ECLI:NL:TGZCTG:2024:96 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2161
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:96 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2024 |
Datum publicatie: | 15-05-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2161 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog is werkzaam bij een zorgaanbieder die psychologische en psychiatrische behandeling biedt aan patiënten, zowel binnen de basis als de specialistische ggz. Klager is bij deze zorgaanbieder behandeld door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog (die de regiebehandelaar van klager was) en een psychiater deel uitmaakten. Klager verwijt de gz-psycholoog dat de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl er nog onderzoeken liepen, dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal, dat hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener, dat er geen regie was, dat er onjuiste informatie is verspreid, dat het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen ontbrak, dat zij haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt, en dat zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt.Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen en heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over ieders rol bij de zorgverlening, en legt daarvoor aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing, en verklaart in het incidenteel beroep van de gz-psycholoog de klacht over de regie alsnog ongegrond. De maatregel van waarschuwing blijft in stand. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2161 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde ter zitting: C., wonende te B.,
tegen
D., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr.
D. Zwartjens, advocaat te Leiden.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 18 juli 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Hertogenbosch tegen D. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing
van 21 augustus 2023, onder nummer H2022/4533, heeft dat college klachtonderdeel a)
gedeeltelijk en klachtonderdeel d) geheel gegrond verklaard, de gz-psycholoog de maatregel
van waarschuwing opgelegd, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager
is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift
in beroep ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld. Klager heeft geen
verweerschrift in incidenteel beroep ingediend. De zaak is op de openbare zitting
van het Centraal Tuchtcollege van 27 maart 2024 tegelijk behandeld met de zaken C2023/2162,
C2023/2163 en C2023/2166. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen
klager, vergezeld van zijn echtgenote en gemachtigde mevrouw C., en de gz-psycholoog,
bijgestaan door mr. Zwartjens. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager
en mr. Zwartjens hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan
het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. Wat er is gebeurd
3.1 De huisarts van klager heeft klager eind oktober 2021 naar de zorgaanbieder
waar de gz-psycholoog werkzaam is (hierna: de zorgaanbieder) verwezen vanwege klachten
van een depressie, angst- en paniekklachten en kenmerken van een PTSS. Klager is behandeld
door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog (de regiebehandelaar
van klager, hierna: de regiebehandelaar) en een psychiater (hierna: de psychiater)
deel uitmaakten.
3.2 In januari 2022 vonden twee intakegesprekken plaats. Tijdens het eerste intakegesprek
hebben de regiebehandelaar en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige het verbeteren
van de stemming van klager als behandeldoel met hem besproken. Zij wilden dit in eerste
instantie met name bereiken met toevoeging van medicatie. Bij het tweede intakegesprek
was ook een psychiater aanwezig die klager heeft beoordeeld. De psychiater heeft psycho-educatie
met betrekking tot de geadviseerde antidepressiva gegeven. Zij heeft met klager afgesproken
dat zij de week daarop telefonisch contact zou opnemen om zijn wensen met betrekking
tot de behandeling door te spreken. Het telefonisch contact vond op 2 februari 2022
plaats. Klager heeft toen verteld dat hij in samenspraak met zijn echtgenote met venlafaxine
wilde beginnen. Met klager werd een nieuwe afspraak gemaakt om het behandelplan af
te ronden.
3.3 Op 15 februari 2022 hebben de regiebehandelaar en psychiater het behandelplan
met klager besproken. Klager was op dat moment nog niet begonnen met het innemen van
de venlafaxine. Twee dagen later, op 17 februari 2022, is hij daarmee wel begonnen.
3.4 Klager ervoer bijwerkingen van de medicatie. Hij had maag-darmklachten en moeite
met plassen. Vanwege laatstgenoemde bijwerking is op 2 maart 2022 besloten om de venlafaxine
te stoppen en te starten met escitalopram. Op 7 maart 2022 heeft klager tijdens een
fysiek consult met de regiebehandelaar laten weten dat hij nog niet was gestart met
escitalopram. Hij wilde zijn lichaam nog even rust geven.
3.5 Op 17 maart 2022 en 18 maart 2022 is klager op een fysiek consult geweest bij
respectievelijk de regiebehandelaar en psychiater. Klager heeft in de consulten aangegeven
dat hij ook op dat moment nog niet was gestart met escitalopram. Hij was nog herstellende
van de bijwerkingen van de venlafaxine. De psychiater heeft klager laten weten dat
behandeling met antidepressiva hoe dan ook noodzakelijk is. Zij heeft met klager besproken
dat hij zou beginnen met een halve dosis van de medicatie.
3.6 Op 23 maart 2022 had de psychiater telefonisch contact met klager. Klager heeft
toen gezegd nog niet te zijn gestart met de medicatie. Hij was boos over het gesprek
dat op 18 maart 2022 had plaatsgevonden (waarin hem was geadviseerd om te starten
met de medicatie). Op 25 maart 2022 had de psychiater telefonisch contact met de echtgenote
van klager. Zij heeft aangegeven dat klager ook op dat moment nog niet was gestart
met escitalopram.
3.7 Op 12 april 2022 had klager een fysiek consult met de regiebehandelaar en de
psychiater. In het dossier is daarover genoteerd (alle citaten voor zover van belang
en letterlijk weergegeven):
‘‘(…) Hij vertelt erg boos te zijn over het feit dat hij nu al bijna 3 maanden hier
in behandeling is, zonder enige verbetering van zijn klachten. Ook boos over zeer
hevige bijwerkingen venlafaxine, waarbij hij gevoel heeft dat hij dit al had voorspeld,
en dat er druk op hem is gezet toch te starten met venlafaxine. Benoemd door [namen
regiebehandelaar en psychiater] dat indruk begint te ontstaan dat het juist de boosheid
is die verdere behandeling, behandelsamenwerking, in de weg staat. Echtgenote geeft
aan dat er ook boosheid bij hem is over vorige behandelingen, afgelopen 3 jaar. Zij
vraagt zich hardop af: Krijgt [naam zorgaanbieder] wel een eerlijke kans? We benoemen
dat er een impasse is in de behandelrelatie. Is er ruimte om naar alternatieve behandelmogelijkheden
te zoeken? Stilgestaan bij optie dat depressie voort kan komen uit persoonlijkheidsdynamiek,
uitleg dat in dat geval schematherapie meest passende behandeling is. Aan einde gesprek
geeft hij bij navraag aan dat hij zich erg moedeloos voelt. Alternatieven zijn ofwel
schematherapie (eerst onderzoek) en aanvullen met CYP metabolisme typering. Zij gaan
thuis overleggen en iets uitzoeken over schematherapie. [Naam regiebehandelaar] belt
hem komende dinsdag daarover. Als hij aangeeft toch niet bij ons verder te willen
gaan we aan huisarts second opinion psychiatrie [naam van een ziekenhuis] adviseren’’.
3.8 Op 13 april 2022 is in het multidisciplinair overleg (MDO) het volgen van schematherapie
door klager besproken. Op 10 mei 2022 heeft de gz-psycholoog klager onderzocht ter
voorbereiding daarop. De uitkomsten van dit onderzoek en het op korte termijn starten
met groepsschematherapie heeft de gz-psycholoog op
19 mei 2022 met klager besproken.
3.9 Op 31 mei 2022 vond de eerste sessie van de groepsschematherapie plaats. Klager
heeft daaraan niet deelgenomen. In zijn e-mail van 5 juni 2022 heeft hij daarover
geschreven:
‘‘Ik begreep van [naam echtgenote] dat u mij dinsdag heeft gebeld. Excuses, dat is
mij ontgaan maar ik kan dat echter niet terugvinden op de telefoon.
Dinsdag 31 mei stond een afspraak voor een 1ste “schematherapie”. (…)
Ik was even voor 11:00 uur bij u op kantoor. Het kantoor vloog mij zoals gebruikelijk
al weer aan, maar vooral ook de blik van al die apathische mensen, al op de parkeerplaats,
dan in de hal en in de wachtruimte. Ik heb afzijdig gewacht waar ik altijd wacht bij
het kantoortje en niet in de hal. Om vijf over 11 ben vertrokken. Ik was misselijk
en had het zeer benauwd. Ik heb geen zin in groepen, voorstelrondes en andermans problemen.
Ik heb al genoeg aan mij zelf. Ik ben weer naar huis gegaan en ben gaan slapen. (…)
De situatie wordt steeds iets erger en vermoeiender. Ik ben ziek van het ziek zijn.
Geen idee hoe ik verder moet. Het enige wat mij bruikbaar voor komt is vluchten van
alles naar een plek zonder omgeving.’’
3.10 Op 7 juni 2022 is klager in het MDO besproken, met name vanwege zijn wijze
van uitlaten in zijn e-mail van 5 juni 2022. In het MDO werd besloten dat een suïcidebeoordeling
op dezelfde dag aangewezen was. Om die reden werd er een afspraak voor klager gemaakt
voor in de middag op locatie. Deze afspraak werd door de echtgenote van klager afgebeld.
Vervolgens is besloten om direct een huisbezoek af te leggen. De deur werd echter
niet opengedaan.
3.11 De volgende dag, op 8 juni 2022, is klager opnieuw in het MDO besproken en
hebben de gz-psycholoog en psychiater telefonisch contact met hem opgenomen. Omdat
zij klager niet aan de telefoon kregen, hebben zij telefonisch contact opgenomen met
de echtgenote van klager. Met haar hebben zij een afspraak gemaakt voor 14 juni 2022
bij de regiebehandelaar. Op 13 juni 2022 heeft de echtgenote van klager deze afspraak
afgezegd, omdat klager COVID had.
3.12 Op 14 juni 2022 werd klager in het MDO besproken. In het dossier is genoteerd:
‘‘dhr besproken in het team:
merk dat we weinig tot geen contact krijgen met dhr en dat we hier wel inzet op tonen.
Hoe lang en op welke manier blijven we dit doen?
dhr is erg vermijdend. Hij reageert niet op onze berichten. Via zijn ete wordt momenteel
gecommuniceerd.
Lijkt goed om haar niet meer in te zetten als schakel.
We spreken af dat coll. [naam regiebehandelaar] dhr gaat mailen en hem uitnodigt voor
een gesprek as maandag. We zouden hem graag weer een keer willen zien en van hem horen
hoe hij tegen zaken aan kijkt.’’
De regiebehandelaar heeft klager diezelfde dag een e-mail gestuurd waarin zij onder
meer aangaf dat zij van de echtgenote van klager heeft begrepen dat klager, als hij
niet meer ziek is, op 20 juni 2022 op een afspraak bij haar en de gz-psycholoog kan
komen.
3.13 Op 17 juni 2022 heeft klager de regiebehandelaar het volgende gemaild:
‘‘(…) Voor wat betreft de afspraak;
Zonder het gehele voortraject weer te bespreken komt het er eigenlijk op neer dat
ik steeds verder van huis raak. U diagnostiseerde een chronische depressie en symptomen
van PTSS met als behandeling praten en pillen. De pillen werkten niet (of juist wel
gezien alle verschijnselen en ellende, wat ik ook had verwacht) waarna aansluitend
een ander traject is voorgesteld. Ik heb uitgelegd hoe ik dat heb ervaren.
Ik ben nu minstens veertien keer bij u geweest. Dat kost mij oneindig veel energie
en ben dagen daarvoor en daarna van slag. Ten aanzien van overleg bij u op kantoor;
dat zou ik tot een minimum willen beperken. (…)’’
De regiebehandelaar heeft klager op 20 juni 2022 een e-mail gestuurd waarin ze voorstelde
om de week daarop contact te hebben over een vervolgafspraak. Daarna wordt een afspraak
op 30 juni 2022 voorgesteld. Klager verschijnt niet op deze voorgestelde afspraak.
3.14 Op 4 juli 2022 heeft de gz-psycholoog telefonisch contact gehad met de huisarts
van klager. De gz-psycholoog heeft het volgende daarover in het dossier genoteerd:
‘‘(…) gesproken met huisarts;
herkenbaar patroon. begrijpt de situatie. besproken dat we dit duidelijk gaan bespreken
dat we zo geen behandeling kunnen bieden. Huisarts kan zich hier in vinden.’’
Een gesprek met klager hierover heeft niet plaatsgevonden.
3.15 Op 5 juli 2022 is klager wederom in een MDO besproken. In het dossier staat
genoteerd:
‘‘- [naam gz-psycholoog] heeft casus met HA besproken. Hij herkent het beeld. Kan
zich voorstellen dat we gaan afsluiten
- Coll. [naam gz-psycholoog] en coll. [naam regiebehandelaar] stellen een mail op
om hem dit te melden.
- mocht dhr opnieuw worden aangemeld dat is het de vraag of hij wel op zijn pelk is
bij ons of dat hij beter kan worden verwezen naar [een hoogspecialistische ggz-zorgaanbieder]
of [een gespecialiseerd centrum].’’
3.16 Op 7 juli 2022 heeft de gz-psycholoog een e-mail gestuurd naar klager met
in cc de regiebehandelaar. Daarin staat:
‘‘Helaas hebben we geen reactie op onze mail ontvangen en was je vorige week ook niet
op de voorgestelde afspraak bij ons op kantoor.
Wij merken dat het lastig is om contact met je te krijgen en het hierdoor ook niet
mogelijk is om een behandeling van de grond te krijgen. Als jij niet op afspraken
komt en of we alleen communiceren per mail kunnen wij geen behandeling bieden.
We hebben meermaals getracht hier over met jou in contact te komen maar dit is niet
gelukt. We hebben in overleg met je huisarts helaas moeten besluiten de behandeling
stop te zetten. Mocht je in de toekomst anders over gaan denken, dan kan je via de
huisarts een verwijzing krijgen.
We wensen je het beste toe.
Met vriendelijke groeten,
[naam gz-psycholoog]’’.
Diezelfde dag is een brief naar de huisarts van klager gestuurd. Daarin staat onder
meer:
‘‘Conclusie
Helaas is het niet gelukt een werkrelatie op te bouwen. Psychologische behandeling
is niet mogelijk op het moment dat er geen contact te krijgen is. Er is ook geen reden
tot gedwongen behandeling daar er geen gevaar is.
Mocht dhr. in de toekomst wel open staan voor een behandeling dan zou ons advies zijn
hem te verwijzen naar [een gespecialiseerd centrum].’’
Ten tijde van het beëindigen van de behandelingsovereenkomst liep er nog een onderzoek
met betrekking tot de antidepressiva en de door klager gerapporteerde bijwerkingen.
3.17 Klager heeft op 10 juli 2022 gereageerd op de e-mail van de gz-psycholoog
van 7 juli 2022. Naar aanleiding van de e-mail van klager heeft de regiebehandelaar
klager uitgenodigd voor een gesprek op 19 juli 2022 waarbij ook de psychiater aanwezig
zou zijn. De psychiater heeft op 15 juli 2022 telefonisch contact opgenomen met klager
om te vragen of hij op 19 juli 2022 op de afspraak kan verschijnen. Klager heeft laten
weten geen behoefte meer te hebben aan een gesprek.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klager verwijt de gz-psycholoog dat:
a) de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl
er nog onderzoeken liepen;
b) hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal;
c) hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener;
d) er geen regie was;
e) er onjuiste informatie is verspreid;
f) het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen
ontbrak;
g) zij haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd
met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt;
h) zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt.
4.2 De gz-psycholoog heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het college om de klacht
in al haar onderdelen ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling van de klacht
5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de
gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Als uitgangspunt
geldt dat de gz-psycholoog alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor haar eigen
handelen.
5.2 Op grond van artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een hulpverlener
de behandelingsovereenkomst niet opzeggen, behalve als daarvoor gewichtige redenen
zijn. Artikel 19 van de Beroepscode 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen
(hierna: de beroepscode van het NIP) bepaalt over de beëindiging van de zorgrelatie:
‘‘Psychologen zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van de professionele relatie.
Als dat nodig is schakelen zij daarbij andere deskundigen in. Zij treffen maatregelen
om zich er van te verzekeren dat een of meer vakgenoten hun professionele werkzaamheden
overnemen dan wel afronden, als zij om welke reden dan ook genoodzaakt zijn de professionele
relatie ontijdig te onderbreken of voortijdig af te breken. Psychologen zijn verantwoordelijk
voor een adequate overdracht.’’ In de beroepscode van het NIP wordt aan dit artikel
geen nadere uitwerking gegeven. Omdat de gz-psycholoog geen arts is, is zij niet gebonden
aan de KNMG-richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst”
(hierna: de KNMG-richtlijn). De uitgangspunten van de KNMG-richtlijn, die een uitwerking
vormen van artikel 7:460 BW, kunnen echter wel mede een richtsnoer vormen voor de
invulling van zorgvuldig handelen door
gz-psychologen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst met een patiënt.
5.3 In de KNMG-richtlijn wordt als gewichtige reden voor het beëindigen van een
behandelingsovereenkomst onder meer de omstandigheid genoemd dat een patiënt niet
wil meewerken aan de behandeling. Voor wat betreft de zorgvuldigheidseisen die een
arts in acht moet nemen, vermeldt de KNMG-richtlijn dat de arts de patiënt herhaaldelijk
waarschuwt, aandringt op verandering en onderzoekt of herstel van de relatie mogelijk
is, een redelijke termijn stelt, de medisch noodzakelijke hulp in de tussentijd voortzet
of voor vervanging zorgt totdat de patiënt een nieuwe behandelaar heeft gevonden,
meewerkt aan het zoeken naar een alternatief voor de zorg en gegevens moet verstrekken
aan andere betrokken artsen of hulpverleners (met toestemming van de patiënt). Verder
moet de arts de dossiergegevens bewaren tot hij het met toestemming van de patiënt
kan overdragen aan de opvolgende arts.
De beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel a) De beëindiging van de behandelingsovereenkomst
5.4 Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd.
Volgens klager is hem niet verteld dat dit zou gebeuren als hij niet op afspraken
verschijnt. Hij is naar eigen zeggen op eindeloos veel afspraken verschenen waar hij
zijn ziel en zaligheid aan de behandelaren heeft toevertrouwd. De behandelingsovereenkomst
is dan ook onterecht beëindigd, volgens klager.
5.5 Volgens de gz-psycholoog was geen sprake van een definitieve beëindiging van
de behandelingsovereenkomst. Als klager dat had gewild, dan kon hij weer bij de zorgaanbieder
terecht voor behandeling. Mocht het college toch oordelen dat sprake is van een definitieve
beëindiging van de behandelingsovereenkomst, dan geldt dat hiervoor een gewichtige
reden was. Klager wilde niet meewerken aan de behandeling. De zorgvuldigheidseisen
zijn in acht genomen. Klager is terugverwezen naar zijn huisarts met zelfs een voorstel
voor een nieuw verwijsadres.
5.6 Het college overweegt het volgende. Gelet op de tekst van de e-mail van
7 juli 2022, mag daaraan de betekenis worden toegekend dat de behandelings-overeenkomst
met klager definitief werd beëindigd.
Uit het dossier blijkt dat de beslissing om de behandelingsovereenkomst te beëindigen
op 5 juli 2022 in een MDO is genomen. De behandelingsovereenkomst is tussen klager
en de zorgaanbieder tot stand gekomen. Dat neemt niet weg dat de
gz-psycholoog bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst een eigen verantwoordelijkheid
had.
Naar het oordeel van het college is het in het MDO genomen besluit de behandelingsovereenkomst
met klager te willen beëindigen, te begrijpen. In de KNMG-richtlijn wordt het niet
willen meewerken aan de behandeling genoemd als voorbeeld van een gewichtige reden
voor de beëindiging van een behandelings-overeenkomst. Klager nam aanvankelijk antidepressiva
in. Nadat hij daarvan bijwerkingen ervoer en hem een ander antidepressivum was voorgeschreven,
heeft hij geen antidepressiva meer ingenomen ondanks dat met hem was besproken dat
dit wel noodzakelijk is. Klager verscheen ook niet op afspraken. Hij wilde het aantal
fysieke afspraken tot een minimum beperken. Het behandelteam heeft zich ingespannen
om klager gemotiveerd te krijgen voor behandeling. Van het behandelteam kan niet worden
verwacht dat zij blijft proberen om klager aan de behandeling te laten meewerken.
In zoverre is de klacht dan ook ongegrond. Echter de wijze waarop de gz-psycholoog
de behandelingsovereenkomst heeft beëindigd, acht het college onzorgvuldig. Zij heeft
de behandelingsovereenkomst per direct beëindigd, zonder enige waarschuwing of gesprek
vooraf en zonder aan te dringen op verandering. De beëindiging van de behandelingsovereenkomst
kwam voor klager dan ook uit het niets. Beëindiging van de behandelingsovereenkomst
met onmiddellijke ingang mag alleen als er sprake is van een zeer dringende reden.
Hiervan was geen sprake. Daar komt bij dat de behandelingsovereenkomst werd beëindigd
terwijl er nog een onderzoek liep. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.
Klachtonderdeel b) De toegang tot het cliëntportaal
5.7 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal.
Volgens de gz-psycholoog heeft klager nog wel toegang. Zij heeft een schermafbeelding
als bijlage met het verweerschrift meegestuurd waarop te zien is dat de optie ‘‘Toegang
tot patiëntportaal’’ in het cliëntportaal van klager is aangevinkt.
5.8 Het klachtonderdeel is ongegrond. Klager heeft het verweer van de
gz-psycholoog niet weersproken. Het college kan daarom niet vaststellen dat het standpunt
van klager dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal juist is.
Klachtonderdeel c) De verwijzing naar een andere zorgverlener
5.9 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij na de beëindiging van de behandelingsovereenkomst
niet is verwezen naar een andere zorgverlener. De
gz-psycholoog heeft aangevoerd dat klager is terugverwezen naar de huisarts.
5.10 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Op 4 juli 2022 heeft de gz-psycholoog
telefonisch contact gehad met de huisarts van klager over (een mogelijke) beëindiging
van de behandelingsovereenkomst. Vervolgens is de huisarts bij brief van 7 juli 2022
ervan op de hoogte gesteld dat het niet is gelukt om een werkrelatie met klager op
te bouwen. De huisarts is daarbij het advies gegeven om klager, mocht hij in de toekomst
wel open staan voor behandeling, te verwijzen naar een gespecialiseerd centrum. Op
deze wijze werd de behandeling van klager overgedragen aan de huisarts.
Klachtonderdeel d) Het voeren van regie
5.11 Volgens klager was er geen regie. De behandelaren wisten niet van elkaar wat
zij deden en wezen naar elkaar. Zij stonden niet met elkaar in contact. Er was niemand
die de voortgang bewaakte en toezag op het welzijn van de patiënt. De
gz-psycholoog heeft aangevoerd dat de behandelaren van klager steeds met elkaar in
overleg waren over de situatie van klager. Zij hebben vaak en intensief met elkaar
besproken hoe de situatie ten goede kon worden gekeerd.
5.12 Voor klager was het onduidelijk wie de regiebehandelaar was. Bij zorgverlening
door een behandelteam hoort dat voor de patiënt, in dit geval klager, duidelijk is
wie de regiebehandelaar is en wat het regiebehandelaarschap inhoudt. De gz-psycholoog
kan worden verweten dat zij heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager
heeft ontstaan over een ieders rol bij de zorgverlening door op
7 juli 2022 de e-mail waarin klager wordt medegedeeld dat de behandeling wordt stopgezet
te versturen zonder daarbij te vermelden dat deze e-mail (mede) namens de regiebehandelaar
is verstuurd. Het klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel e) De notitie in de decursus
5.13 Volgens klager heeft de gz-psycholoog onjuiste informatie verspreid door op
2 juni 2022 in het dossier te noteren ‘‘getracht contact te zoeken ivm het niet aanwezig
zijn op de groep di. Krijg geen gehoor en kan geen bericht achterlaten’’. Klager heeft
geen gemiste oproep gehad en de gz-psycholoog kon wel degelijk een voicemailbericht
inspreken. De gz-psycholoog heeft aangevoerd dat zij geen onjuiste informatie heeft
verspreid. Zij heeft – zoals zij heeft genoteerd – telefonisch contact met klager
opgenomen.
5.14 Het klachtonderdeel is ongegrond. Gelet op de zorgvuldige wijze waarop het
dossier is bijgehouden, heeft het college geen aanleiding te veronderstellen dat het
dossier op dit onderdeel incorrect zou zijn. Het college gaat er daarom van uit dat
de inhoud van het dossier overeenkomstig de werkelijkheid is.
Klachtonderdeel f) Het corrigerend vermogen van de gz-psycholoog
5.15 Bij brief van 8 september 2022 heeft de secretaris klager gevraagd om te laten
weten welke klachtonderdelen tegen wie (de gz-psycholoog, regiebehandelaar of psychiater)
zijn gericht. Klager heeft de secretaris hierop laten weten dat alle klachtonderdelen
zijn gericht tegen zowel de gz-psycholoog, regiebehandelaar als psychiater. In het
aanvullende klaagschrift heeft klager echter onder meer geschreven dat de klacht specifiek
gericht is tegen de gz-psycholoog ‘‘die zo maar eenzijdig zonder aankondiging een
behandeling stopzet’’ en dat de klacht ook gericht is ‘‘tegen de andere betrokkenen
omdat zij dit niet corrigeren’’. Het lijkt er dus op dat – in tegenstelling tot hetgeen
klager heeft laten weten – dit klachtonderdeel alleen betrekking heeft op de regiebehandelaar
en psychiater. Op basis van de stukken is het voor het college in ieder geval niet
duidelijk geworden wat klager de gz-psycholoog op dit punt precies verwijt. Het klachtonderdeel
is dan ook ongegrond.
Klachtonderdelen g) en h) De zorgplicht van de gz-psycholoog en misbruik van vertrouwen
5.16 De klachtonderdelen g) en h) hebben naast de al eerder besproken klachtonderdelen
geen zelfstandige betekenis en behoeven dan ook geen afzonderlijke bespreking.
Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a) gedeeltelijk en
d) geheel gegrond is en de andere klachtonderdelen ongegrond zijn.
Maatregel
5.18 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen of er
een maatregel moet worden opgelegd en, als dat het geval is, welke maatregel passend
is.
5.19 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog onzorgvuldig heeft gehandeld
door bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende
zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Ook heeft zij bijgedragen aan de onduidelijkheid
die bij klager heeft bestaan over een ieders rol bij de zorgverlening. De gz-psycholoog
is echter niet eerder met de tuchtrechter in aanraking geweest en het college heeft
geconstateerd dat zij zeer betrokken was bij de situatie van klager. Mede gelet op
voornoemde omstandigheden, is naar het oordeel van het college als maatregel passend
een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing dat het niet goed is gegaan en dat de
gz-psycholoog bij een volgende gelegenheid anders moet handelen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “Wat is er gebeurd” van de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege dat zijn klacht over de reden voor het beëindigen van de behandelingsovereenkomst,
ongegrond is (eerste gedeelte van klachtonderdeel a). Klager wil met zijn beroep bereiken
dat de klachtonderdelen b) en c), en e) tot en met h) alsnog gegrond worden verklaard.
4.2 De gz-psycholoog heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen. In incidenteel beroep
is de gz-psycholoog opgekomen tegen de gegrondverklaring van de klacht over het ontbreken
van regie (klachtonderdeel d). Het incidenteel beroep strekt ertoe dat het Centraal
Tuchtcollege dit klachtonderdeel alsnog ongegrond verklaart.
4.3 In beroep gaat het dus niet meer over klachtonderdeel a). Klager heeft tegen
de ongegrondverklaring van het eerste gedeelte van de klacht geen beroepsgronden geformuleerd,
en de gz-psycholoog berust in de gegrondverklaring van het tweede onderdeel van de
klacht over de manier waarop de behandelingsovereenkomst is beëindigd. Ook het Centraal
Tuchtcollege kan zich in dat oordeel vinden.
Ontvankelijkheid klager
4.4 Klager heeft in beroep aangevoerd dat zijn dossier -ondanks een verzoek daartoe-
niet is vernietigd. Dit is een nieuwe klacht want in de procedure bij het Regionaal
Tuchtcollege is deze klacht niet aangevoerd. De procedure in beroep is bedoeld om
het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan
ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. In beroep kunnen daarom
geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd. Wat deze nieuwe
klacht betreft zal het Centraal Tuchtcollege klager niet-ontvankelijk verklaren in
zijn beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.5 Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de klachtonderdelen b) en c), en e) tot en met h) ongegrond zijn. Het Centraal
Tuchtcollege kan zich niet vinden in de gegrondverklaring van klachtonderdeel d) en
zal deze alsnog ongegrond verklaren. Het Centraal Tuchtcollege vindt de maatregel
van waarschuwing die het Regionaal Tuchtcollege heeft opgelegd passend en deze blijft
dan ook staan. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna uit hoe dit oordeel tot stand
is gekomen.
Klachtonderdeel d): het ontbreken van regie
4.6 Klager verwijt de gz-psycholoog dat er geen regie was. De behandelaren wisten
niet van elkaar wat zij deden en wezen naar elkaar. Zij stonden niet met elkaar in
contact. Er was niemand die de voortgang bewaakte en toezag op het welzijn van de
patiënt, aldus klager.
4.7 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de gz-psycholoog heeft bijgedragen
aan de onduidelijkheid die bij klager is ontstaan over een ieders rol bij de zorgverlening
omdat de gz-psycholoog op 7 juli 2022 een e-mail aan klager heeft gestuurd waarin
wordt medegedeeld dat de behandeling wordt stopgezet. Daarbij is niet vermeld dat
deze e-mail (mede) namens de regiebehandelaar is verstuurd. Het Centraal Tuchtcollege
overweegt dat dit oordeel kennelijk berust op de veronderstelling dat alleen de regiebehandelaar
de behandelingsovereenkomst in voorkomend geval kan opzeggen. De regiebehandelaar
dient bij de besluitvorming daarover betrokken te zijn, maar kan taken delegeren.
In dit geval staat de regiebehandelaar in de cc van voornoemde e-mail. De gz-psycholoog
heeft op de zitting in beroep verklaard dat de e-mail in samenspraak met de regiebehandelaar
is opgesteld en verzonden. De gz-psycholoog heeft verder verklaard dat de behandelaren
van klager steeds met elkaar in overleg waren over de situatie van klager, en dat
er vaak multidisciplinair overleg is geweest over hoe de situatie ten goede kon worden
gekeerd. Deze verklaring wordt ondersteund door de aantekeningen in het medisch dossier.
Gelet op al het voorgaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de gz-psycholoog
niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid
die mogelijk bij klager is ontstaan. Er was geen sprake van een beëindiging van de
behandelingsovereenkomst buiten de regiebehandelaar om. Klachtonderdeel d) is daarom
ongegrond. Dit betekent dat het incidenteel beroep van de gz-psycholoog slaagt.
Klachtonderdelen b) en c), en e) tot en met h)
4.8 Wat betreft klachtonderdelen b) en c), en e) tot en met h) heeft de behandeling
van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling
van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal
Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft de klachtonderdelen die in
de zes beroepsgronden worden aangehaald tot dezelfde constateringen als het Regionaal
Tuchtcollege in de beslissing onder ‘5. De overwegingen van het college’ hierover
heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het
Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen hier over. Dit betekent dat het
beroep van klager op deze onderdelen niet slaagt.
Conclusie en maatregel
4.9 De conclusie is dat het Centraal Tuchtcollege over klachtonderdeel d) anders
oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
voor zover daarbij klachtonderdeel d) gegrond is verklaard dan ook niet in stand kan
blijven. Wat de overige klachtonderdelen betreft is het Centraal Tuchtcollege het
eens met het Regionaal Tuchtcollege. Dat het incidenteel beroep ten aanzien van één
klachtonderdeel slaagt, vormt voor het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding een andere
maatregel op te leggen. Het Centraal Tuchtcollege vindt de maatregel van waarschuwing
die het Regionaal Tuchtcollege heeft opgelegd passend voor de onzorgvuldige beëindiging
van de behandelingsovereenkomst en deze blijft dan ook in stand.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep:
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover hij daarin een nieuwe
klacht naar voren heeft gebracht;
verwerpt het beroep;
in het incidenteel beroep:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover het klachtonderdeel d betreft;
verklaart klachtonderdeel d alsnog ongegrond;
verstaat dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; J. Legemaate en
T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en G.T.M. Mooren, leden-beroepsgenoten
en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.