ECLI:NL:TGZRAMS:2024:161 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6655

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:161
Datum uitspraak: 19-07-2024
Datum publicatie: 19-07-2024
Zaaknummer(s): A2023/6655
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager heeft al jarenlang pijnklachten in benen en bovenbuik en gebruikt hiervoor verschillende opioïden, waaronder oxycodon. In 2016 is bij klager lymfklierkanker geconstateerd waarvoor hij is behandeld. Klager verwijt de huisarts met name dat zij niet meer de voor hem noodzakelijke dosering oxycodon wil voorschrijven.Naar het oordeel van het college heeft de huisarts op goede gronden besloten om de dosering oxycodon af te bouwen en deze niet opnieuw op te hogen. Uit het medisch dossier blijkt dat klager al jarenlang overmatig opiaten gebruikt. De huisarts heeft klager vanwege de pijnklachten naar verschillende specialisten (neuroloog, pijnarts en revalidatiearts) verwezen. De specialisten kwamen allen tot de diagnose ‘moeilijk te behandelen pijnsyndroom’ en ‘opiaat-afhankelijkheid’. Ook zij hebben met klager gesproken over de verslavende werking van het middel, maar het is hen niet gelukt om klager te laten minderen. Op advies van de pijnpoli heeft de huisarts in augustus 2021 de dosering oxycodon verlaagd van 2 dd 10 mg naar 2 dd 5 mg. De huisarts heeft dit op goede gronden gedaan, en terecht vastgehouden aan deze (verlaagde) dosering, ook omdat klager naast de oxycodon nog drie andere soorten pijnmedicatie gebruikt. Het opnieuw ophogen van de dosering zou, gezien de opiaatverslaving, een stap in de verkeerde richting zijn. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 19 juli 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klager,
gemachtigde: C, wonende in D,


tegen


E,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de huisarts.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager, geboren in 1956, is patiënt van de huisarts. Klager heeft al jarenlang pijnklachten in benen en bovenbuik en gebruikt hiervoor verschillende opioïden, waaronder oxycodon. In 2016 is bij klager lymfklierkanker geconstateerd waarvoor hij is behandeld. De huisarts heeft klager vanwege de pijnklachten naar verschillende specialisten verwezen. Tijdens de consulten met de specialisten kwam onder meer het opioïdengebruik aan de orde. De huisarts heeft geprobeerd de dosering oxycodon af te bouwen, ook op advies van de pijnpoli.


1.2 Klager verwijt de huisarts dat zij niet meer de voor hem noodzakelijke dosering oxycodon wil voorschrijven. Ook verwijt hij de huisarts dat zij geen bloedonderzoek wilde doen en hem niet naar het ziekenhuis wilde verwijzen. Verder stelt klager dat de huisarts tijdens een consult een vernederende opmerking heeft gemaakt over het geloof van klager.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 24 november 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 12 maart 2024;
- de brief van verweerster van 15 april 2024, binnengekomen op 18 april 2024, met bijlage.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht en de reactie van de huisarts


3.1 Klager verwijt de huisarts dat zij:
a) sinds 24 augustus 2021 geen oxycodon met de dosering 10 mg wil voorschrijven;
b) geen bloedonderzoek wilde doen terwijl klager hier meerdere malen om heeft gevraagd;
c) een vernederende opmerking heeft gemaakt over het geloof van klager;
d) klager in 2016 niet naar het ziekenhuis wilde verwijzen.

3.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling
4.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


Klachtonderdeel a) Dosering oxycodon
4.2 Klager verwijt de huisarts dat zij sinds 24 augustus 2021 de dosering oxycodon heeft aangepast naar 5 mg, terwijl de pijn die hij heeft ondragelijk is. De huisarts heeft toegelicht dat zij zich heeft ingespannen om het opiaatgebruik te reguleren. Zij wijst erop dat klager behalve de oxycodon ook andere opioïden en een pijnstiller gebruikt.


4.3 Naar het oordeel van het college heeft de huisarts op goede gronden besloten om de dosering oxycodon af te bouwen en deze niet opnieuw op te hogen. Uit het medisch dossier blijkt dat klager al jarenlang overmatig opiaten gebruikt. De huisarts heeft klager vanwege de pijnklachten naar verschillende specialisten (neuroloog, pijnarts en revalidatiearts) verwezen. De specialisten kwamen allen tot de diagnose ‘moeilijk te behandelen pijnsyndroom’ en ‘opiaat-afhankelijkheid’. Ook zij hebben met klager gesproken over de verslavende werking van het middel, maar het is hen niet gelukt om klager te laten minderen. Op advies van de pijnpoli heeft de huisarts in augustus 2021 de dosering oxycodon verlaagd van 2 dd 10 mg naar 2 dd 5 mg. De huisarts heeft dit op goede gronden gedaan, en terecht vastgehouden aan deze (verlaagde) dosering, ook omdat klager naast de oxycodon nog drie andere soorten pijnmedicatie gebruikt. Het opnieuw ophogen van de dosering zou, gezien de opiaatverslaving, een stap in de verkeerde richting zijn.

Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b) Geen bloedonderzoek 4.4 Volgens klager heeft hij meerdere malen, in de periode van juli tot en met oktober 2023, naar de praktijk gebeld om te vragen wanneer het bloedonderzoek zou plaatsvinden dat de huisarts wilde laten uitvoeren. Pas nadat hij bij de klachtencommissie een klacht had ingediend, werd hij over het bloedonderzoek teruggebeld. De huisarts heeft verklaard dat zij aan klager heeft aangeraden om een bloedonderzoek te laten doen, maar dat klager dit onderzoek heeft geweigerd.


4.5 Het college stelt vast dat de toelichting van de huisarts steun vindt in het medisch dossier. Uit het dossier blijkt dat de huisarts op 3 en 7 november 2023 met klager heeft gesproken over een bloedonderzoek. Bij beide consulten is genoteerd dat de huisarts aan klager adviseerde om een bloedonderzoek te laten doen, omdat zij klager er slecht vond uitzien en omdat zij nog eens onderzoek naar de oorzaak van de pijnklachten wilde doen. Genoteerd is verder dat klager geen bloedonderzoek wilde; het enige dat hem zou helpen was een hogere dosis oxycodon. De huisarts heeft klager laten weten dat hij contact met haar kon opnemen als hij van mening zou veranderen. Uit het dossier blijkt niet dat hier door klager opvolging aan is gegeven. Ook blijkt uit het dossier niet dat klager in de periode daarvoor, van juli tot en met oktober 2023, gebeld heeft over een bloedonderzoek. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c) vernederende opmerking over geloof
4.6 Klager verwijt de huisarts dat zij tijdens een consult in juni 2023 een vernederende opmerking over zijn geloof heeft gemaakt. Bij dit consult was ook een stagiaire aanwezig. Op de vraag van de stagiaire of klager veel thuis of buiten de deur was, zou de huisarts hebben geantwoord dat ‘zulke mensen naar de moskee gaan’. De huisarts betwist dat zij deze opmerking heeft gemaakt. Zij heeft toegelicht dat zij klager juist heeft aangemoedigd om de moskee te blijven bezoeken vanwege de contacten en ontspanning die hem dit oplevert.


4.7 Het college stelt vast dat de lezingen van klager en de huisarts uiteenlopen. In het dossier is bij een consult van 19 mei 2023 het volgende genoteerd: “kan niet meer eten en drinken, maar gaat wel dagelijks naar de moskee om thee te drinken”. Hieruit blijkt wel dat gesproken is over bezoek aan de moskee, maar het college kan niet vaststellen wat de huisarts hierover precies heeft gezegd. In dit geval, waarbij sprake is van het woord van de één tegen dat van de ander en in het medisch dossier van klager geen
aanknopingspunten zijn te vinden voor de juistheid van de stelling van klager, kan het
college niet vaststellen dat het verwijt van klager juist is. Aan het woord van de één kan
immers niet meer waarde worden gehecht dan aan het woord van de ander. Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d) geen verwijzing naar ziekenhuis in 2016
4.8 Klager stelt dat de huisarts heeft geweigerd om hem in 2016, ondanks zijn klachten, naar het ziekenhuis te verwijzen. Een andere arts zou hem bij een volgend consult wel naar het ziekenhuis hebben verwezen, en tien dagen later bleek klager kanker te hebben.

4.9 Dat de huisarts klager niet zou hebben doorverwezen volgt niet uit het dossier. In het dossier is genoteerd dat klager in december 2016 meldde dat hij last had van buikklachten en braken. De huisarts heeft direct een labonderzoek aangevraagd en een echo laten maken. Het echografisch onderzoek liet geen afwijkingen zien maar uit het labonderzoek bleek dat er sprake was van een verhoogde bezinking van 89. Op basis van de symptomen en de verhoogde bezinking heeft de huisarts besloten om te starten met prednison. Het college oordeelt dat de huisarts hier op goede gronden toe heeft besloten en dat zij het effect van de prednison goed heeft gevolgd. Toen op 27 januari 2017 bleek dat effect van de kuur uitbleef, heeft de huisarts klager diezelfde dag naar de internist verwezen. Het college is op grond van het voorgaande van oordeel dat de huisarts weloverwogen en voldoende voortvarend heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel d) is daarom ongegrond. Slotsom

4.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.


5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 19 juli 2024 door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
E. Pans, lid-jurist, A. Wewerinke, S.M. Schmidt-Rikama en A.H. van Pagee, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris.