ECLI:NL:TGZCTG:2024:95 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2151
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:95 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2024 |
Datum publicatie: | 15-05-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2151 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een ANIOS werkzaam in een geriatrisch revalidatiecentrum. Klaagster werd in 2017 opgenomen in een geriatrisch revalidatiecentrum waar de arts als ANIOS werkzaam is. Uit onvrede over haar behandeling heeft klaagster het revalidatiecentrum na vijf dagen verlaten. Klaagster verwijt de arts onder andere dat zij de medicatie en fysiotherapie die zij nodig had niet heeft gekregen en dat zij is mishandeld in plaats van behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep tegen die beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2151 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C., wonende in B.,
tegen
D., arts, werkzaam in E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.J.M.C. Huppertz, werkzaam in Maastricht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 23 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Hertogenbosch tegen D. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing
van 22 augustus 2023, met nummer H2022/4291, heeft dat college de klacht kennelijk
ongegrond verklaard. Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de zitting van
het Centraal Tuchtcollege van 17 april 2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen
klaagster, bijgestaan door de heer C. en de arts bijgestaan door mr. Huppertz en
mr. Deckers. Van de kant van klaagster is als getuige gehoord: de heer F.. Partijen
hebben hun standpunten nader toegelicht. De heer C. en mr. Deckers hebben dat gedaan
aan de hand van hand van spreekaantekeningen die zij aan het college en de wederpartij
hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. Wat is er gebeurd?
3.1 In verband met de gevolgen van een herseninfarct werd klaagster, geboren in
1950, op donderdag 8 juni 2017 opgenomen in het geriatrische revalidatiecentrum. Die
opname gebeurde op verzoek van een ziekenhuis in G., waar klaagster van
29 mei 2017 tot op dat moment verbleef. Zij is naar het revalidatiecentrum gebracht
door een vriend, tevens haar huidige gemachtigde. In de ontslagbrief van het ziekenhuis
werd - onder meer - alle aan klaagster voorgeschreven medicatie vermeld.
3.2 Bij haar opname in het revalidatiecentrum heeft de arts klaagster onderzocht.
Hij besloot tot ‘volledig beleid’ met als uiteindelijk doel dat klaagster weer volledig
zelfstandig zou kunnen functioneren. Hij schakelde de logopedist, ergotherapeut en
fysiotherapeut in.
3.3 De logopediste bezocht klaagster diezelfde dag nog. In het administratieve
dossier is genoteerd dat klaagster zowel op donderdag 8 juni als op vrijdag 9 juni
2017 fysiotherapiebehandelingen kreeg. Op zaterdag 10 juni 2017 volgde het intakegesprek
met de ergotherapeut. Hoewel klaagster ook was aangemeld voor fysiotherapie in het
weekend, kreeg zij pas op maandag de volgende behandeling. Gedurende haar verblijf
werd klaagster door verschillende verpleegkundigen verzorgd. De ergotherapeut heeft
op 10 juni 2017 genoteerd dat bij klaagster veel hematomen (blauwe plekken) zichtbaar
waren op zowel haar schouder en rechterarm als op haar knie.
3.4 Klaagster heeft op dinsdag 13 juni 2017 op initiatief van haar vriend/ gemachtigde
het revalidatiecentrum verlaten. In het dossier staat hierover genoteerd: “Partner
van [naam klaagster] heeft haar mee naar huis genomen. Dhr is nog erg boos dat mw
afgelopen weekend geen fysiotherapie heeft gehad. (…) Wilt niet meer met arts of fysio
spreken.”
4. De klacht
4.1 Klaagster verwijt de arts:
a) dat zij de medicatie die zij nodig had, niet heeft gekregen;
b) dat zij, gelet op de vele hematomen, mishandeld is in plaats van behandeld,
en er daardoor ook een tweede infarct heeft plaatsgevonden;
c) dat het advies van het ziekenhuis in G. om meteen met fysiotherapie te
beginnen niet is opgevolgd. Door het gebrek aan fysiotherapie kreeg klaagster
een terugval in haar functioneren;
d) dat de locatie ongeschikt was om patiënten te laten revalideren; het was (nog)
een bouwput en het personeel was ondeskundig;
e) dat er geen arts in het weekend aanwezig was;
f) de arts valsheid in geschrift heeft gepleegd.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de arts geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel a) geen medicatie
5.3 Dit verwijt is niet terecht. Uit het dossier van klaagster blijkt dat alle
medicatie die in de ontslagbrief van het ziekenhuis wordt genoemd, op de dag van opname
door de arts aan klaagster is voorgeschreven. Hoewel de arts niet verantwoordelijk
is voor de verstrekking en de toediening ervan, blijkt uit de medicatie-aftekenlijst
in het dossier dat de medicatie diezelfde dag is geleverd. De eerste medicatie is
diezelfde avond aan klaagster verstrekt en ook steeds daarna, gedurende haar hele
verblijf. Bij vertrek van klaagster uit het revalidatiecentrum, heeft de arts de medicatie
opnieuw voorgeschreven. Door de juiste medicatie op correcte wijze voor te schrijven,
heeft de arts aan zijn verplichtingen voldaan.
Klachtonderdeel b) mishandeling (hematomen)
5.4 Niet duidelijk is wanneer de hematomen zijn ontstaan. In de rapportage van
de arts op de dag van de opname worden geen hematomen vermeld. Daarna heeft hij klaagster
niet meer onderzocht. Op 10 juni 2017 worden door de ergotherapeute en, naar aanleiding
van een vraag van de vriend/gemachtigde, door de verpleegkundige hematomen geconstateerd.
De verpleegkundige rapporteert dat de hematomen op de rechterschouder en rechterarm
gelig zien en dat de hematoom onder de kin ook al ouder is. Zij schrijft ook op wat
een mogelijke oorzaak van het hematoom aan de binnenkant van de linkerknie kan zijn.
Bij navraag hebben andere verplegers bevestigd dat de hematomen op de rechterschouder
en de rechteronderarm een dag eerder, dus op 9 juni 2017, al aanwezig waren. Daarna
wordt in de zorgrapportages geen melding meer van hematomen gemaakt.
5.5 Klaagster geeft, naast de aanwezigheid van de hematomen, geen concrete onderbouwing
voor het ernstige verwijt dat zij tijdens haar verblijf door de arts of door het verzorgend
personeel zou zijn mishandeld en dat de hematomen daar het gevolg van zijn. Zo heeft
zij niets aangevoerd over door wie en wanneer zij dan in het revalidatiecentrum zou
zijn mishandeld. Er zijn in het dossier ook geen aanwijzingen dat zij hierover iets
kenbaar heeft gemaakt aan één van de betrokken verpleegkundigen of verzorgers. Het
is duidelijk dat zij niet goed kon spreken, maar zij heeft ook op een andere manier
geen signalen van onrust of onvrede geuit. Bovendien is in het dossier van de huisarts
van klaagster op 12 juni 2017 aangetekend dat klaagster zelf in het revalidatiecentrum
wilde blijven. Dat ligt niet voor de hand als zij daar zou zijn mishandeld. Verder
blijkt uit het dossier dat klaagster bloedverdunners gebruikte. Het gebruik van bloedverdunners
kan eraan bijdragen dat er gemakkelijk hematomen ontstaan. In ieder geval zijn er
onvoldoende aanwijzingen voor mishandeling door de arts, of door het verplegend en
verzorgend personeel onder zijn verantwoordelijkheid. Ook voor de stelling dat, als
gevolg van mishandeling, een tweede herseninfarct heeft plaatsgevonden dat door het
medisch personeel niet is opgemerkt, heeft het college in het dossier geen aanknopingspunten
gevonden. Klaagster heeft dit verder ook niet onderbouwd met medische stukken uit
die periode of andere informatie.
Klachtonderdeel c) geen fysiotherapie
5.6 Klaagster stelt dat het advies van het G.-se ziekenhuis om meteen met fysiotherapie
te beginnen niet is opgevolgd en dat zij geen fysiotherapie heeft gehad. Beide verwijten
zijn niet terecht. Het staat vast dat de arts de fysiotherapie direct in gang heeft
gezet. Hij heeft dit in het dossier genoteerd en klaagster heeft op donderdag (de
dag van opname) en vrijdag fysiotherapie gekregen. Het college heeft geen aanleiding
om aan de aantekeningen hierover in het dossier te twijfelen. De derde behandeling
vond volgens het dossier op maandag plaats. Hoewel de fysiotherapeutklaagster heeft
aangemeld voor fysiotherapie op zaterdag en zondag, heeft zij die ten onrechte niet
gehad. Hoe spijtig dit ook is en wat de gevolgen daarvan mogelijk ook zijn geweest,
de arts kan hiervan geen verwijt worden gemaakt. De arts is namelijk niet verantwoordelijk
voor de uitvoering van de door hem voorgeschreven fysiotherapie. Hij mag er vanuit
gaan dat de fysiotherapie op correcte wijze, overeenkomstig zijn aanmelding, wordt
uitgevoerd.
Klachtonderdeel d) ongeschikte locatie
5.7 Klaagster stelt dat de locatie niet geschikt was voor het revalideren van patiënten,
omdat het nog een bouwput was en omdat het personeel onbekwaam zou zijn. Ook zou de
kamer veel te warm zijn geweest en zou klaagster te weinig te drinken hebben gekregen.
Ook al richten deze verwijten zich niet rechtstreeks tot de arts, hij heeft deze stellingen
gemotiveerd weersproken. Het college oordeelt dat de arts niet verantwoordelijk is
voor de organisatie van de zorglocatie, zodat hem op dat punt niets kan worden verweten.
Het college heeft in de stukken ook geen aanknopingspunt gevonden voor de stelling
dat de arts enig gebrek aan kwaliteit van zorg had moeten signaleren. Het behoort
niet tot de verantwoordelijkheid van een arts om steeds te controleren of zijn aanwijzingen
en voorschriften worden opgevolgd. Hij mag ervan uitgaan dat dat gebeurt.
Klachtonderdeel e) geen arts aanwezig in het weekend
5.8 Op zichzelf is juist dat er in het weekend van de opname van klaagster geen
arts in de instelling aanwezig was. Daarvan kan de arts echter geen verwijt worden
gemaakt. Het is gebruikelijk in zorginstellingen dat er in het weekend een dienstdoende
arts kan worden opgeroepen als dat volgens de verpleging noodzakelijk is. Die arts
hoeft niet per se in de instelling aanwezig te zijn. Het gaat hier om een aspect van
organisatie van de zorg waarvoor de arts niet persoonlijk verantwoordelijk is. Dat
er sprake is geweest van de noodzaak een arts op te roepen in het weekend van de opname
van klaagster is overigens niet gebleken en de arts had zelf geen dienst. Hem kan
dan ook niets worden verweten.
Klachtonderdeel f) valsheid in geschrifte
5.9 Klaagster heeft niet concreet gemaakt wat de arts volgens haar in het dossier
niet naar waarheid zou hebben opgeschreven. Dat de gemachtigde, een vriend van klaagster,
in het dossier ten onrechte is aangemerkt als haar partner moet– gelet op zijn rol
bij de ondersteuning van klaagster– worden beschouwd als een niet onbegrijpelijke,
onopzettelijke misinterpretatie die niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, evenals het
feit dat de gemachtigde niet in Duitsland woonde. Voor zover het verwijt betrekking
heeft op een gesprek met de arts over een tweede herseninfarct: de arts heeft ontkend
dat daarover met hem is gesproken. Het college beschouwt het dossier na zoveel jaren
als de meest betrouwbare bron van informatie over wat er precies is besproken. In
dat dossier heeft de arts genoteerd dat hij – naast het gesprek bij de opname – op
12 juni 2017 omstreeks 15.00 uur een gesprek met de gemachtigde heeft gehad. Uit die
aantekeningen blijkt niet dat daarbij een tweede herseninfarct ter sprake is gekomen.
Dat dit zou zijn opgetreden kan verder niet worden afgeleid uit de aantekeningen van
de andere zorgverleners in het dossier en ook verder heeft klaagster dit niet onderbouwd
met medische informatie uit de bewuste periode. Van andere gesprekken met de arts
is niet gebleken. Voor valsheid in geschrift bestaan dus geen aanknopingspunten. Ook
dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep
niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Het beroep van klaagster heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle
omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening dat het beroep
van klaagster moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klacht van klaagster ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat oordeel
hierna toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door
partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten
zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
17 april 2024 is dat debat voortgezet en is de heer F. als getuige gehoord.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder 5.
“De overwegingen van het college” heeft overwogen en neemt dat hier over. Daarmee
sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het
beroep van klaagster zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; H. de Hek en
A.R.O. Mooy, leden-juristen en H.J. Hasper en B.J.P. Vis-Janssens de Varebeke, leden-beroepsgenoten
en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.