ECLI:NL:TGZRAMS:2024:200 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6933

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:200
Datum uitspraak: 11-10-2024
Datum publicatie: 11-10-2024
Zaaknummer(s): A2024/6933
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij zich tijdens het intakegesprek onbeleefd heeft gedragen. Het college kan dit niet vaststellen De verklaringen van klager en de gz-psycholoog over hoe het gesprek is gegaan zijn verschillend en het tuchtcollege kan niet bepalen welke versie de juiste is. In de stukken zijn geen aanwijzingen te vinden die één van beide versies ondersteunen. Daarbij komt dat een uitspraak of een gedraging heel anders bij iemand kan aankomen dan hij is bedoeld. Omdat onbekend is wat er tussen partijen is besproken, kan ook niet worden vastgesteld dat de verslaglegging van de GZ-psycholoog aan de huisarts onjuist is. Verder verwijt klager de gz-psycholoog dat zij hem niet in behandeling heeft willen nemen. De conclusie van de gz-psycholoog dat de instelling waar zij werkzaam is niet passend was voor klager kan het college goed volgen. Klacht ongegrond verklaard.

A2024/6933

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 11 oktober 2024 op de klacht van:

A,
wonende te B, klager,

tegen

C,
GZ-psycholoog, destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook de GZ-psycholoog, gemachtigde: mr. L. Greebe, werkzaam te Amsterdam.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is op 3 februari 2022 door zijn huisarts doorverwezen naar D, waarna op 3 juni 2022
een intakegesprek met de GZ-psycholoog volgde. Klager is ontevreden over zijn contact met de
GZ-psycholoog. Hij verwijt haar dat zij hem niet in behandeling wilde nemen, dat zij hem onheus
heeft bejegend en dat haar verslaglegging onjuist is.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 16 februari 2024;
- de brief met bijlagen van de gemachtigde van verweerster van 13 maart 2024,
- de ondertekende machtiging opvragen medische gegevens van klager, van 28 maart 2024;
- de afsluitbrief van verweerster aan de huisarts van klager, ontvangen van D op 3 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 18 april 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 15 mei 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de
zaak beoordeeld heeft op basis van de bovengenoemde stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.

Onheuse bejegening en onjuiste verslaglegging
3.2 Klager en de GZ-psycholoog hebben elkaar eenmalig gesproken in het kader van een intake.
Klager is van mening dat de GZ-psycholoog zich tijdens dit gesprek onbeleefd heeft gedragen. Zo zou
zij in reactie op klager die zijn wenkbrauw optrok bij het woord ‘E’ gezegd hebben “Als iemand zo
doet, dan ga ik hem niet behandelen.” Volgens klager wilde de GZ- psycholoog hem verwijzen naar E
en toonde zij daarmee geen respect voor eerdere nare ervaringen/trauma’s die hij heeft gehad bij E.
Daarnaast verwijt klager de GZ-psycholoog dat zij in de brief aan de huisarts dingen heeft
opgeschreven die niet kloppen, zoals dat hij een lange psychiatrische geschiedenis achter de rug
heeft en dat hij regelmatig cannabis gebruikte als vorm van zelfmedicatie om zijn demonen het hoofd
te bieden.

3.3 De GZ-psycholoog kan zich klager en het gesprek niet herinneren. De GZ-psycholoog herkent
zich in het algemeen niet in wat klager stelt. Zij betwist dat zij iemand naar een instelling zou
verwijzen waarmee eerder vervelende ervaringen zijn geweest. Verder stelt zij dat ze al haar
patiënten altijd respectvol bejegent en de klachten serieus neemt. Zij verklaart over de informatie
in de huisartsenbrief dat zij hetgeen zij opgeschreven heeft zal hebben gebaseerd op de antwoorden
van klager op haar vragen. Omdat zij geen toegang heeft gekregen tot het medisch dossier en zij
geen beschikking heeft over haar aantekeningen van het intakegesprek kan zij hier niet nader op
ingaan.

3.4 Het college stelt voorop dat de informatie die het college heeft summier is. Het college
heeft bij D de medische gegevens van klager uit de periode juni 2022 opgevraagd, en in reactie
hierop is alleen de brief van de GZ-psycholoog aan de huisarts ontvangen.

3.5 Het college moet beoordelen of de GZ-psycholoog iets heeft gedaan of gezegd wat in de gegeven
omstandigheden niet gepast was. Om hierover een oordeel te kunnen vellen, moet vaststaan dat die
gedraging heeft plaatsgevonden. Het college kan in dit geval niet vaststellen dat de GZ-psycholoog
inderdaad heeft gedaan en gezegd wat klager haar verwijt. De verklaringen van klager en de
GZ-psycholoog over hoe het gesprek is gegaan zijn verschillend en het tuchtcollege kan niet bepalen
welke versie de juiste is. In de stukken zijn geen aanwijzingen te vinden die één van beide versies
ondersteunen. Daarbij komt dat een uitspraak of een gedraging heel anders bij iemand kan aankomen
dan hij is bedoeld.

Omdat onbekend is wat er tussen partijen is besproken, kan ook niet worden vastgesteld dat de
verslaglegging van de GZ-psycholoog aan de huisarts onjuist is.

3.6 Het voorgaande betekent dat deze onderdelen van de klacht, door het ontbreken van een
vaststaande feitelijke grondslag, kennelijk ongegrond zijn.

Klager niet in behandeling willen nemen
3.7 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij hem niet in behandeling heeft willen nemen, en zij
heeft geadviseerd om klager door te verwijzen naar een instelling waar een FACT-team werkzaam is.
Klager verklaart dat hij in een dergelijke instelling juist een trauma heeft opgelopen en dat hij
niet meer als psychiatrisch patiënt wil worden neergezet.

3.8 De GZ-psycholoog verwijst naar haar afsluitbrief waarin zij heeft opgenomen dat klager
anxiolytica gebruikte. D hanteert enkele exclusiecriteria, waaronder het gebruik van anxiolytica.
Verder heeft de GZ-psycholoog in haar afsluitbrief opgenomen dat klager bekend is met een lange
psychiatrische voorgeschiedenis, dat er sprake is van een multicomplex trauma en dat klager naast
het gebruik van anxiolytica regelmatig cannabis gebruikte. Op basis van deze informatie heeft de
GZ-psycholoog geconcludeerd dat klager bij D zorg niet de voor hem beste behandeling kon krijgen en
heeft zij geadviseerd om klager door te verwijzen naar een instelling waar een FACT-team werkzaam
is, alsook dat voor een succesvolle behandeling mogelijk eerst een detox was geïndiceerd.

3.9 Het college overweegt dat de taak van de GZ-psycholoog tijdens een intakegesprek is om te
beoordelen of een behandeling bij – in dit geval - D passend is bij een patiënt. Een dergelijke
intake vindt plaats vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en is dan ook gebruikelijk. De conclusie
van de GZ-psycholoog dat D niet passend was voor klager kan het college, op basis van de
beschikbare informatie en de toelichting van de GZ-psycholoog, goed volgen en hierover valt haar
geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Slotsom
3.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond
zijn.

4. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, L.W.M. Creemers, lid- jurist, T.
Koetsier, T.A.W. van der Schoot en A.T. Prinsen-Reinders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.
van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.