ECLI:NL:TGZCTG:2024:66 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1986
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1986 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verpleegkundige. Klager ontving vanaf eind 2021 (thuis)zorg via de thuiszorgorganisatie waar de verpleegkundige als Regiomanager Zorg werkzaam is.De thuiszorgorganisatie heeft in maart 2023 de dienstverlening aan klager per direct beëindigd. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij ten onrechte eenzijdig zijn zorg heeft beëindigd, waardoor hij in direct gevaar is gekomen. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de verpleegkundige persoonlijk niet is gebleken. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1986 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te D.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. S.M. Steegmans, advocaat te Enschede.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 16 maart 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. – hierna de verpleegkundige – een klacht ingediend. Bij beslissing van
30 juni 2023, met nummer 2023/5479, heeft de voorzitter van dat college de klacht
kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 februari 2024
tegelijk behandeld met zaak C2023/1985. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting
zijn verschenen, klager en de verpleegkundige bijgestaan door mr. Steegmans. Partijen
hebben hun standpunt toegelicht. Klager en mr. Steegmans hebben dat gedaan aan de
hand van spreekaantekeningen die zij aan het college en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. DE FEITEN
2.1 Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van
de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager ontving vanaf 19 november 2021 (thuis)zorg via zorginstelling E. te D. Verweerster
is werkzaam als Regiomanager Zorg bij deze zorginstelling. Vanuit deze hoedanigheid
is verweerster betrokken bij de zorg van klager. Tevens is verweerster leidinggevende
van F. en G., beide coördinerend wijkverpleegkundigen. Tegen hen heeft klager ook
tuchtklachten ingediend. Verweerster heeft op regelmatige basis met de betrokken zorgmedewerkers
gesproken over de specifieke cliënt-zorgrelatie met klager gelet op de signalen die
werden ontvangen. Er werden afspraken gemaakt om te voorkomen dat klager bij een zorgmedewerker
over de grens zou gaan.
Bij beslissing van 9 maart 2023 is de zorg aan klager en dienstverlening door E. per
direct beëindigd. Hiervoor is de volgende motivering gegeven:
“Omstreeks 29 juni 2022 heeft u een brief van ons ontvangen waarin wij u gewaarschuwd
hebben over beëindiging van zorg. Deze brief bevat de volgende alinea’s:
“Daarnaast hebben wij vernomen dat u niet alleen uw ongenoegen naar ons uit over de
tijdstippen waarop E. zorg aan u verleent en de kwaliteit van deze zorg, maar ook
naar andere zorgaanbieders die bij u betrokken zijn. De dreigementen naar onze medewerkers
en het herhaaldelijk uitlaten van
ongenoegen over de zorgverlening van E. naar andere betrokkenen,
tolereren wij niet.
Deze brief, waarin u wordt gewezen op uw gedrag en plichten als zorgvrager,
is voor u een laatste waarschuwing. Indien er opnieuw verbale dreigementen
of herhaaldelijk ongenoegen worden geuit naar onze medewerkers en/of andere zorgaanbieders,
zijn wij genoodzaakt om de zorg bij u te beëindigen. U wordt dan opnieuw geïnformeerd
door een brief”.
U heeft op 2 maart 2023 in uw eigen zorgdossier een verklaring gegeven over de klachtenbrief
die u naar ons heeft verzonden. Hierin beschrijft u dat de inhoud van de klachtenbrief
bekend is bij H., I. en de gemeente B.. Dit hebben wij geverifieerd. Wij constateren
dat dit zo is en dat u de brief ook heeft gedeeld met de huisarts en J.
In de klachtenbrief schrijft u dat u van E. geen goede zorg ontvangt. Als voorbeeld
geeft u de zorg rondom insuline spuiten. Dit valt ons inziens onder het uiten van
ongenoegen aan derden over de kwaliteit van zorg. Zoals wij kenbaar maakten in de
brief van 29 juni 2022 is dit voor ons een gegronde reden om de zorg met onmiddellijke
ingang te beëindigen.”
Naar aanleiding van deze tuchtklachtprocedure heeft directeur van E., samen met de
Raad van Bestuur, een schriftelijke toelichting op de beslissing van 9 maart 2023
gegeven. Hij heeft dit gedaan bij brief van 22 mei 2023. Hierin valt onder meer het
volgende te lezen:
“Het traject met de heer A. kent ene lange voorgeschiedenis.
Het gedrag van de heer A., de voorgeschiedenis bij andere zorgorganisaties, waren
aanleiding om dit tot een onderwerp te maken in het reguliere werkoverleg (…). Dit
gaat al terug tot 2021 en heeft uiteindelijk geleid tot een waarschuwing per brief
op
7 februari 2022. Wij maakten ons namelijk ernstige zorgen over de veiligheid van onze
zorgmedewerkers, gezien de verbale dreigementen, intimidatie en agressie.
Cruciaal hierbij is voor E. de borging van een veilige en niet bedreigende werkomgeving
voor onze medewerkers, omdat deze, zeker in de thuissituatie waarin ze alleen opereren,
zich in een zeer kwetsbare positie bevinden. Het gaan werken met twee zorgmedewerkers
was in deze een noodzakelijk een vergaand besluit, gezien de personele krapte en toenemende
zorgvraag bij andere cliënten, maar in onze ogen een noodzakelijk besluit om de continuïteit
van zorg aan de heer A. en veiligheid van zorgmedewerkers te kunnen borgen.
Bovenstaande brief en maatregelen hebben de situatie niet doen veranderen. Dit heeft
namelijk geleid tot een tweede waarschuwing op 29-06-2022, welke ook namens de directie
E. Thuiszorg tot stand is gekomen.
De heer A. heeft op 18-02-2023 een klacht gestuurd aan de Raad van Bestuur.
Naar aanleiding van deze klacht heb ik de heer A. op 23-02-2023 gebeld. In het gesprek
heb ik aangegeven de toon van zijn brief en de wijze waarop daarin medewerkers worden
omschreven, onacceptabel te vinden. De heer A. reageerde daar direct zeer agressief
en dreigend op. Het was een zeer onplezierig en dreigend gesprek. De toon van het
telefoongesprek was aanleiding om nogmaals te waarschuwen. Het telefoongesprek is
bevestigd per brief op 28-02-2023 waarin de heer A. nogmaals is gewezen op “[..] dat
elke vorm van (verbale) agressie of bedreiging jegens onze medewerkers, in welke vorm
dan ook voor ons aanleiding kan zijn de zorg per direct te beëindigen[…]”.
Op 9 maart ben ik (..) geïnformeerd over het feit dat de heer A., ondanks herhaaldelijke
mondelinge en schriftelijke waarschuwingen, zich niet houdt aan de afspraken. Dat
signaal, in het licht van de voorgeschiedenis gedurende de zorgverlening aan de heer
A., was er naar onze mening sprake van gewichtige redenen om tot eenzijdige beëindiging
van de zorgovereenkomst over te gaan. Dit heb ik K. vervolgens laten weten en haar
gevraagd om, in samenspraak met ons, een beëindigingsbrief op te stellen en namens
E. naar de heer A. te sturen. Dat is vervolgens ook gebeurd d.d. 9 maart jl.”
3. DE KLACHT EN HET VERWEER
3.1 Klager verwijt verweerster dat zij ten onrechte eenzijdig zijn zorg heeft beëindigd,
waardoor hij in direct gevaar is gekomen. Dankzij deze beslissing wordt klager de
noodzakelijke medicatie en verzorging onthouden. Ten grondslag aan deze beëindiging
ligt een ingezonden klachtenbrief. De zorg is beëindigd omdat klager met derden over
de zorg gesproken heeft, echter dit zijn geen derden maar direct betrokkenen bij de
zorg.
3.2 Verweerster stelt dat de verwijten niet terecht zijn. Het betreft geen individueel
handelen van verweerster, maar van de organisatie waarvoor zij werkzaam is. Zij heeft
op verzoek van en onder de verantwoordelijkheid van de directeur de opzeggingsbrief
opgesteld en verzonden en klager vervolgens telefonisch over de beslissing van de
zorginstelling geïnformeerd. Subsidiair stelt verweerster dat zij wordt belemmerd
in het voeren van verweer, omdat klager na het indienen van het klaagschrift expliciet
heeft verboden om nog inzage te nemen in zijn dossier en verwerking van (bijzondere)
persoonsgegevens beperkt. Klager maakt daarmee misbruik van het tuchtrecht.
4. DE OVERWEGINGEN
Naar het oordeel van de voorzitter zijn de door klager gemaakte verwijten niet terecht.
Uit de brieven van of namens de bestuurder van E. (van 9 maart 2023 en
22 mei 2023) kan worden afgeleid dat het besluit om de zorg aan klager stop te zetten
het gevolg is geweest van een langdurig verstoorde cliënt-zorgrelatie, waarbij op
het laatst sprake was van een – voor de thuiszorgorganisatie – onhoudbare situatie.
Het besluit is geen persoonlijke beslissing van verweerster in haar functie van regiomanager
maar verweerster heeft de brief in opdracht van de directeur en de Raad van Bestuur
geschreven. Uit bovengenoemde brieven blijkt dat meerdere medewerkers zich door klagers
gedrag bedreigd voelden. Klagers stelling dat de zorg enkel is beëindigd omdat hij
met derden over de verleende zorg gesproken heeft, volgt niet uit de overgelegde stukken.
Aan de beëindiging tot zorg is een heel traject voorafgegaan.
Wat betreft de continuering van de zorg begrijpt de voorzitter dat contact is geweest
met de huisarts en de zorgverzekeraar. Er is, voor zover mogelijk gezien de – door
klager opgelegde – beperking in de informatieoverdracht, een overdracht geweest vanuit
E. aan de huisarts. Ook is de levering van medicatie door de apotheek na de beëindiging
van de zorgovereenkomst gecontinueerd. Verweerster heeft begrepen dat de huisarts
op zoek zou gaan naar een oplossing en dat in de noodzakelijke zorg aan klager wordt
voorzien.
Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster persoonlijk is de voorzitter
dan ook niet gebleken.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging. “DE FEITEN” van de beslissing van de voorzitter van het
Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende,
bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Het beroep van klager heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de
zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.
4.2 De verpleegkundige heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van
mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van de voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd.
4.3 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen
die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel
uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd.
Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake
is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege
van oordeel dat de klacht van klager ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht
dat hieronder verder toe.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.6 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door de voorzitter van dat college gegeven
beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
26 februari 2024 is het debat voortgezet.
4.7 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat de voorzitter van het
Regionaal Tuchtcollege onder ‘4. DE OVERWEGINGEN’ heeft overwogen en neemt dat hier
over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van de voorzitter
van het Regionaal Tuchtcollege dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de
verpleegkundige persoonlijk niet is gebleken.
4.8 Dit betekent dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht
ongegrond heeft verklaard en het hiertegen door klager ingestelde beroep moet worden
verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door R.C.A.M. Philippart, voorzitter,
T.W.H.E. Schmitz en M.W. Zandbergen, leden-juristen en H.A. de Visser en L. Maasdam,
leden-beroepsgenoten en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.