ECLI:NL:TGZRAMS:2024:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6252

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:130
Datum uitspraak: 29-05-2024
Datum publicatie: 29-05-2024
Zaaknummer(s): A2023/6252
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een klinisch psycholoog/psychotherapeut (verweerster). Verweerster is de echtgenote van een klinisch psycholoog/psychotherapeut bij wie klager in behandeling was (tegen wie klager ook een klacht heeft ingediend, zaaknummers A2023/5636 en A2023/6251) en voert samen met hem de praktijk. Daarnaast verricht zij secretariële werkzaamheden voor haar echtgenoot. Verweerster heeft een intervisiebijeenkomst bijgewoond waarin de casus van klager en klagers relatie met zijn echtgenote zijn besproken en heeft van wat in de bijeenkomst is besproken een verslag gemaakt en een deel ervan in het dossier van klager gevoegd. Klager vindt dat verweerster in het licht van het voorgaande inbreuk heeft gemaakt op zijn privacy en dat sprake is geweest van rolvermenging. Het college komt tot het oordeel dat verweerster onbetamelijk heeft gehandeld. Het is het college duidelijk geworden dat de secretariële werkzaamheden van verweerster een vergaand karakter hadden. Zo blijkt verweerster uitgebreide kennis te hebben gekregen van de problematiek waar klager mee kampte, was zij op de hoogte van ‘behandelproblemen’ en heeft zij ook de afsluitbrief aan de huisarts opgesteld. Uit de uitlatingen van verweerster en haar echtgenoot blijkt dat zij ervan uitgaan dat zij volledig op de hoogte kunnen en mogen zijn van elkaars cliënten en hun behandeling en dat zij zich uitsluitend bewust zijn van hun geheimhoudingsplicht jegens derden buiten de praktijk. Dit is in strijd met de geheimhoudingsplicht die zij ieder ten opzichte van hun eigen cliënten hebben. Verder heeft verweerster verklaard dat het voor haar heel vertrouwd voelde en kunstmatig om bij de intervisiebijeenkomst de kamer te verlaten toen de behandeling van klager ter sprake kwam. Dat zij dit niet heeft gedaan is ontegenzeggelijk een inbreuk op de privacy van klager en zijn echtgenote en getuigt niet van een professionele distantie en houding. Gelet op de aard van het handelen dat verweerster wordt verweten, maar vooral ook gelet op de twijfel die bij het college is gerezen over het inzicht van verweerster in het onbetamelijke van dat handelen, vindt het college de maatregel van berisping passend. Klacht gegrond verklaard. Berisping.

A2023/6252
Beslissing van 28 mei 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 28 mei 2024 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klager,

tegen

C,
klinisch psycholoog,
werkzaam in D,
verweerster,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Klager is in de periode van februari 2020 tot en met december 2021 in behandeling geweest bij een klinisch psycholoog, tevens psychotherapeut. Deze klinisch psycholoog is de echtgenoot van verweerster (tegen wie klager ook een klacht heeft ingediend, zaaknummers A2023-5636 en A2023-6251). Verweerster heeft een intervisiebijeenkomst bijgewoond waarin de casus van klager en klagers relatie met zijn echtgenote zijn besproken. Verweerster heeft van wat in de bijeenkomst is besproken een verslag gemaakt en een deel ervan in het dossier van klager gevoegd.

1.2 Klager vindt dat verweerster in het licht van het voorgaande inbreuk heeft gemaakt op zijn privacy en dat sprake is geweest van rolvermenging. Verweerster werkte op dat moment namelijk collegiaal samen met de echtgenote van klager, die psycholoog is.
Verweerster ziet dat anders; zij kan haar professionele rollen scheiden, zo stelt zij.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 mei 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van de gemachtigde van verweerster van 10 oktober 2023, binnengekomen op 11 oktober 2023, met als bijlage het behandeldossier van klager;
- het proces-verbaal van het op 7 december 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerster van 25 maart 2024, binnengekomen op 26 maart 2024, met als bijlage de gespreksverslagen betreffende de behandeling van klager;
- de brief van klager van 3 april 2024, binnengekomen op 5 april 2024, met als bijlage correspondentie tussen verweerster en de echtgenote van klager;
- de brief van de nieuwe behandelaar van klager van 3 april 2024, binnengekomen op 8 april 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2024. De partijen zijn verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. Klager en de gemachtigde van verweerster hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager is in de periode van februari 2020 tot en met december 2021 in behandeling geweest bij een klinisch psycholoog, tevens psychotherapeut. Deze klinisch psycholoog is de echtgenoot van verweerster. Verweerster werkt zelf ook als klinisch psycholoog, tevens psychotherapeut, in de praktijk die zij samen met haar echtgenoot voert. Daarnaast verricht zij secretariële werkzaamheden in de praktijk van haar echtgenoot. Verder werkt zij bij een christelijke instelling voor geestelijke gezondheidszorg.

3.2 Op 9 december 2021 heeft de echtgenoot van verweerster de casus van klager ingebracht in een intervisiebijeenkomst van vier collega’s. Verweerster was daarbij aanwezig als deelnemer. Zij heeft ook, als moderator van de intervisiegroep, van de bespreking notulen gemaakt. De notulen hebben, waar het klager betreft, de volgende inhoud: ‘(…) Zijn vrouw trekt veel op met buurman in scheiding. Hij vindt dat niet fijn, maar durft geen grens aan te geven. Behandelaar uit directief zijn kritische kijk daarop om patiënt te steunen en hier krachtig mee om te gaan en niet met frustraties daarover in zichzelf terug te trekken en zo ook door zijn vrouw ondermijnd te worden. Vrouw gaat meekomen naar afspraak. Daarbij kan optie worden voorgelegd om systeemtherapie te starten bij E naast het individuele behandeltraject.’ Dit gedeelte van de notulen heeft verweerster vervolgens in het dossier van klager gedaan.

3.3 De echtgenote van klager is psycholoog en kwam in de periode van voormelde behandeling van klager bij dezelfde instelling te werken als verweerster. Zij werkte daar ook collegiaal samen met verweerster.
 

4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klager verwijt verweerster dat zij inbreuk heeft gemaakt op zijn privacy door zich toegang te verschaffen tot zijn dossier. Daarnaast heeft zij haar rollen vermengd door aanwezig te zijn bij de in intervisie ingebrachte casus over klager en zijn echtgenote en hier een verslag van te maken, terwijl verweerster met de echtgenote van klager samenwerkte.
Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.2 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Het college stelt voorop dat verweerster geen behandelrelatie heeft gehad met klager. Het handelen van verweerster dat aan de klacht ten grondslag ligt kan dan ook niet worden getoetst aan de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder a van de Wet op de beroepen van de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Nu haar handelen niettemin voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg, kan het college het verweten gedrag wel toetsen aan de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en sub b Wet BIG. Dat betekent dat het college zal beoordelen of verweerster al dan niet gehandeld heeft in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

5.2 Wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar, in dit geval een klinisch psycholoog, betaamt volgt onder meer uit de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (versie 2015). Voor de onderhavige kwestie is in het bijzonder artikel 41 van belang. In dit artikel is bepaald dat psychologen ervoor dienen te zorgen dat zij in hun beroepsmatig handelen onafhankelijk en objectief kunnen optreden. Zij laten hun beroepsmatig handelen niet zodanig beïnvloeden dat zij hun werkwijze en de resultaten daarvan professioneel niet kunnen verantwoorden. Relevant is ook het bepaalde in artikel 51. Hierin staat dat psychologen de moeilijkheden dienen te onderkennen die kunnen ontstaan uit het gelijktijdig of opeenvolgend vervullen van verschillende professionele rollen ten opzichte van een of meer betrokkenen. Bij voorkeur begeven zij zich niet in een dergelijke positie. Als psychologen onder omstandigheden het vervullen van meer dan een rol na of naast elkaar ten opzichte van betrokkene(n) niettemin verantwoord vinden, dan scheppen zij daarover duidelijkheid tegenover deze(n). In artikel 52 staat voorts dat psychologen geen professionele en niet-professionele rollen mogen vermengen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden dat zij niet meer in staat kunnen worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene(n) worden geschaad.

Inbreuk privacy en rolvermenging?
5.3 Het college komt tot het oordeel dat verweerster onbetamelijk heeft gehandeld.

5.4 Voor dit oordeel is van belang dat vaststaat dat verweerster op enig moment gedurende de behandeling van klager bij haar echtgenoot, een collegiale relatie kreeg met de echtgenote van klager. Deze omstandigheid had voor verweerster reden moeten zijn om zich te onthouden van iedere verdere bemoeienis met de behandeling – inclusief het dossier – van klager in de praktijk die zij samen met haar echtgenoot voert.

5.5 Dat het bij de werkzaamheden van verweerster louter secretariële bemoeienis betrof, zoals zij heeft gesteld, is niet juist en bovendien niet van belang. Het is het college duidelijk geworden dat die secretariële werkzaamheden een vergaand karakter hadden. Zo blijkt verweerster in haar hoedanigheid van secretaresse van haar echtgenoot, uitgebreide kennis te hebben gekregen van de problematiek waar klager mee kampte, was zij op de hoogte van ‘behandelproblemen’ en heeft zij ook de afsluitbrief aan de huisarts opgesteld. Uit de uitlatingen van verweerster en haar man in het verweerschrift en tijdens het mondelinge vooronderzoek blijkt dat zij ervan uitgaan dat zij volledig op de hoogte kunnen en mogen zijn van elkaars cliënten en hun behandeling en dat zij zich uitsluitend bewust zijn van hun geheimhoudingsplicht jegens derden buiten de praktijk. Dit is in strijd met de geheimhoudingsplicht die zij ieder ten opzichte van hun eigen cliënten hebben, ook al is hun wederhelft ook klinisch psycholoog. Het meest in het oog springend is de intervisiebijeenkomst op 9 december 2021. Verweerster heeft hierover opgemerkt dat over de vrouw van klager is gerapporteerd naar aanleiding van het inbrengen van klager in de behandeling omdat hij wilde exploreren wat het voor hem betekent dat zijn echtgenote regelmatig langdurige gesprekken met een mannelijke vriend voert. Binnen de intervisiegroep is gereflecteerd op de thematiek vanuit de behandelgesprekken van klager en de overdracht- en tegenoverdrachtgevoelens die hierbij een rol spelen bij de behandelaar. Volgens verweerster deed hierbij niet ter zake dat de echtgenote van klager werkzaam is op dezelfde locatie, zo voert verweerster aan. Naar het oordeel van het college getuigt dit van een wezenlijk gebrek aan inzicht in het belang van klager en zijn echtgenote bij respect voor hun persoonlijke levenssfeer. Verweerster werd immers als aanwezige deelnemer aan de intervisie volledig geïnformeerd over de situatie van klager én die van zijn echtgenote, met wie verweerster, zoals reeds opgemerkt, een collegiale relatie had. Zij wist op dat moment op welke cliënt van haar echtgenoot de ingebrachte casus betrekking had. Dit is in zijn algemeenheid al onwenselijk. In dit geval wist verweerster echter ook nog precies om welke vrouw het ging, te weten haar directe collega. Verweerster heeft ter zitting erkend dat zij daar achteraf niet voldoende bij heeft stilgestaan. Zij heeft verklaard dat het voor haar heel vertrouwd voelde en kunstmatig om bij de intervisiebijeenkomst de kamer te verlaten toen de behandeling van klager ter sprake kwam. Dat zij dit niet heeft gedaan is ontegenzeggelijk een inbreuk op de privacy van klager en zijn echtgenote en getuigt niet van een professionele distantie en houding.

5.6 Mogelijk zou het oordeel anders zijn indien verweerster (en haar echtgenoot als behandelaar) helderheid hadden verschaft over de feitelijke rol van verweerster, zodat klager in staat zou zijn geweest aan te geven dat hij daarvoor toestemming gaf of juist de inmenging van verweerster niet wilde. Dat die duidelijkheid is verschaft, is het college echter niet gebleken.

5.7 Van de zijde van verweerster is nog gesuggereerd dat het aan de echtgenote van klager zou zijn geweest om haar man te vragen een andere behandelaar te zoeken toen hem duidelijk werd dat zij met verweerster zou gaan samenwerken of al samenwerkte, zoals verweerster heeft gesteld. Dit is een omdraaiing van de verantwoordelijkheden. Het is aan verweerster als klinisch psycholoog om keuzes te maken ten aanzien van haar betrokkenheid bij behandelrelaties van haar echtgenoot en ervoor te zorgen dat zij niet in een situatie komt waarin inmenging in het privéleven van zijn cliënten op de loer ligt. Vanaf het moment dat de echtgenote van klager haar collega werd, had zij zich dus uit eigen beweging van iedere verdere bemoeienis met zijn behandeling en zijn dossier behoren te onthouden.

Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.

Maatregel
5.9 Gelet op de aard van het handelen dat verweerster wordt verweten, maar vooral ook gelet op de twijfel die bij het college is gerezen over het inzicht van verweerster in het onbetamelijke van dat handelen, vindt het college de maatregel van de berisping passend. Verweerster heeft aangevoerd dat zij met de beste intenties heeft gehandeld. Het college kan dit niet in haar voordeel meerekenen. Verweerster had zich er, gezien de aard van haar beroep, van bewust moeten zijn dat zij de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn echtgenote – haar directe collega – ernstig schond. Hoewel verweerster niet eerder een tuchtklacht heeft gekregen, is bovendien duidelijk geworden dat geen sprake is van een incident: verweerster en haar man hebben in hun beide praktijken structureel een zorgwekkend gebrek aan inzicht in de reikwijdte van het beroepsgeheim dat zij over en weer ook jegens elkaar hebben, en daarmee voor het belang van de privacy van hun beider cliënten en andere betrokkenen. Daarom kan niet worden volstaan met een lichtere maatregel.

Publicatie
5.10 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere psychologen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
 

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt verweerster de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog.

Deze beslissing is gegeven door N.B. Verkleij, voorzitter, R.P. Wijne, lid-jurist, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, A.T. Prinsen-Reinders en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024.