ECLI:NL:TGZCTG:2024:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1903
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:75 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-04-2024 |
Datum publicatie: | 17-04-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1903 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen cardioloog. De cardioloog is door de rechtbank tot deskundige benoemd in een beroepsprocedure tussen klager en de uitvoeringsinstantie over de weigering om klager een uitkering toe te kennen. De cardioloog heeft klager in januari 2022 gezien en een aantal dagen later aan de rechtbank gerapporteerd. Klager verwijt de cardioloog dat hij toezeggingen aan klager niet is nagekomen, dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat de rapportage onjuist is en blijk geeft van vooringenomenheid. Ook zou sprake zijn van belangenverstrengeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1903 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. I.L. Madu,
tegen
C., cardioloog, werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
14 maart 2023, onder nummer A2022/4162, heeft dat College geoordeeld dat de klacht
in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Klager is van die beslissing tijdig in
beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 6 maart 2024, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. O. Emre, kantoorgenoot van mr. I.L. Madu, en de arts, bijgestaan door
mr. De Groot. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Emre en klager hebben dat gedaan
aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over?
2.1 De cardioloog is door de rechtbank tot deskundige benoemd in een beroepsprocedure
tussen klager en UWV over de weigering van UWV om klager een WIA-uitkering toe te
kennen. De cardioloog heeft klager op 20 januari 2022 gezien en op 24 januari 2022
aan de rechtbank gerapporteerd.
2.2 Klager verwijt de cardioloog dat hij toezeggingen aan klager niet is nagekomen,
dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat de rapportage onjuist is en blijk
geeft van vooringenomenheid. Ook zou sprake zijn van belangenverstrengeling. De cardioloog
heeft de klacht bestreden.
2.3 Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond en licht hierna toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
3. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
3.1 Volgens vaste rechtspraak moet een deskundigenrapport van een arts aan de volgende
eisen voldoen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.
3.2 Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de deskundige voldoende
vakkundig en zorgvuldig is uitgevoerd. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage
wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen
komen. Dit laatste betreft dus een marginale beoordeling.
Toezeggingen
3.3 Klager stelt dat de cardioloog hem tijdens het consult heeft toegezegd dat
hij medische informatie zou opvragen bij de huisarts en de cardioloog van klager en
voorts dat hij klager een concept van het rapport zou toezenden.
3.4 De cardioloog heeft die toezeggingen betwist en toegelicht dat hij van de rechtbank
het volledige dossier opgestuurd gekregen heeft, inclusief alle medische informatie
van klager. Ook is de cardioloog gebonden aan de procedureregels, die in dit geval
bepalen dat het (concept)rapport direct aan de rechtbank moet worden toegestuurd.
3.5 Het college is bij het gesprek tussen klager en de cardioloog niet aanwezig
geweest en kan dus niet beoordelen wat daar wel of niet besproken is. Het ligt echter
niet voor de hand dat de cardioloog de door klager gestelde toezeggingen heeft gedaan.
De cardioloog had immers al de beschikking over alle medische informatie. Desgevraagd
heeft klager bij het mondelinge vooronderzoek ook niet kunnen aangeven welke informatie
zou hebben ontbroken. In ieder geval kan het college niet vaststellen dat de cardioloog
de toezegging heeft gedaan om alle medische informatie van klager op te vragen. Verder
brachten de procedureregels in dit geval met zich mee dat de cardioloog klager niet
eerst een conceptversie mocht sturen voordat de rapportage naar de rechtbank ging.
Het “instemmingsformulier” dat klager toegezonden heeft gekregen van de organisatie
waarvoor de cardioloog werkt en dat hij heeft getekend, is overigens niet erg duidelijk
op dit punt en ook niet correct, nu daarin wordt vermeld dat in zaken van sociale
zekerheid en voorzieningen (bijv. uitkeringen) het blokkeringsrecht niet geldt, maar
het inzage- en correctierecht nog wel. Ook de passage op blz. 1 onderaan van het rapport
is hierover niet helder. Het kan zijn dat klager daardoor op het verkeerde been is
gezet. In het rapport (bladzijde 2 bovenaan) wordt daarna echter wel duidelijk vermeld
dat de rechtbank zorgdraagt voor verspreiding van het rapport aan partijen. Het college
kan niet vaststellen dat de cardioloog klager over het inzage- en correctierecht een
toezegging heeft gedaan. Ook al zou hij klager hierover in het onderzoeksgesprek onjuist
hebben geïnformeerd, dan is dat ongelukkig, maar niet voldoende voor een tuchtrechtelijk
verwijt. Klager is hierdoor ook niet benadeeld, omdat beide partijen in de procedure
bij de rechtbank alsnog hun commentaar op de rapportage hebben mogen geven. De klacht
over de toezeggingen is dan ook kennelijk ongegrond.
Onderzoek en rapportage
3.6 Over het rapport heeft klager aangevoerd dat de lichamelijke onderzoeken niet
door de cardioloog zelf zijn uitgevoerd en dat de conclusies van de cardioloog niet
overeenstemmen met die van klagers behandelaars. De cardioloog heeft volgens klager
gesteld dat zijn hartspier ‘kerngezond’ is, terwijl klagers eigen cardioloog hem verteld
heeft dat er een litteken zit. Klager is ook nog steeds onder controle bij zijn cardioloog
en moet medicatie gebruiken. Verder menen zijn behandelaars dat de psychische klachten
van klager een rechtstreekse oorzaak kunnen zijn van zijn hartinfarct in 2019, aldus
klager.
3.7 Uit het rapport van de cardioloog blijkt dat hij het gehele dossier bestudeerd
heeft zoals hij dat van de rechtbank heeft ontvangen. Verder hebben meerdere passende
onderzoeken en testen plaatsgevonden, die de cardioloog weliswaar niet zelf heeft
uitgevoerd – wat ook niet noodzakelijk is –, maar waarvan hij de uitslagen in zijn
rapport gedetailleerd beschrijft. In de rapportage wordt nergens gesteld dat de hartspier
van klager kerngezond zou zijn, maar wel dat er sprake is van een stabiele cardiale
situatie met een goede restfunctie van de linker hartkamer. Dat zich op de hartspier
van klager een litteken bevindt is daarbij niet van belang. De cardioloog heeft beschreven
dat hij geen afwijkingen heeft gezien die de huidige klachten van klager zouden kunnen
verklaren. Ook kan hij niet vaststellen of er een verband bestaat tussen de reeds
voor het hartinfarct van klager bestaande klachten – te weten psychische klachten,
been- en schouderklachten, buikklachten en slechte eetlust – en (het vaatlijden in
aanloop naar) het hartinfarct dat klager in 2019 heeft gehad. De cardioloog heeft
daarbij overwogen dat het niet zo is dat de klachten voor het myocardinfarct onverklaard
waren, dat deze klachten vooral op psycho-sociaal gebied lagen en dat deze er al jaren
waren voordat het myocardinfarct plaatsvond, wat een verband zeer onwaarschijnlijk
maakt.
3.8 Het college is van oordeel dat het rapport van de cardioloog voldoet aan de
eisen die daaraan moeten worden gesteld volgens de criteria vermeld in 3.1. De conclusies
van de cardioloog zijn op basis van het zorgvuldig uitgevoerde onderzoek voldoende
onderbouwd en goed te volgen. De cardioloog heeft zich beperkt tot zijn eigen deskundigheidsgebied.
Bovendien komen de conclusies van de cardioloog – anders dan klager stelt – overeen
met de conclusies van klagers eigen cardioloog. Die behandelende cardioloog schrijft
immers in zijn brief van 29 juli 2022 (door klager als aanvullende bijlage overgelegd)
dat hij geen cardiale verklaring kan vinden voor de aanhoudende klachten van klager
en dat nooit met zekerheid te zeggen is of stress/depressie een bijdragende factor
is geweest aan het hartinfarct, omdat deze factor niet meetbaar is.
3.9 De – ernstige – beschuldiging van vooringenomenheid en belangenverstrengeling
lijkt te zijn ingegeven door de omstandigheid dat klager het niet eens is met de inhoud
van het rapport. Dit is onvoldoende om belangenverstrengeling te kunnen aannemen.
Verder is dit verwijt door klager niet onderbouwd. Het college ziet dan ook geen aanleiding
om de cardioloog onder ede te horen, zoals klager wenst.
3.10 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de klachten over het uitgevoerde
onderzoek en de rapportage door de cardioloog ook kennelijk ongegrond zijn.
Conclusie
3.11 Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat de klacht in alle
onderdelen kennelijk ongegrond is. Het toekennen van schadevergoeding zoals door klager
gevraagd is dus niet aan de orde. Het college is daartoe ook niet bevoegd.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. Waar gaat de zaak over?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Het beroep van klager strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard
en dat de arts wordt veroordeeld in de door hem gemaakte proceskosten.
4.2 De arts kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en
stelt zich daarom op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege
opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben
partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen
standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten
en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge
behandeling op 6 maart 2024 is dat debat voortgezet.
4.4 Klager heeft in beroep onder meer aangevoerd dat de procedure bij het Regionaal
Tuchtcollege niet goed is verlopen. De behandeling bij het Centraal Tuchtcollege is
bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege in
beroep te herstellen. Het Centraal Tuchtcollege heeft, anders dan het Regionaal Tuchtcollege,
de brief van cardioloog E. van 14 december 2022 meegenomen in zijn beoordeling. Klager
heeft in beroep ook opnieuw de gelegenheid gekregen zijn standpunten naar voren te
brengen, zowel schriftelijk als mondeling. Hiermee is, voor zover sprake is geweest
van een onjuiste gang van zaken bij het Regionaal Tuchtcollege, het verzuim hersteld
door de behandeling van de zaak in beroep.
4.4 Klager stelt dat de arts hem tijdens het consult heeft toegezegd dat hij ten
behoeve van zijn onderzoek medische informatie zou opvragen bij de huisarts en de
cardioloog van klager en voorts dat hij klager een concept van het rapport zou toezenden.
De arts stelt dat hij deze toezeggingen niet heeft gedaan. De lezingen van partijen
lopen op dit punt dus uiteen. Het Centraal Tuchtcollege is niet aanwezig geweest bij
het consult. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen reden om aan de lezing van een van
beide partijen meer waarde toe te kennen dan aan die van de ander. Dit betekent dat
niet is komen vast te staan wat klager stelt, namelijk dat de arts genoemde toezeggingen
heeft gedaan. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt wel – gelet op de inhoud van het
instemmingsformulier en het rapport van de arts – dat er bij klager verwarring is
ontstaan over het inzage-, correctie- en blokkeringsrecht in die zin dat onduidelijk
is gebleven welk recht in deze situatie nu wel en niet geldt. Er worden op die stukken
daarover immers verschillende mededelingen gedaan. De arts had klager hierover duidelijk
moeten informeren en is verantwoordelijk voor de ontstane verwarring. Dat het instemmingsformulier
een standaardformulier is waarvan de inhoud is vastgesteld door de organisatie waarvoor
de arts werkte en niet door de arts zelf, maakt dit niet anders. Zoals de arts op
de zitting bij het Centraal Tuchtcollege heeft erkend is het geven van juiste informatie
over de rechten die de patiënt ten aanzien van een rapport heeft zijn eigen verantwoordelijkheid.
Op de zitting heeft de arts tevens aangegeven dat hij de organisatie heeft gewezen
op de onduidelijkheid van het formulier en de daarvan afwijkende mededeling in het
rapport. Hoewel de arts in zoverre dus beter had kunnen handelen, kan naar het oordeel
van het Centraal Tuchtcollege niet worden gezegd dat de arts hiermee buiten de grenzen
van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden en hem daarmee een persoonlijk,
tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
4.5 De overige klachten van klager hebben betrekking op het door de arts verrichte
onderzoek en het naar aanleiding daarvan aan de rechtbank uitgebrachte rapport. Het
Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in dat wat het Regionaal Tuchtcollege hierover
heeft overwogen onder 3.1, 3.2 en 3.6 tot en met 3.10, en neemt dit over. De brief
van genoemde cardioloog E. legt, mede gelet op de datum daarvan, geen gewicht in de
schaal om tot een ander oordeel te komen. De brief dateert immers van na het door
de arts uitgebrachte rapport. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege
van oordeel dat de arts ook op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Op de zitting in beroep heeft klager nog aangevoerd dat de arts, om goed onderzoek
te kunnen doen, informatie had moeten opvragen bij cardioloog E. Naar het oordeel
van het Centraal Tuchtcollege bestond daar echter geen aanleiding voor. De vraagstelling
van de rechtbank had betrekking op de datum van 23 december 2019. De arts beschikte
ten behoeve van zijn onderzoek over medische informatie tot en met het jaar 2020 en
heeft in het kader van de opdracht van de rechtbank in 2022 ook zelf nog lichamelijk
onderzoek bij klager laten uitvoeren. Aldus beschikte de arts over voldoende informatie.
4.6 Het voorgaande betekent dat de klacht van klager faalt en dat het beroep zal
worden verworpen.
4.7 Gelet op het voorgaande bestaat er geen reden voor een proceskostenveroordeling
zoals door klager gevraagd.
4.8 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen
dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter,
Y. Buruma en H.M. Wattendorff, leden-juristen, J.H.M. de Brouwer en M. Michels, leden-
beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.