ECLI:NL:TGZCTG:2024:87 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2000
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-04-2024 |
Datum publicatie: | 30-04-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2000 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin 2022 ziekgemeld. De bedrijfsarts was vanaf 1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts dat er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever. De bedrijfsarts heeft dit weersproken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2000 van:
A., klager, wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. C. (broer van klager),
tegen
G., bedrijfsarts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Amsterdam tegen G. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van
13 juni 2023, onder nummer A2022/4926 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd
maar niet gevoegd met de zaak C2023/1999 behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 11 maart 2024, waar zijn verschenen namens klager
zijn gemachtigde en de bedrijfsarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde
van klager heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen
die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager, geboren in 1991, heeft zich ziek gemeld op 16 februari 2022 en is
daarna begeleid door werkvermogenspecialisten (die hun werkzaamheden verrichtten op
basis van taakdelegatie), een andere bedrijfsarts (verweerster in een andere zaak
met zaaknummer A2022/4923) en de bedrijfsarts (werkzaam bij F.), die vanaf
1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk was voor de verzuim-begeleiding van klager.
2.2 Op 4 augustus 2022 heeft de werkvermogenspecialist telefonisch contact gehad
met de gemachtigde van klager. Daarna heeft de gemachtigde van klager een e-mail gestuurd
op 29 augustus 2022 met een aantal vragen, onder andere over het handelen door de
Arbodienst. De werkvermogenspecialist heeft in overleg met de bedrijfsarts een reactie
opgesteld, die op 31 augustus 2022 aan de gemachtigde van klager is verzonden. Op
23 september 2022 vond een online consult van klager bij de bedrijfsarts plaats, waarbij
de gemachtigde van klager ook aanwezig was. Die heeft tijdens het consult opnieuw
aangegeven dat er geen duidelijkheid bestond over het handelen vanuit de Arbodienst.
2.3 Klager is van mening dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met wet-
en regelgeving, door zich onder directe beïnvloeding van de werkgever niet objectief,
zelfstandig en onafhankelijk op te stellen. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft
klager een aantal verwijten die hij de bedrijfsarts maakte ingetrokken. Klager verwijt
de bedrijfsarts nog wel dat er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat
contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever na het telefoongesprek
van 4 augustus 2022. De bedrijfsarts heeft dit weersproken.
2.4 Het college komt tot de conclusie dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld en licht dat hierna toe.
3. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
3.2 Uit een e-mail van de casemanager verzuim van de werkgever van klager van 25
augustus 2022 aan de gemachtigde van klager volgt dat (alle citaten weergegeven met
eventuele taal- en spelfouten):
“Ik heb aangegeven dat, indien blijkt dat uw broer niet meer is zijn eigen werkzaamheden
of überhaupt werkzaamheden te kunnen verrichten, het wellicht voor zijn gemoedsrust
(u heeft aangegeven dat contact met werkgever stressvol is) we kunnen kijken of het
voor uw broer beter is om een vervroegde WIA aan de vragen. Op dit moment is het nog
niet aan de orde, tenzij blijkt dat geen benutbare mogelijkheden voortduren en er
geen gunstige prognose op herstel is. Echter daar gaan we nu niet vanuit. (…)”
Klager stelt dat niet door hem (of zijn gemachtigde) aan de werkgever is verklaard
dat contact met zijn werkgever stressvol zou zijn. Daarom bestaat bij hem het vermoeden
dat er door de werkvermogenspecialist informatie is gedeeld met de werkgever na het
telefoongesprek met de werkvermogenspecialist op 4 augustus 2022.
3.3 Nu de klacht op een vermoeden van klager is gebaseerd, is dat voor het college
onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar) heeft
plaatsgevonden. Zeker, nu de bedrijfsarts heeft benadrukt dat hij de werkvermogenspecialist
nooit heeft geïnstrueerd om aan de werkgever door te geven dat klager het contact
als stressvol ervaarde. Bovendien blijkt ook niet uit de stukken dat dit vermoeden
van klager gegrond is. Het college ziet in de aantekeningen over het telefoongesprek
van 4 augustus 2022 in het dossier geen notitie staan over stress die klager mogelijk
zou ervaren in het contact met zijn werkgever. Zoals door de bedrijfsarts naar voren
is gebracht volgt uit de het dossier van klager juist dat naar aanleiding van het
telefoongesprek aan de werkgever is teruggekoppeld dat het van belang is dat er elke
twee weken (telefonisch) contact tussen de werkgever (leidinggevende) en klager plaatsvindt.
Conclusie
3.4 Gelet op het voorgaande kan het college niet vaststellen dat de bedrijfsarts
in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke
weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Central Tuchtcollege
laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege
de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2024 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; A.S. Gratama
en
A.R.O. Mooy, leden-juristen en N. Abdoelkariem en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten
en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.