ECLI:NL:TGZCTG:2024:86 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1999
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:86 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-04-2024 |
Datum publicatie: | 30-04-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1999 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager heeft zich begin 2022 ziekgemeld. De bedrijfsarts was vanaf de ziekmelding tot 1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding van klager. Klager verwijt de bedrijfsarts dat zij een probleemanalyse heeft opgesteld waarin de opties ‘arbeidsgerelateerd’ en ‘niet-arbeidsgerelateerd’ beide zijn aangekruist en dat deze analyse pas na acht weken (in plaats van na zes weken) is opgesteld. Verder verwijt klager de bedrijfsarts dat zij op instructie van de werkgever medische gegevens bij behandelaren van klager heeft opgevraagd en dat er vermoedelijk informatie is gedeeld met de werkgever van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1999 van:
A., klager, wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. C. (broer van klager),
tegen
D., bedrijfsarts, werkzaam te E., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen D. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
van
13 juni 2023, onder nummer A2022/4923, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond
verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd
maar niet gevoegd met de zaak C2023/2000 behandeld ter openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 11 maart 2024, waar zijn verschenen namens klager
zijn gemachtigde en namens de bedrijfsarts haar gemachtigde. De gemachtigde van
klager heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen
die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager, geboren in 1991, heeft zich ziek gemeld op 16 februari 2022 en is daarna
begeleid door werkvermogenspecialisten (die hun werkzaamheden verrichtten op basis
van taakdelegatie), een andere bedrijfsarts (verweerder in een andere zaak met zaaknummer
A2022/4926) en de bedrijfsarts (destijds werkzaam bij F.), die vanaf de ziekmelding
van klager tot 1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk was voor de verzuimbegeleiding
van klager.
2.2 Op 14 april 2022 vond het eerste (telefonisch) spreekuur van klager bij de
bedrijfsarts plaats, waarna de bedrijfsarts diezelfde dag een zogenaamde ‘Probleem-analyse’
(verder te noemen: Probleemanalyse) heeft opgesteld. Op 14 april 2022 na het telefonisch
spreekuur heeft klager een verkeersongeluk gehad, waarna de bedrijfsarts op
15 april 2022 telefonisch contact met klager heeft opgenomen. Op 2 mei 2022 vond een
consult bij de werkvermogenspecialist plaats en op 11 mei 2022 heeft een telefonisch
consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. Daarna heeft de bedrijfsarts de ‘Bijstelling
probleemanalyse’ opgesteld. Na het opvragen van een machtiging bij klager is op
3 augustus 2022 medische informatie bij zijn behandelaren (fysiotherapeut en huisarts)
opgevraagd. Op 4 augustus 2022 heeft de werkvermogenspecialist telefonisch contact
gehad met de gemachtigde van klager.
2.3 Klager is van mening dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met wet-
en regelgeving, door zich onder directe beïnvloeding van de werkgever niet objectief,
zelfstandig en onafhankelijk op te stellen. Hij maakt de bedrijfsarts in dat kader
een aantal verwijten. De bedrijfsarts heeft deze verwijten weersproken.
2.4 Het college komt tot de conclusie dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld en licht dat hierna toe.
3. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de bedrijfsarts dat:
1. zij na het telefoongesprek op 14 april 2022 een Probleemanalyse heeft opgesteld
waarin de opties ‘arbeidsgerelateerd’ en ‘niet-arbeidsgerelateerd’ zijn aangekruist,
vermoedelijk onder directe beïnvloeding van de werkgever;
2. de probleemanalyse niet heeft plaatsgevonden in uiterlijk de zesde week na de
ziekmelding, maar na acht weken;
3. zij zich niet objectief, onafhankelijk en zelfstandig heeft opgesteld door op
21 juli 2022 op instructie van de werkgever medische gegevens op te vragen bij
behandelaren van klager;
4. er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever
stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever na het telefoongesprek van
4 augustus 2022 tussen de werkvermogenspecialist en de gemachtigde van klager.
4. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel 1 en 2: de Probleemanalyse
4.2 De bedrijfsarts heeft in haar verweerschrift uitgelegd dat tijdens het consult
op 14 april 2022 de medische klachten van klager die tot zijn verzuim hadden geleid,
leken te zijn ontstaan door een combinatie van factoren, deels werkgerelateerd (hoge
werkdruk) en deels niet werkgerelateerd (intra-persoonlijke kenmerken). Uit het dossier
van klager volgt dat er inderdaad meerdere (oor)zaken speelden. Het college is van
oordeel dat het aankruisen van zowel de optie ‘arbeidsgerelateerd’ als ‘niet arbeidsgerelateerd’
in de gegeven omstandigheden gebruikelijk is. Dat de bedrijfsarts zich daarbij heeft
laten leiden of instrueren door de werkgever, is niet gebleken of aannemelijk gemaakt.
De bedrijfsarts kan ten aanzien van dit handelen dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt
worden gemaakt.
4.3 Verder heeft de bedrijfsarts uitgelegd dat er in de beginfase van het verzuim
van klager niet meteen reden was om aan te nemen dat het verzuim langdurig van aard
zou zijn. Toen op 12 april 2022 sprake bleek van stagnatie en het aantal uur dat klager
zou moeten werken niet haalbaar bleek, heeft de bedrijfsarts direct een Probleemanalyse
opgesteld. Het is binnen de beroepsgroep gebruikelijk dat bij een aanvankelijke verwachting
van relatief kortdurend verzuim, niet (altijd) binnen de termijn van zes weken een
Probleemanalyse wordt opgesteld. De bedrijfsarts heeft volgens de Regeling Procesgang
eerste en tweede ziektejaar gehandeld, door op het moment dat langdurig verzuim dreigde,
direct een Probleemanalyse op te stellen. Dat de Probleemanalyse niet binnen zes,
maar met acht weken is opgesteld, kan de bedrijfsarts dus niet tuchtrechtelijk worden
verweten. Tijdens het mondeling vooronderzoek op 1 februari 2023 heeft klager aangegeven
dat deze toelichting hem tevreden stelde, maar dat hij deze uitleg eerder had willen
krijgen. Dat dit niet is gebeurd valt de bedrijfsarts ook niet aan te rekenen.
4.4 Dit betekent dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn.
Klachtonderdeel 3: het opvragen van medische informatie
4.5 Klager stelt dat zijn werkgever heeft bepaald dat de medische informatie opgevraagd
moest worden in het kader van een vervroegde WIA-aanvraag en daartoe de bedrijfsarts
heeft geïnstrueerd. De bedrijfsarts heeft dit betwist en opgemerkt dat het opvragen
van medische informatie gepland stond naar aanleiding van het ongeval van klager.
Dit volgt ook uit het dossier van klager, zowel uit een notitie op 2 mei 2022 van
de werkvermogenspecialist, als uit de Bijstelling probleemanalyse van 11 mei 2022
waar de bedrijfsarts heeft genoteerd: “Een prognose is op dit moment nog niet te geven,
op termijn (zodra de interventie iets langer loopt) wordt medische informatie ingewonnen.”
Het college acht dit een legitieme handelwijze. De bedrijfsarts heeft toegelicht dat
zij op
14 juli 2022 door de werkvermogenspecialist werd geïnformeerd dat de werkgever wilde
dat medische informatie zou worden opgevraagd. De bedrijfsarts heeft daarover verklaard
dat zij op dat moment – omdat het opvragen van medische informatie al langer op de
planning stond en de behandeling van klager inmiddels enige tijd liep – de werkvermogen-specialist
heeft gevraagd dit met klager te bespreken en een machtiging te vragen. Het college
is van oordeel dat niet is gebleken of aannemelijk is gemaakt dat de bedrijfsarts
op instructie van de werkgever medische informatie heeft opgevraagd, nog daargelaten
dat de bedrijfsarts niet op de hoogte was dat de werkgever een vervroegde WIA-aanvraag
wilde. Het college kan dus niet vaststellen dat dit van invloed is geweest op het
besluit van de bedrijfsarts om medische informatie op te vragen. Dit klachtonderdeel
is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 4: het delen van informatie met de werkgever
4.6 Vast staat dat de bedrijfsarts na 1 augustus 2022 niet meer betrokken was bij
(en daarmee niet langer verantwoordelijk voor) de verzuimbegeleiding van klager. Nog
los van het gegeven dat dit klachtonderdeel gebaseerd is op een vermoeden van klager
– en onvoldoende onderbouwd om vast te kunnen stellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar)
heeft plaatsgevonden – kan de bedrijfsarts ten aanzien van dit klachtonderdeel geen
tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Conclusie
4.7 Gelet op het voorgaande kan het college niet vaststellen dat de bedrijfsarts
in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond
is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke
weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager wil met zijn beroep zijn klacht in volle omvang door het Central Tuchtcollege
laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege
de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2024 is dat debat voortgezet.
4.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege voegt aan de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
nog het volgende toe. In zijn algemeenheid heeft te gelden dat bedrijfsartsen een
zorgplicht hebben om aandacht te besteden aan misstanden op het gebied van gezondheid,
welzijn en veiligheid op de werkvloer. Tijdens de mondelinge behandeling in beroep
heeft de gemachtigde van klager betoogd dat zich op 12 april 2022 op het werk van
klager een (fysiek) onveilige situatie zou hebben voorgedaan tussen klager en zijn
leidinggevende, waarna klager de toegang tot het pand zou zijn ontzegd. Tijdens het
telefonisch consult met de bedrijfsarts op 14 april 2022 heeft klager dit incident
kennelijk niet gemeld aan de bedrijfsarts. Hiervan zijn in ieder geval geen aantekeningen
gemaakt in het dossier. De bedrijfsarts heeft hier, anders dan de gemachtigde van
klager tijdens de mondelinge behandeling in beroep heeft betoogd, dan ook niet naar
kunnen handelen.
4.6 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de klacht van klager faalt en het
beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; A.S. Gratama
en
A.R.O. Mooy, leden-juristen en N. Abdoelkariem en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten
en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 29 april 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.