ECLI:NL:TGZRAMS:2024:196 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6769
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2024:196 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-10-2024 |
Datum publicatie: | 04-10-2024 |
Zaaknummer(s): | A2024/6769 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een arts. Klager is de zoon van de inmiddels overleden patiënte. Patiënte is een dag na haar val verwezen naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenfoto. Aan klager werd door de verzorging gevraagd om zijn moeder in de rolstoel van het verzorgingstehuis naar het naastgelegen ziekenhuis te brengen. In het ziekenhuis werd een heupfractuur vastgesteld. Klager verwijt de arts onder andere dat zij patiënte niet met een ambulance naar het ziekenhuis heeft laten overbrengen, terwijl er mogelijk sprake van een bekken-of heupfractuur en dat patiënte hierdoor extra pijn heeft geleden.Het college kan verweerster volgen in haar beslissing over het vervoer. Over de exacte afstand tussen het verzorgingstehuis en het ziekenhuis verschillen partijen van mening. Op basis van de foto’s die klager heeft toegezonden heeft het college geen aanleiding om aan te nemen dat vervoer in de rolstoel niet verantwoord was. Het college is verder van oordeel dat verweerster goed heeft gereflecteerd op haar handelen. Zoals verweerster tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt was het beter geweest als zij zelf met de familie had gebeld en dit niet had overgelaten aan de verzorging. Op die manier had zij haar beleid zelf kunnen toelichten en bij bezwaren eventueel kunnen heroverwegen. Dat zij klager niet zelf heeft gebeld is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is voor het overige ook ongegrond. |
A2024/6769
Beslissing van 4 oktober 2024
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 4 oktober 2024 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
arts,
destijds werkzaam in D,
verweerster,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 De moeder van klager was opgenomen op een gesloten dementieafdeling. Na een
val is zij beoordeeld door de dienstdoende arts. Een dag later heeft verweerster haar
opnieuw beoordeeld en verwezen naar het ziekenhuis voor het maken van een foto. Aan
klager werd gevraagd om zijn moeder in de rolstoel naar het naastgelegen ziekenhuis
te brengen. In het ziekenhuis werd een heupfractuur vastgesteld. De klacht van klager
gaat onder meer over de gang van zaken rond het vervoer naar het ziekenhuis, de pijn
die zijn moeder had en de houding van verweerster tijdens een nagesprek met klager.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 29 december 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 18 maart 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van klager, binnengekomen op 31 mei 2024, met bijlagen.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 3 september 2024. De partijen zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 De moeder van klager (hierna: de patiënte), is op 10 oktober 2023 opgenomen
op de gesloten psychogeriatrische afdeling van E in D.
3.2 Op zondagmiddag 15 oktober 2023 is patiënte op de afdeling gevallen. Patiënte gaf aan dat haar linkerbeen bij iedere beweging pijn deed en dat ze niet op het been kon staan. De dienstdoende arts (niet zijnde verweerster) heeft patiënte die middag beoordeeld. Over het lichamelijk onderzoek noteerde de dienstdoende arts in het dossier dat patiënte geen pijnlijke indruk maakte en dat er geen afwijkingen waren aan de linkerknie (FROM (Full Range of Motion), geen drukpijn of asdrukpijn). De dienstdoende arts duidde de klachten als een kneuzing van de knie en schreef 4 maal daags paracetamol 500 mg zo nodig voor.
3.3 Op zondagavond heeft een verpleegkundige patiënte op bed onderzocht. De verpleegkundige noteerde dat patiënte pijn had in haar linkerbovenbeen en linkerlies en dat het been iets in exorotatie stond. Er was geen lengteverschil of asdrukpijn en patiënte kon haar been buigen. Patiënte kreeg pijnmedicatie toegediend.
3.4 Op maandagochtend 16 oktober 2023 vroeg de verzorging aan verweerster om de patiënte te herbeoordelen. Verweerster bevond zich op dat moment in het tweede jaar van haar opleiding tot huisarts. In het kader van haar opleiding liep zij sinds september 2023 stage op de geriatrische revalidatieafdeling van E. Die ochtend nam zij voor spoedeisende zaken waar voor de vaste afdelingsarts op de afdeling psychogeriatrie.
3.5 Verweerster heeft patiënte, die op dat moment in een rolstoel zat, onderzocht.
Hierover heeft verweerster in het dossier volgende genoteerd:
“LO: zit in rolstoel, oogt aanvankelijk niet pijnlijk. Wijst naar knie bij navraag
waar ze pijn heeft. Houdt linkerbeen in exorotatie. Passief strekken mogelijk. Palpatie
knie enige pijn mediale zijde. Geen zwelling of hematoom. Asdrukpijn ++ Kan niet duidelijk
localiseren waar. Bij poging tot staan ook veel pijn, lukt niet – ook niet met ondersteuning.
Enkel FROM. RR 95/98
C: Pijn na val in linkerbeen, kan niet duidelijk localiseren waar. dd bekken/heup-fractuur
dd contusie dd knie-fractuur?
B) X bekken, heup, knie links (…)”
3.6 Verweerster regelde een verwijzing naar de afdeling radiologie van het F voor het maken van foto’s van het bekken-, heup- en kniegewricht. Patiënte kon daar diezelfde middag terecht. Verweerster vroeg aan de verzorging om de familie van patiënte te bellen met het verzoek om mee te gaan naar het ziekenhuis.
3.7 Enige tijd later arriveerde klager bij E. Patiënte zat op dat moment in een
rolstoel op de activiteitenafdeling. Klager heeft patiënte in de rolstoel naar het
naastgelegen ziekenhuis gereden.
3.8 In het ziekenhuis werd een heupfractuur geconstateerd. In overleg met de familie werd besloten om niet te opereren, maar een symptomatisch beleid te voeren (beleid dat gericht is op het geven van comfort). Patiënte werd met de ambulance teruggebracht naar E. Op 26 oktober 2023 is patiënte overleden.
3.9 Op 6 november 2023 heeft klager een gesprek gehad met verweerster, haar stagebegeleidster en een verpleegkundige.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klager verwijt de arts dat:
a) zij patiënte niet met een ambulance naar het ziekenhuis heeft laten overbrengen,
terwijl er mogelijk sprake van een bekken-of heupfractuur;
b) patiënte hierdoor extra pijn heeft geleden;
c) zij patiënte in een rolstoel, zonder medisch toezicht op de activiteitenafdeling
heeft geplaatst;
d) patiënte op 16 oktober 2023 geen enkele pijnstilling heeft gekregen;
e) zij geen begrip toonde tijdens het nagesprek op 6 november 2023.
4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij
de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a en b) vervoer naar het ziekenhuis en hierdoor extra pijn
5.2 De klachtonderdelen a en b gaan over het vervoer naar het ziekenhuis en de pijn die patiënte had bij het vervoer. Vanwege de samenhang bespreekt het college deze klachtonderdelen gezamenlijk.
5.3 Klager vindt dat patiënte met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd had moeten
worden. Hij heeft toegelicht dat hij pas bij aankomst in E te horen kreeg dat hij
zijn moeder zelf met de rolstoel moest brengen. Hij liet toen direct weten dat hij
het hier niet mee eens was, maar de dienstdoende arts zei dat dit een beslissing van
verweerster was.
Het vervoer per rolstoel was volgens klager erg pijnlijk voor zijn moeder, doordat
hij haar over een afstand van 330 meter over (deels) ongelijke grond moest rijden.
Klager heeft foto’s van de route als bewijsstuk gestuurd. Volgens klager heeft patiënte
door de beslissing van verweerster extra pijn geleden.
5.4 Verweerster stelt dat er geen noodzaak of acute situatie was om patiënte per ambulance te vervoeren. Tijdens de zitting heeft verweerster toegelicht dat ze voorafgaand aan het lichamelijk onderzoek de kans op een breuk als laag inschatte. Haar collega-arts had tijdens het onderzoek de dag ervoor geen verdenking op een breuk, patiënte had goed geslapen en zat zonder pijnklachten in de rolstoel. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerster besloten om voor de zekerheid een foto te laten maken. Bij de keuze voor het vervoer heeft verweerster afgewogen dat patiënte pijnvrij en comfortabel in de rolstoel leek te zitten. Het maken van de röntgenfoto was pijnlijk voor patiënte, omdat ze hiervoor uit de rolstoel moest worden getild, maar als zij per ambulance was vervoerd, was er ook een verplaatsing naar een brancard nodig geweest. Verweerster heeft verder naar voren gebracht dat het in de instelling gebruikelijk is om de familie mee te vragen naar het ziekenhuis. De locatie is door middel van een looppad verbonden met het ziekenhuis en patiënten gaan vaak in en uit met de rolstoel. Dat klager bij aankomst in de instelling had laten weten dat hij het niet eens was met de keuze van het vervoer, is niet met verweerster gecommuniceerd.
5.5 Het college kan verweerster volgen in haar beslissing over het vervoer. Over de exacte afstand tussen E en het ziekenhuis verschillen partijen van mening. Op basis van de foto’s die klager heeft toegezonden heeft het college geen aanleiding om aan te nemen dat vervoer in de rolstoel niet verantwoord was. Het college is verder van oordeel dat verweerster goed heeft gereflecteerd op haar handelen. Zoals verweerster tijdens de zitting terecht heeft opgemerkt was het beter geweest als zij zelf met de familie had gebeld en dit niet had overgelaten aan de verzorging. Op die manier had zij haar beleid zelf kunnen toelichten en bij bezwaren eventueel kunnen heroverwegen. Dat zij klager niet zelf heeft gebeld is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel c) zonder medisch toezicht op de activiteitenafdeling
5.6 Dat patiënte op 16 oktober 2023 zonder medisch toezicht op de activiteitenafdeling
zat is niet klachtwaardig. Er was een activiteitenbegeleider aanwezig die zo nodig
medisch personeel kon inschakelen. Hiermee was het toezicht voldoende geborgd. Klachtonderdeel
c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d) geen pijnstilling
5.7 Klager verwijt verweerster dat patiënte op 16 oktober 2023 geen pijnstilling
heeft gekregen, terwijl in het ziekenhuis wel direct pijnbestrijding werd gegeven.
5.8 Verweerster heeft toegelicht dat het lichamelijk onderzoek voor patiënte wel pijnlijk was, maar dat patiënte daarna, toen verweerster haar been weer met rust liet, geen pijn meer leek te hebben. De pijnstilling die de dienstdoende arts op 15 oktober 2023 had voorgeschreven gold nog steeds. Dit betekent dat de verzorging indien nodig pijnstilling mocht toedienen. Van de verzorging heeft verweerster geen signalen ontvangen dat patiënte pijn had. Op een later moment is gebleken dat patiënte bij de verzorging niet liet blijken dat ze pijn had, maar bij haar familie wel. Deze informatie was nog niet bekend toen verweerster bij de behandeling van patiënte was betrokken
5.9 Het college kan deze uitleg van verweerster volgen en stelt vast dat uit het medisch dossier niet blijkt dat tijdens de dienst van verweerster is waargenomen dat patiënte pijn had. Nu bij verweerster niet is gemeld dat patiënte pijnklachten had, kan haar ook niet worden verweten dat zij geen extra pijnstilling heeft voorgeschreven. Het is spijtig dat de verzorging patiënte nog niet goed kende en nog niet wist dat patiënte pijnklachten alleen aan haar familie liet blijken, maar hier kan verweerster geen verwijt van worden gemaakt. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e) houding van verweerster tijdens nagesprek
5.10 Klager verwijt verweerster dat zij tijdens het nagesprek van 6 november 2023
geen begrip had voor de pijn die patiënte heeft geleden en niet wilde toegeven dat
zij een fout had gemaakt. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij tijdens het
gesprek uitleg wilde geven, maar dat het moeilijk was om met klager in gesprek te
komen, omdat het voor haar voelde als een verhoor. Zij herkent zich niet in het beeld
dat zij zich niet empathisch zou hebben opgesteld. Wel stond zij nog steeds achter
haar beleid en heeft zij daarom ook niet gezegd dat zij onjuist heeft gehandeld.
5.11 Duidelijk is geworden dat zowel klager als verweerster het nagesprek als onplezierig hebben ervaren. Nu niet is gebleken dat er sprake was van een fout, kan verweerster ook niet worden verweten dat zij geen excuses heeft aangeboden. De houding van verweerster en de manier van communiceren zoals door klager beleefd, zijn voor het college niet te beoordelen, omdat het college geen getuige is geweest van het gesprek. Dit maakt dat het college ook niet kan vaststellen of verweerster tuchtrechtelijk tekortgeschoten is in haar bejegening van klager. Klachtonderdeel e) is daarom ook ongegrond.
Slotsom
5.12 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist,
A.G.M. Beckers, J.C. van der Molen en V.M. Schijf, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober
2024.