ECLI:NL:TGZRAMS:2024:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5771

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:109
Datum uitspraak: 17-05-2024
Datum publicatie: 17-05-2024
Zaaknummer(s): A2023/5771
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster krijgt sinds 2018 morfine voorgeschreven. Meerdere pogingen tot afbouw van de morfine zijn mislukt en klaagster is juist steeds meer morfine gaan gebruiken. Toen klaagster op enig moment om extra morfine verzocht, heeft de huisarts dat geweigerd. Klaagster neemt de huisarts vooral zijn manier van communiceren kwalijk: hij heeft haar geen uitleg gegeven en een gesprek was ook niet meer mogelijk.Gezien de door partijen geschetste gesprekken en pogingen tot afbouw kan het college het besluit van de huisarts om geen extra morfine voor te schrijven begrijpen, ook gezien het ontbreken van een medische indicatie. De vraag ligt voor of de huisarts die weigering voldoende heeft toegelicht. Hoewel het netjes was geweest als hij dat uitgebreider had gedaan, levert het feit dat de huisarts dat heeft nagelaten naar het oordeel van het college in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het college kan volgen dat de huisarts aannam dat klaagster begreep waarom zij geen extra morfine kreeg. Dat neemt niet weg dat het hier gaat om een kwetsbare patiënte met een moeilijke behandeling. In het mondeling vooronderzoek heeft de huisarts zelf ook toegegeven dat een toelichting op zijn weigering op zijn plaats was geweest. Het college vindt dit ook, maar acht deze tekortkoming onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om de huisarts hierop tuchtrechtelijk aan te spreken. Daarbij weegt het college mee dat de situatie met klaagster, bij wie ondanks de inzet van de huisarts en zijn collega het morfinegebruik door de jaren heen eerder toenam dan afnam, tot onmacht en frustratie leidde bij de huisarts. De klacht is ongegrond. Publicatie.

A2023/5771
Beslissing van 17 mei 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 17 mei 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: C

tegen

D,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster was patiënte van de praktijk van de huisarts en diens collega-huisarts. Klaagster krijgt sinds 2018 morfine voorgeschreven. Meerdere pogingen tot afbouw van de morfine zijn mislukt en klaagster is juist steeds meer morfine gaan gebruiken. Toen klaagster op enig moment om extra morfine verzocht, heeft de huisarts dat geweigerd. Klaagster neemt de huisarts vooral zijn manier van communiceren kwalijk: hij heeft haar geen uitleg gegeven en een gesprek was ook niet meer mogelijk.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 26 juni 2023;
- het verweerschrift;
- de repliek;
- het medisch dossier van klaagster, toegestuurd door klaagster, binnengekomen op 6 november 2023;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 10 januari 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 5 april 2024. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. Klaagster werd vergezeld door haar begeleidster, mevrouw E van F. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1975, was sinds 2018 patiënte in de duopraktijk van de huisarts. Klaagster is bekend met pijnsyndromen waarvoor zij onder behandeling staat van het G (G).

3.2 Klaagster kreeg sinds 2018 door de huisarts morfine voorgeschreven voor de pijn die zij had aan haar buik (galsteenaanvallen). Nadat haar galblaas operatief was verwijderd, is klaagster gestopt met het gebruik van morfine. In 2019 is zij (nadat Buscopan was geprobeerd) op voorschrift van de huisarts opnieuw morfine gaan gebruiken in verband met pijnen die later zijn toegeschreven aan onder andere ACNES (buikwandpijnsyndroom).

3.3 Ondanks herhaalde pogingen om het morfinegebruik te maximeren en af te bouwen, was dat opgelopen tot veertig ampullen per week. Nadat de huisarts weigerde om klaagster extra morfine voor te schrijven, is zij in juni 2023 overgestapt naar een andere huisarts.

4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij:
a) geen goede vervolgbehandeling heeft ingezet en geen adequate oplossing heeft gezocht toen hij haar geen extra morfine wilde voorschrijven;
b) geen gesprek met haar heeft gevoerd toen zij liet weten de praktijk te willen verlaten;
c) een barrière heeft opgeworpen via zijn assistente zodat klaagster geen contact kreeg met de huisarts na zijn weigering om extra morfine voor te schrijven.
Ter zitting heeft klaagster het klachtonderdeel ten aanzien van het contact van de huisarts met de pijnpoli van het G ingetrokken zodat dat onderdeel niet meer hoeft te worden besproken.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) vervolgbehandeling en oplossing voor morfine

5.2 De kern van het eerste klachtonderdeel wordt gevormd door een telefoongesprek tussen klaagster en de huisarts op 24 mei 2023. Klaagster had op 22 mei 2023 haar wekelijkse dosis aan morfine (van veertig ampullen) gekregen en zij belde twee dagen later naar de praktijk met een verzoek om extra morfine. Hoewel klaagster vanaf 2020 vooral contact had met de collega-huisarts van de huisarts, heeft de huisarts – in overleg met zijn collega – klaagster op 24 mei 2024 teruggebeld en haar gezegd dat er geen extra morfine voorgeschreven zou worden. De partijen zijn het erover eens dat dit een kort gesprek was. Klaagster heeft ter zitting verteld dat zij zich overvallen voelde door de weigering van de huisarts en dat zij dichtklapte, om welke reden zij niet om een toelichting heeft gevraagd. De huisarts heeft op zijn beurt verklaard dat hij opgelucht was dat het een kort gesprek was. Aangezien de afbouw van de morfine al vaak een onderwerp van gesprek was geweest, veronderstelde hij de reden van zijn weigering bekend bij klaagster.

5.3 Klaagster erkent dat zij met de huisarts (en zijn collega) meerdere keren heeft besproken dat de morfine moest worden afgebouwd; zij zag zelf ook in dat zij moest minderen. Er zijn door de jaren heen alternatieven besproken en ook geprobeerd, maar die pogingen waren niet succesvol. Gevraagd naar de reden voor haar verzoek om extra morfine, heeft klaagster ter zitting uitgelegd dat zij onder behandeling van een MDL-arts van het G stond die onderzoek deed naar de oorzaak van haar pijn. Klaagster verkeerde in de veronderstelling dat zij lopende dat onderzoek (in afwachting van een oplossing) in ieder geval nog de benodigde morfine zou krijgen. Doordat zij de extra morfine zonder uitleg niet kreeg terwijl het onderzoek van de MDL-arts nog liep, voelde zij zich aan haar lot overgelaten. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klaagster verklaard dat haar klacht vooral daarop ziet: doordat zij zonder verklaring geen extra morfine kreeg, raakte zij in paniek.

5.4 De huisarts voert aan dat een wekelijkse hoeveelheid van veertig ampullen morfine zeer hoog is en dat zijn ongemak (en dat van zijn collega) over het voorschrijven daarvan mettertijd groeide, vooral ook omdat er geen medische indicatie was. De huisarts geeft toe dat hij in het telefoongesprek zijn weigering toe had kunnen lichten, maar hij wijst erop dat klaagster wist dat zij de morfine moest afbouwen in plaats van opbouwen.

5.5 Het college leidt uit het medisch dossier van klaagster af dat er tussen haar en de huisarts (en zijn collega) door de jaren heen regelmatig contact is geweest over haar (toenemende) gebruik van morfine. Zij hebben alternatieven besproken c.q. geprobeerd zoals Lyrica en een morfinepomp. Meerdere keren is geprobeerd de dosis te maximeren of werd een afbouwschema opgesteld. De huisartsenpraktijk heeft het G om hulp verzocht bij het afbouwen en klaagster werd verwezen naar een revalidatiearts. Zelf wilde klaagster ook het morfinegebruik afbouwen. Toch was het morfinegebruik van klaagster opgelopen van vijf ampullen per week tot veertig ampullen per week en vroeg zij in het gesprek van 24 mei 2023 om tien extra ampullen. Gezien de hiervoor geschetste gesprekken en pogingen tot afbouw kan het college het besluit van de huisarts om geen extra morfine voor te schrijven begrijpen, ook gezien het ontbreken van een medische indicatie. De vraag ligt voor of de huisarts die weigering voldoende heeft toegelicht. Hoewel het netjes was geweest als hij dat uitgebreider had gedaan, levert het feit dat de huisarts dat heeft nagelaten naar het oordeel van het college in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het college kan volgen dat de huisarts aannam dat klaagster begreep waarom zij geen extra morfine kreeg. Dat neemt niet weg dat het hier gaat om een kwetsbare patiënte met een moeilijke behandeling. In het mondeling vooronderzoek heeft de huisarts zelf ook toegegeven dat een toelichting op zijn weigering op zijn plaats was geweest. Het college vindt dit ook, maar acht deze tekortkoming onder de gegeven omstandigheden onvoldoende om de huisarts hierop tuchtrechtelijk aan te spreken. Daarbij weegt het college mee dat de situatie met klaagster, bij wie ondanks de inzet van de huisarts en zijn collega het morfinegebruik door de jaren heen eerder toenam dan afnam, tot onmacht en frustratie leidde bij de huisarts. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) afrondend gesprek
5.6 Klaagster had gehoopt dat zij nog in gesprek kon gaan met de huisarts, ook omdat hij na haar overstap naar een andere huisarts nog steeds de waarnemend huisarts is als haar nieuwe huisarts afwezig is. Enkele dagen na het telefoongesprek van 24 mei 2023 heeft de begeleidster van klaagster met de praktijk gebeld met de vraag of er nog een gesprek kon worden gepland. Die vraag werd ontkennend beantwoord.

5.7 De huisarts stelt dat hij niet wist dat klaagster behoefte had aan een afrondend gesprek. Het klopt volgens hem dat de assistente heeft gezegd dat de huisarts niet bereid was tot een gesprek over de morfine, maar het is niet zo dat de huisarts in het geheel niet meer in gesprek wilde met klaagster. Kort na het telefoongesprek van 24 mei 2023 liet klaagster al weten te willen overstappen naar een andere huisarts. De huisarts zag toen zelf geen aanleiding meer voor een gesprek en hoopte dat het zijn opvolger wel zou lukken om klaagster haar morfinegebruik te laten afbouwen.

5.8 Nog daargelaten dat het voor een huisarts geen plicht is om een afrondend gesprek te voeren met een vertrekkend patiënt, is voor het college niet vast te stellen hoe het precies is gelopen na het telefoongesprek van 24 mei 2023. Klaagster zegt dat zij, al dan niet door tussenkomst van mevrouw E en wijkzorg, enkele dagen later heeft gevraagd om een gesprek terwijl de huisarts zegt dat dat verzoek hem niet heeft bereikt. Volgens hem was hij steeds bereid tot het voeren van een gesprek mits het niet over een verzoek om extra morfine ging. Nu het voor het college niet vast te stellen is of klaagster daadwerkelijk heeft gevraagd om een afrondend gesprek (dat niet over de morfine ging) en zo ja, of dit de huisarts heeft bereikt, kan zij evenmin vaststellen of sprake was van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c) barrière assistente
5.9 Zoals hiervoor ook al aan de orde is gekomen, had klaagster er grote moeite mee dat zij na het telefoongesprek van 24 mei 2023 niet langs de assistente kwam. Niet alleen zij heeft gebeld met de assistente, maar ook mevrouw E en wijkzorg.

5.10 Volgens de huisarts heeft hij zijn assistente instructies gegeven geen consult te plannen als dat zou gaan over extra morfine, maar over elk ander onderwerp was een consult gewoon mogelijk. Naar het oordeel van het college strookt deze opdracht met de weergave die klaagster heeft gegeven van het contact met de assistente na 24 mei 2023. Die opdracht is bovendien reëel gezien de voorgeschiedenis. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.
 

Publicatie
5.12 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere huisartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door P.M.E. Bernini, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, H.H. Dol, M.C. Wolfs-Smits en A. Wewerinke, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.