ECLI:NL:TGZRAMS:2024:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6374

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:141
Datum uitspraak: 25-06-2024
Datum publicatie: 25-06-2024
Zaaknummer(s): A2023/6374
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. De arts, medisch adviseur bij het CBR, heeft klager voor medisch onderzoek naar een psychiater verwezen. Klager verwijt de arts dat hij hem heeft verwezen zonder hem eerst te horen en dat hij aan de verwijzing heeft toegevoegd dat hij twijfelde aan klagers gezichtsvermogen. Het college stelt vast dat niet de arts maar het CBR bepaalt of een medisch onderzoek moet plaatsvinden. De arts beoordeelt alleen welke type specialist dat onderzoek moet doen. Pas als de informatie van het CBR vragen oproept, kan er voor de arts reden zijn om contact op te nemen. Dat was hier niet het geval. Uit de tekst en verdere context van de verwijzing blijkt niet dat er twijfels waren over het gezichtsvermogen van klager. Klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM


Beslissing in raadkamer van 25 juni 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klager,


tegen


C,
arts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. S. Koelewijn, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager diende volgens het CBR een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid te ondergaan, omdat hij slingerend en onzeker rijgedrag vertoonde en getwijfeld werd of hij nog veilig kon deelnemen aan het verkeer. Twee maanden, en ook twee jaar eerder was klager om dezelfde reden al staande gehouden door de politie. De arts, medisch adviseur van het CBR, verwijst hem op basis van deze informatie naar een psychiater. Klager vindt dat de arts hem vooraf had moeten horen en niet aan de verwijzing had mogen toevoegen dat hij twijfelde aan klagers gezichtsvermogen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat klager, anders dan de arts stelt, ook in het tweede klachtonderdeel ontvankelijk is. Beide klachtonderdelen zijn echter kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk ongegrond’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.

1.3 Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 oktober 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 22 februari 2024.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 De arts is medisch adviseur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Op 3 mei 2023 heeft de Koninklijke Marechausse klager staande gehouden in verband met vermoedens dat klager niet (langer) beschikte over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorrijtuig waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Een en ander is vastgelegd in een zogenoemde mutatie.

3.2 De Koninklijke Marechaussee heeft naar aanleiding hiervan het rijbewijs van klager ingevorderd en naar het CBR gestuurd. Verder is een zogenoemde mededeling gedaan aan het CBR op grond van artikel 130 Wegenverkeerswet 1994 (Wvw).

3.3 Op 15 september 2023 is namens de Divisie Rijgeschiktheid het schriftelijke besluit genomen dat klager een medisch onderzoek diende te ondergaan op grond van artikel 131 Wvw.

3.4 Aan het besluit is onder meer de volgende motivering ten grondslag gelegd:
“Op 3 mei 2023 viel u de politie als bestuurder van een personenauto op vanwege uw slingerende- en onzekere rijgedrag. De politie is u hierop gaan volgen en nam verder waar dat u bij het inhalen bijna tegen uw voorganger reed en dat u over een afstand van ruim een kilometer over de vluchtstrook reed.
De politie heeft u hierop een volgteken gegeven, waar u in eerste instantie geen gehoor aangaf. Toen u het volgteken eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid. U reed met een snelheid van 50 kilometer per uur, waar 100 kilometer per uur was toegestaan.
De politie heeft hierop eveneens haar snelheid moeten minderen en probeerde u te dirigeren naar een veilige locatie. U stopte echter abrupt op de doorgaande weg.
De politie heeft u aangesproken. De politie nam waar dat u een zeer verwarde indruk maakte en dat de door u gegeven antwoorden niet overkwamen met de gestelde vragen. U was zich verder totaal niet bewust van het vertoonde rijgedrag en kon zich in het geheel niet herinneren wat er zojuist heeft plaatsgevonden.
Uit het politiesysteem blijkt dat er eerdere meldingen over uw rijgedrag zijn gedaan. Op 7 maart 2023 ontving de politie de melding dat u als bestuurder van een personenauto slingerend rijgedrag vertoonde en reed met wisselende snelheid.
Op 14 april 2021 ontving de politie de melding dat u als bestuurder van een vrachtwagen afwijkend rijgedrag vertoonde.”

3.5 Naar aanleiding van dit besluit heeft de arts klager op 25 september 2023 voor medisch onderzoek verwezen naar een (onafhankelijke) psychiater. Onder “Reden verwijzing” staat: “Op basis van de informatie die we hebben ontvangen, bestaat er een vermoeden dat er bij u sprake is van een psychiatrische aandoening.”

3.6 Het onderzoek vond plaats op 13 november 2023. De conclusie van de psychiater van 16 november 2023 was dat bij klager geen aanwijzingen zijn gevonden voor psychische c.q. psychiatrische (inclusief alcohol- of psychoactieve middelen gerelateerde) problematiek.

3.7 Naar aanleiding hiervan heeft het CBR op 21 november 2023 klager laten weten dat hij geschikt is om te rijden en zijn rijbewijs weer geldig is.

4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat hij:
a) hem voor onderzoek naar de psychiater heeft verwezen zonder hem eerst te horen;
b) aan de verwijzing een element van ongeschiktheid heeft toegevoegd, dat niet in de mutatie en de mededeling staat, namelijk dat hij twijfelde aan klagers gezichtsvermogen.

4.2 De arts heeft het college verzocht klager ten aanzien van het tweede klachtonderdeel niet ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel en voor het geval het college het tweede klachtonderdeel wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de arts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid
5.1 De arts heeft naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in het tweede onderdeel van de klacht, omdat de tekst waarover geklaagd wordt (“Toen u het volgteken eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid.”) niet afkomstig is van de arts. De tekst zou afkomstig zijn van de jurist van het CBR, automatisch in de verwijzing worden opgenomen en door de arts niet kunnen worden gewijzigd. Het college komt tot het oordeel dat klager wel ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.

5.2 Het college stelt vast dat de tekst deel uitmaakt van de verwijzing naar de psychiater die door de arts is afgegeven. Daarmee heeft de arts de tekst tot de zijne gemaakt en kan hij hierop tuchtrechtelijk worden aangesproken. Dat hij de tekst niet zou kunnen wijzigen is overigens in die zin niet juist omdat hij bij onduidelijkheden of onjuistheden dit kan terugkoppelen aan de jurist en langs die weg de tekst kan (laten) aanpassen. Daarbij komt dat het ontbreken van persoonlijke betrokkenheid niet zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de klager, maar tot ongegrondverklaring van de klacht.

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de arts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.4 Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a) niet horen klager
5.5 Klager stelt dat de arts hem voor de verwijzing had moeten horen. De arts heeft naar voren gebracht dat hij alleen moet beoordelen naar welke type specialist klager verwezen wordt en daarbij kon en mocht afgaan op de hem door het CBR verstrekte informatie uit de mededeling en de mutatie, die bij hem verder geen vragen opriep.

5.6 Het college stelt vast dat niet de arts, maar het CBR bepaalt of een medisch onderzoek moet plaatsvinden. De arts beoordeelt ten behoeve van het CBR in dat kader alleen welke type specialist dat onderzoek moet doen. Hij mag daarbij in beginsel afgaan op de informatie die het CBR hem daarbij ter beschikking stelt. Dat is naar het oordeel van het college niet in strijd met de norm van een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Pas als de verwijzing vragen oproept en de arts denkt dat de betrokkene hierover opheldering zou kunnen geven, kan er voor de arts reden zijn om contact met de betrokkene op te nemen. In dit geval riep de verwijzing blijkbaar geen vragen op; naar het oordeel van het college is dit ook begrijpelijk gelet op de door het CBR verstrekte informatie. In dat verband heeft de arts verder terecht benadrukt dat voor het opleggen van een medisch onderzoek een vermoeden van rij-ongeschiktheid volstaat en de betrokkene zijn kant van het verhaal kan vertellen tijdens het medisch onderzoek door, in dit geval, de psychiater.

5.7 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b) toevoeging aan tekst mutatie/mededeling
5.8 De door klager gewraakte toevoeging aan de tekst van de verwijzing betreft de zin: “Toen u het stopteken eenmaal zag, verminderde u fors uw snelheid.” In de mutatie staat volgens hem dat hij “in eerste instantie niet aan het stopteken voldeed.” Volgens klager is daarmee een medisch onderdeel toegevoegd aan zijn beweerde rij-ongeschiktheid, te weten twijfel aan zijn gezichtsvermogen. De arts stelt dat hij geen reden tot aanpassing van de tekst zag en dat klager ook alleen is verwezen naar de psychiater, en wel op grond van een vermoeden van het bestaan van een psychiatrische aandoening.

5.9 Een redelijke uitleg brengt volgens het college niet mee dat van het woordje “zag” een zo verregaande interpretatie zou moeten worden gegeven als klager kennelijk meent, namelijk dat er iets zou schorten aan zijn gezichtsvermogen. Dat blijkt ook niet uit de verdere context van de verwijzing. Ook is klager niet (mede) verwezen naar de oogarts. Aannemelijk is dat met “zag” bedoeld is: ‘bemerkte’ of ‘zich realiseerde’. Het college kan daarom begrijpen dat de arts geen reden zag om hierover met de jurist van het CBR in contact te treden.

5.10 Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 25 juni 2024 door R.A. Dozy, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, A.M. van Hemert, A.C.M. Kleinsman en H.J. de Boer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.