ECLI:NL:TGZRAMS:2024:167 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5963

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:167
Datum uitspraak: 02-08-2024
Datum publicatie: 02-08-2024
Zaaknummer(s): A2023/5963
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Op 6 juli 2024 is klaagster door een psychiater gezien in het kader van een door haar bedrijfsarts aangevraagde psychiatrische analyse en verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek. Daarna heeft de verzekeringsarts op basis van het dossier een belastbaarheidsonderzoek verricht en daarover een rapportage opgesteld. Klaagster verwijt de verzekeringsarts onder andere dat hij niet zelfstandig het verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek heeft verricht en klaagster niet heeft gezien.Het college stelt voorop dat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen op welke wijze hij zijn onderzoek inricht. Daarbij is het niet altijd nodig om de betrokkene zelf te zien alvorens hij een rapportage opstelt. In het onderhavige geval betreft de opdracht niet een zelfstandige verzekeringsgeneeskundige beoordeling, maar een vertaling van de bevindingen van de psychiater naar de concrete belastbaarheid van klaagster. Mede gelet op de beschikbare informatie in het dossier van klaagster is het college van oordeel dat de verzekeringsarts niet in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgvuldigheid door klaagster niet op te roepen voor een gesprek. Daarbij neemt het college in overweging dat de verzekeringsarts heeft toegelicht dat hij – ook bij een dergelijke beperkte opdracht - in sommige gevallen wel overgaat tot het oproepen van de betrokkene. Zijn afweging om daartoe in dit geval niet over te gaan, acht het college niet onbegrijpelijk. De klacht is in alle onderdelen ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing van 2 augustus 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.N.A. Dijkman, werkzaam in Amsterdam,


tegen


C,
verzekeringsarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Op 6 juli 2024 is klaagster door een psychiater gezien in het kader van een door haar bedrijfsarts aangevraagde psychiatrische analyse en verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek. Daarna heeft de verzekeringsarts op basis van het dossier een belastbaarheidsonderzoek verricht en daarover een rapportage opgesteld. Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat hij niet zelfstandig het verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek heeft verricht, klaagster niet heeft gezien en ten onrechte niet de verstoorde arbeidsrelatie heeft betrokken bij zijn beoordeling.

1.2 De verzekeringsarts is van mening dat hij geen tuchtrechtelijk verwijtbare fouten heeft gemaakt.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 augustus 2023;
- het aanvullende klaagschrift van 9 oktober 2023, met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift van 3 november 2023, met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 19 maart 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2024. De verzekeringsarts is verschenen. Hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster en haar gemachtigde waren afwezig met bericht van verhindering. De verzekeringsarts en zijn gemachtigde hebben hun standpunt mondeling toegelicht.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 De verzekeringsarts is verbonden aan E, een onafhankelijk expertisebureau.

3.2 Door de bedrijfsarts van klaagster werd op 5 juni 2023 aan E gevraagd om een psychiatrische expertise en een verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek te verrichten. Laatstgenoemde onderzoek is uitgevoerd door de verzekeringsarts en zijn rapportage is als bijlage 1 toegevoegd aan het rapport van de psychiater. In het belastbaarheidsonderzoek is door de verzekeringsarts antwoord gegeven op een viertal door de bedrijfsarts geformuleerde vragen.


3.3 In de periode van 28 juli 2023 tot en met 14 augustus 2023 is er tussen de gemachtigde van klaagster en de psychiater contact geweest over de bezwaren van klaagster op de psychiatrische expertise.

3.4 Op 22 september 2023 zijn de bevindingen van de psychiater en verzekeringsarts in één rapport toegezonden aan de bedrijfsarts van klaagster.


4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat – naar het college begrijpt –:
a) hij geen zelfstandig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en klaagster niet zelf heeft gezien;
b) het onderzoek tegenstrijdig is in de weergave van de ernst van de klachten, de gestelde DSM-classificatie en dat het onderzoek voorbij gaat aan de verstoorde arbeidsrelatie. De daarbij gestelde prognose tot hervatting in eigen werk lijkt zonder advies over oplossingen te zijn opgesteld, waardoor herstel en re-integratie zijn belemmerd.

4.2 De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Klachtonderdeel a) de verzekeringsarts heeft klaagster niet zelf gezien
5.2 Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet door de verzekeringsarts zelf is gezien en dat hij derhalve geen zelfstandig onderzoek heeft verricht.


5.3 Door de verzekeringsarts is tijdens de zitting toegelicht dat zijn verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht met het doel om een vertaalslag te maken van de bevindingen van de psychiater naar de concrete beperkingen van klaagster. Dat maakt dat het niet ging om een zelfstandig onderzoek, maar om een onderdeel van de psychiatrische rapportage. De verzekeringsarts voert aan dat het niet altijd nodig is om bij een dergelijke – beperkte – opdracht de betrokkene zelf te zien. Op zitting heeft hij toegelicht dat hij daartoe wel overgaat als er op basis van de beschikbare stukken nog onduidelijkheden zijn. Naar het oordeel van de verzekeringsarts was er in dit geval voldoende informatie in het dossier aanwezig om zonder klaagster zelf te zien de vragen van de bedrijfsarts te beantwoorden.


5.4 De verzekeringsarts heeft voorts toegelicht dat op het aanmeldformulier van E wordt uitgelegd dat niet iedereen wordt opgeroepen voor een gesprek met de verzekeringsarts. In dit geval is het de bedrijfsarts geweest die het onderzoek heeft aangevraagd en daartoe het aanmeldformulier heeft ingevuld. Het is dan ook aan de bedrijfsarts om de gang van zaken met de patiënt te bespreken. Volgens de verzekeringsarts was de bedrijfsarts op de hoogte van deze werkwijze, mede gelet op het feit dat hij vaker dergelijke expertises heeft aangevraagd bij E. Daarnaast is klaagster op de hoogte gesteld van de werkwijze en van het feit dat zij mogelijk niet door de verzekeringsarts zou worden opgeroepen via een brief die door het secretariaat van E aan klaagster is verstuurd.


5.5 Het college stelt voorop dat het aan de verzekeringsarts is om te bepalen op welke wijze hij zijn onderzoek inricht. Daarbij is het niet altijd nodig om de betrokkene zelf te zien alvorens hij een rapportage opstelt. In het onderhavige geval betreft de opdracht niet een zelfstandige verzekeringsgeneeskundige beoordeling, maar een vertaling van de bevindingen van de psychiater naar de concrete belastbaarheid van klaagster. Mede gelet op de beschikbare informatie in het dossier van klaagster is het college van oordeel dat de verzekeringsarts niet in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgvuldigheid door klaagster niet op te roepen voor een gesprek. Daarbij neemt het college in overweging dat de verzekeringsarts heeft toegelicht dat hij – ook bij een dergelijke beperkte opdracht - in sommige gevallen wel overgaat tot het oproepen van de betrokkene. Zijn afweging om daartoe in dit geval niet over te gaan, acht het college niet onbegrijpelijk.


5.6 Voorgaande neemt niet weg dat het voor klaagster duidelijker was geweest als de verzekeringsarts in het rapport had toegelicht waarom hij haar niet had opgeroepen. In dat kader was het ook verhelderend geweest als de verzekeringsarts had benoemd welke bronnen hij had geraadpleegd bij het verrichten van zijn onderzoek. Dit is echter niet genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het college zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b) de inhoud van het onderzoek van de verzekeringsarts
5.7 Klaagster stelt dat het onderzoek tegenstrijdig is in de weergave van de ernst van de klachten, de gestelde DSM-classificatie en dat het onderzoek voorbij gaat aan de verstoorde arbeidsrelatie. De daarbij gestelde prognose tot hervatting in eigen werk lijkt zonder advies over oplossingen te zijn opgesteld, waardoor herstel en re-integratie zijn belemmerd.


5.8 Het college overweegt als volgt. Aan de verzekeringsarts was gevraagd om in te gaan op een viertal vragen. De derde vraag betrof het belastbaarheidsadvies. Bij de beantwoording van deze vraag is de verzekeringsarts uitgebreid ingegaan op de verstoorde arbeidsrelatie. Met de verzekeringsarts is het college van oordeel dat daar voldoende aandacht aan is besteed. Zo wordt de richtlijn arbeidsconflicten aangehaald door de verzekeringsarts en is door hem geadviseerd om te kijken naar een dialoog tussen klaagster en haar werkgever en wordt de mogelijkheid voor mediation benoemd. Naar het oordeel van het college is niet voorbijgegaan aan de verstoorde arbeidsrelatie en wordt er wel advies over oplossingen gegeven, zodat het college klaagster niet kan volgen in haar klacht dat herstel en re-integratie daardoor zijn belemmerd. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.


6. De beslissing
Het college:
-verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, A.P. den Exter, lid-jurist, F.M. Brouwer, S. Zwikker en A.C.M. Kleinsman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.