ECLI:NL:TGZRAMS:2024:152 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7043

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:152
Datum uitspraak: 11-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): A2024/7043
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een huisarts kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster is de advocaat van een patiënt van de huisarts. Zij staat de patiënt bij in een letselschadezaak. Klaagster verwijt de huisarts dat hij heeft geweigerd een geneeskundige verklaring af te geven aan de patiënt en dat hij daarover een WhatsAppbericht en een e-mail aan klaagster heeft geschreven. Naar het oordeel van de voorzitter kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen. Klaagster stelt dat zij het mede in het belang van de veiligheid en/of de gezondheid van de patiënten noodzakelijk vindt om deze klacht in te dienen. Het valt echter niet in te zien dat de berichten van de huisarts aan klaagster effect of invloed hebben op de individuele gezondheidszorg. Verder heeft het contact tussen de huisarts en klaagster plaatsgevonden in het kader van de werkzaamheden van klaagster als letselschadeadvocaat. De opmerking dat de huisarts bij de patiënt de indruk heeft gewekt dat klaagster onkundig is, waardoor de kans bestaat dat de patiënt voor negatieve mond-tot-mond reclame zorgt, dan wel zijn relatie met klaagster wegens gebrek aan vertrouwen verbreekt, betreft een eigen beroepsmatig belang van klaagster als advocaat. Dit belang raakt niet de individuele gezondheidszorg en houdt als zodanig geen verband met de aard en strekking van het tuchtrecht. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

A2024/7043

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Voorzittersbeslissing van 11 juli 2024 naar aanleiding van de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: C, werkzaam in B,

tegen

D,
huisarts,
werkzaam in E,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. H.B.M. Vrieling, werkzaam in Utrecht.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 26 maart 2024;
- het verweerschrift.

2. De overwegingen
2.1 Klaagster is de advocaat van een patiënt van de huisarts. Zij staat de patiënt bij in een letselschadezaak, nadat hij slachtoffer was geworden van een verkeersongeval. Hij heeft klaagster meegedeeld dat zijn huisarts hem in verband met slaapproblemen door voet- en schouderklachten had aangeraden een betere matras aan te schaffen. Dat heeft hij gedaan en de patiënt heeft klaagster gevraagd of de kosten daarvan vergoed zouden worden door de verzekering. Daarop heeft klaagster haar cliënt gevraagd of hij een brief van de huisarts zou kunnen krijgen waarin vermeld stond dat het voor zijn gezondheid beter zou zijn om een dergelijke matras aan te schaffen. Deze berichten zijn allemaal via WhatsApp verstuurd. Kennelijk heeft de patiënt het bericht van klaagster aan zijn huisarts laten zien. De huisarts heeft klaagster hierop via de WhatsApp-applicatie op de telefoon van de patiënt bericht. Hij schrijft onder andere: “(…) graag in het vervolg geen onzinnige uitspraken doen tegen patiënten. (…)”. In antwoord op een klacht hierover van klaagster op de website van de huisarts heeft hij onder andere aan haar geschreven: “(…) Als u vragen / verzoeken heeft richting de arts, moet u dit schriftelijk richting de arts doen, niet met een app richting de patient. Uw onprofessionele gedrag heeft mijn, door u genoemde, onprofessionele uitgelokt. (…)”.

2.2 Klaagster verwijt de huisarts dat hij heeft geweigerd een geneeskundige verklaring af te geven aan de patiënt en dat hij daarover een WhatsAppbericht en een e-mail aan klaagster heeft geschreven. Daarmee heeft de huisarts klaagster als advocaat onbehoorlijk bejegend, zich niet gedragen en uitgelaten zoals een professionele arts betaamt en zich niet open en leerbaar opgesteld. Daarmee heeft hij volgens klaagster de artikelen 2, 4, 8 en/of 9 van de Gedragscode voor artsen heeft geschonden.

2.3 De voorzitter moet beoordelen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Naar het
oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Voor die beslissing is het volgende van belang.

2.4 De voorzitter overweegt dat de zogenoemde eerste tuchtnorm, neergelegd in artikel 47 lid 1, aanhef en onder a van de Wet BIG, niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een behandelrelatie tussen de huisarts en klaagster. De tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) gaat over handelen buiten een behandelrelatie in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. De tweede tuchtnorm ziet dus op handelen dat niet valt onder de eerste tuchtnorm. Volgens artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG en vaste jurisprudentie moet iemand die een klacht indient over dergelijk handelen een rechtstreeks eigen belang bij die klacht hebben. Dat belang moet bovendien geplaatst kunnen worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dat is in deze zaak niet aan de orde, om de volgende redenen.

2.5 Klaagster stelt dat zij het mede in het belang van de veiligheid en/of de gezondheid van de patiënten noodzakelijk vindt om deze klacht in te dienen. Het valt echter niet in te zien dat de berichten van de huisarts aan klaagster effect of invloed hebben op de individuele gezondheidszorg. Het is niet gezegd dat de huisarts op vergelijkbare wijze met zijn patiënten communiceert, en ook als dat zo zou zijn, dan kan klaagster daarover geen klacht indienen vanwege gebrek aan een rechtstreeks eigen belang daarbij. Verder heeft het contact tussen de huisarts en klaagster plaatsgevonden in het kader van de werkzaamheden van klaagster als letselschadeadvocaat. De opmerking dat de huisarts bij de patiënt de indruk heeft gewekt dat klaagster onkundig is, waardoor de kans bestaat dat de patiënt voor negatieve mond-tot-mond reclame zorgt, dan wel zijn relatie met klaagster wegens gebrek aan vertrouwen verbreekt, betreft een eigen beroepsmatig belang van klaagster als advocaat. Dit belang raakt niet de individuele gezondheidszorg en houdt als zodanig geen verband met de aard en strekking van het tuchtrecht.

2.6 Dat betekent dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht en dat de klacht
tegen de huisarts dus niet inhoudelijk kan worden behandeld. ‘Kennelijk’ wil zeggen dat er geen nader onderzoek naar de klacht nodig is.

3. De beslissing

De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.