ECLI:NL:TGZCTG:2024:65 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2067
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:65 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2067 |
Onderwerp: | Opiumwetmiddelen misbruik |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts. Bij de arts is sprake van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de arts weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op het moment van de uitspraak nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen. Er is op dat moment onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de voordracht toe en legt de MDL-arts de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de MDL-arts inmiddels ruim een jaar aantoonbaar op de goede weg is, vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de inschrijving van de MDL-arts daarbij is doorgehaald, en zal de MDL-arts enkele aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts enkele voorwaarden verbinden. Tenslotte gelast het Centraal Tuchtcollege publicatie van de beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2067 van:
A., MDL-arts, thans niet als zodanig werkzaam,
appellante, verweerster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. F.M. Westra, advocaat te Groningen,
tegen
De INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd te Utrecht,
vertegenwoordigd door S.G. Jägers, senior inspecteur,
K. Hamoen, coördinerend specialistisch inspecteur, en
mr. A. Costa-Canas, senior juridisch adviseur,
verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd -hierna: de Inspectie- heeft op 24 april 2023
bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle tegen A. -hierna: de MDL-arts - een voordracht
ingediend om een voorziening wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep
van arts te treffen. Bij beslissing van 14 juli 2023, onder nummer Z2023/5557, heeft
dat College de voordracht toegewezen en aan de MDL-arts de maatregel van doorhaling
van de inschrijving in het BIG-register opgelegd. Verder is aan de MDL-arts bij wijze
van voorlopige voorziening een schorsing van de bevoegdheid van de MDL-arts om de
aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen opgelegd.
De MDL-arts heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De Inspectie heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 16 januari 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van de
MDL-arts (brief van 15 januari 2024 met bijlagen).
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van 5 februari 2024, waar namens de Inspectie zijn verschenen mevrouw Jägers en mevrouw
K. Hamoen, bijgestaan door mr. Costa-Canas, en de MDL-arts, bijgestaan door mr. Westra.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Costa-Canas en mr. Westra hebben
dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege
en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. UITLEG VAN DE BESLISSING
2.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Aan de orde is de vraag of de arts wegens haar gewoonte van misbruik van middelen,
bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, de geschiktheid tot het uitoefenen van
haar beroep moet worden geacht te missen (artikel 79 Wet BIG) en of zij niet in staat
kan worden geacht haar werkzaamheden als arts naar behoren te verrichten. Bij die
beoordeling neemt het college ook in overweging of de arts mogelijk haar beroep wel
kan uitoefenen na door het college te stellen bijzondere waarborgen.
2.2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang
voor de beoordeling van de voordracht, van het volgende te worden uitgegaan.
In 2003, op 19-jarige leeftijd werd bij de arts de ziekte van Crohn vastgesteld. Als
complicatie van de ziekte is een sinustrombose opgetreden, waardoor zij een ernstige
langdurige ziekteperiode doormaakte. Vanwege de daarbij optredende hoge druk in het
hersenvocht met uitvalsverschijnselen en hevige pijn als gevolg is bij haar een hersendrain
ingebracht. Door luchtdrukverschillen en weersveranderingen doet de drain zijn werk
minder goed. Voor die momenten kreeg de arts van haar behandelend artsen morfine voorgeschreven.
Zij gebruikte gemiddeld per jaar een tot twee doosjes morfine. Dit ging lange tijd
goed. In 2017, het laatste jaar van haar opleiding tot MDL-arts, kreeg zij weer veel
last van hoofdpijnen. Om deze te bestrijden kreeg zij van haar behandelend artsen
van het pijnteam van het B. meer morfine voorgeschreven.
In de periode 2017-2021 ontving de IGJ meerdere meldingen over de arts. Deze meldingen
hadden betrekking op ontvreemding van opiaten en (terugval in) opiatengebruik door
de arts.
De eerste melding werd in oktober 2017 gedaan door een apotheker. Het onderzoek naar
deze melding werd in 2018 afgerond met een brief van 20 september 2018. De IGJ had
van de werkgever van de arts vernomen dat zij vanuit het ziekenhuis waar zij werkte
begeleid zou worden. De IGJ meende destijds dat er geen sprake was van een situatie
die een bedreiging kon betekenen voor de veiligheid van cliënten of de zorg.
De tweede melding werd gedaan in september 2018. Het ziekenhuis waar zij destijds
werkte, meldde het beëindigen van het dienstverband met de arts naar aanleiding van
onenigheid over de vermissing van een ampul fentanyl. De IGJ onderzocht deze melding
en beschreef de resultaten in een briefrapport van 31 oktober 2018. Ook toen was de
conclusie dat er geen sprake was van een situatie die een bedreiging kon betekenen
voor de veiligheid van cliënten of de zorg. Vastgesteld werd dat de arts opiaten gebruikte
en dat ze vanwege haar medische situatie in de toekomst ook opiaten nodig zou kunnen
hebben. In die gevallen zou ze die te allen tijde door haar behandelend artsen krijgen
voorgeschreven. De arts was zich bewust van de risico’s van opiatengebruik op haar
functioneren als arts. Ter bewaking van haar grenzen liet zij zich ondersteunen door
een netwerk van professionals en tijdens haar behandeltraject deed zij nieuwe inzichten
op om beter om te gaan met pijn en medicatiegebruik.
Op 1 oktober 2019 meldde de nieuwe werkgever van de arts dat haar dienstverband werd
beëindigd vanwege het ontvreemden van fentanyl. Ook werd gemeld dat de arts een verslaving
had ontwikkeld. De IGJ onderzocht de melding en beschreef de resultaten in een rapport
van 21 mei 2021. In dit rapport staat onder meer:
(…) de MDL-arts beschikt over een grote mate van zelfinzicht en verbeterkracht. Ze
is open, transparant en legt verantwoording af. Ze beschikt over een goed steunnetwerk
zowel professioneel als in de privésituatie. Ze krijgt het vertrouwen van haar huidige
werkgever. Ze redt het tot nu toe in deze omgeving ondanks dat ze geregeld in aanraking
komt met opiaten. De werkgever ondersteunt de MDL-arts in de afspraken die zijn gemaakt
om een terugval te voorkomen. Met andere woorden, zowel de MDL-arts, tezamen met de
werkgever, zijn in staat om de patiëntveiligheid te waarborgen. Dat geeft de inspectie
voldoende vertrouwen dat de MDL-arts ook bij een nieuwe werkgever zorgt dat de randvoorwaarden
in orde zijn. (…)
De IGJ zag op dat moment geen aanleiding om maatregelen te treffen. Wel werd opgemerkt
dat de IGJ verwacht dat de arts haar verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van het
werken in een omgeving die haar de juiste randvoorwaarden biedt. Zijn die voorwaarden
er niet dan adviseert de IGJ de arts daar niet te gaan werken.
Enkele maanden later, op 9 juli 2021 meldde de werkgever van de arts dat er sprake
was van ontvreemding van 10 ampullen morfine. De arts gaf meteen toe dat zij deze
had meegenomen. De IGJ onderzocht deze melding. In het kader van dit onderzoek verzocht
zij een onafhankelijk psychiater om als deskundige op het gebied van psychiatrische
en verslavingsproblematiek onderzoek te doen. Dit onderzoek richtte zich op het beoordelen
van de (actuele) gezondheidstoestand van de arts en de invloed daarvan op haar beroepsmatig
functioneren. Op 2 maart 2022 werd het externe expertiserapport ontvangen. De externe
deskundige concludeerde:
“Stoornis in het gebruik van een opioïde, thans in remissie. Er sprake is van een
adequaat functionerende arts, die verantwoord omgaat met haar verslaving (geïnitieerd
door medici) en bij terugval meteen zelf melding hiervan maakte en ten volle haar
verantwoordelijkheid nam. De arts heeft momenteel een dermate adequaat behandel- en
steunsysteem (zowel privé als professioneel) om zich heen en kent haar valkuilen,
waardoor de kans op recidive als zeer laag wordt ingeschat. Er zijn geen aanvullende
behandeladviezen.”
In het eindrapport van 10 juni 2022 van dit laatste onderzoek naar het functioneren
van de arts gaf de IGJ nogmaals zwaarwegende adviezen aan de arts en vertrouwde erop
dat zij deze zou opvolgen. De arts werd geadviseerd alleen te werken in een omgeving
met de juiste randvoorwaarden. Hieronder wordt verstaan dat de arts werkt in een omgeving
waar zij zich voldoende veilig voelt, waarbij afspraken zijn gemaakt rondom de toegang
tot opiaten, waarbij werkafspraken zijn gemaakt voor de momenten dat de arts opiaten
nodig heeft. De IGJ verwachtte ook dat de arts de bedrijfsarts of een andere vertrouwenspersoon
op het werk inlicht over haar situatie en verhoogd risico op oneigenlijk gebruik van
opiaten. Ook om indien nodig een gezamenlijk terugvalpreventieplan te bepalen. De
arts en haar werkgever zouden op die manier samen in staat zijn de patiëntveiligheid
te waarborgen. Dit gaf de IGJ op dat moment voldoende vertrouwen dat de arts er ook
bij een nieuwe werkgever blijvend voor zou zorgen dat de randvoorwaarden in orde zouden
zijn.
Op 30 november 2022 meldde de toenmalige werkgever van de arts dat zij mogelijk betrokken
was bij vermissingen van morfine. Op 1 december 2022 nam de arts zelf contact op met
de IGJ om haar terugval in opiaatgebruik te melden. De IGJ ontving diezelfde dag ook
een melding van een andere werkgever van de arts waarin haar ontslag werd gemeld nadat
zij opiaten had ontvreemd op 22 en 28 november 2022.
Op 24 januari 2023 werd de arts bij weer een andere werkgever op heterdaad betrapt
bij het ontvreemden van twee doosjes morfine. In een eerder gesprek met deze werkgever
had de arts ontkend dat zij betrokken was bij opiaatvermissingen. De werkgever deed
een melding bij de IGJ.
Naar aanleiding van deze drie meldingen stelde de IGJ een nieuw onderzoek in.
In het kader van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de arts en is vervolgens
het onderzoek geëindigd met een inspectierapport dat op 14 april 2023 verzonden is
aan de arts. In dit rapport zijn ook de eerdere rapporten betreffende de arts meegenomen.
De IGJ komt in dit laatste rapport tot de volgende conclusie:
“De inspectie ziet de MDL-arts als een zorgverlener die vanuit intrinsieke motivatie
goede zorg wil verlenen, maar daarin beperkt wordt door de gevolgen van haar medische
voorgeschiedenis en haar afhankelijkheid van opiaten. De inspectie realiseert zich
terdege dat gedragingen van de MDL-arts grotendeels voortvloeien uit haar verslaving.
Het is voor de inspectie als toezichthouder echter haar wettelijke taak en plicht
om de patiëntveiligheid te waarborgen. Het verslavingsprobleem van de MDL-arts is
inmiddels zo onbeheersbaar geworden dat de inspectie de effecten daarvan risicovol
en onverenigbaar acht met het uitvoeren van een functie in de individuele gezondheidszorg.
De MDL-arts kiest er telkenmale voor om in een omgeving te werken waar opiaten voorhanden
zijn en neemt daarin niet haar verantwoordelijkheid. Gezien bovenstaande conclusies
is het niet aannemelijk dat met waarborgen en een adequate behandeling de patiëntveiligheid
wel geborgd kan worden. De inspectie acht de structurele situatie waarin de MDL-art
telkenmale terugvalt in haar opiatenmisbruik niet verenigbaar met de uitoefening van
het beroep als arts.
Alles overwegend concludeert de inspectie dat gezien de ernst, de aard en de duur
van de stoornis in het gebruik van opioïden, het structureel wegnemen van opiaten
voor eigen gebruik, in combinatie met onvoldoende inzicht bij de arts, het niet functioneren
van vangnetten in de praktijk en het gebrek aan vertrouwen in de MDL-arts dat zij
de geschiktheid mist het beroep als arts uit te oefenen.”
De IGJ geeft de MDL-arts op 23 februari 2023 op grond van artikel 85a wet BIG een
last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten (LOOB) opgelegd. Dit
betekent dat de MDL-arts geen werkzaamheden mag verrichten als arts totdat op onderhavige
voordracht ten aanzien van de geschiktheid het beroep als arts uit te oefenen is beslist.
2.3 De voordracht
De IGJ concludeert dat de MDL-arts moet worden geacht de geschiktheid tot het uitoefenen
van haar beroep als arts te missen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de wet
BIG en verzoekt tot toekenning van de voordracht om de navolgende voorziening te treffen.
Doorhaling van de inschrijving als MDL-arts in het BIG-register als bedoeld in artikel
79, eerste lid, wet BIG, in samenhang met artikel 80, eerste lid, onder c van de wet
BIG en bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 80, vijfde lid, van
de wet BIG, de bevoegdheid tot uitoefening van de aan de BIG-inschrijving verbonden
bevoegdheden te schorsen tot de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden
dan wel in beroep is vernietigd. Dan wel een andere maatregel die uw college passend
acht.
2.4 Reactie van de MDL-arts
Als gevolg van haar medische situatie worstelt de arts al jaren met een verslaving
aan morfine. Onder invloed van deze verslaving heeft zij meerdere malen bij verschillende
werkgevers ampullen morfine weggenomen. Hiervan is melding gedaan bij de IGJ waarop
de IGJ meerdere keren onderzoek heeft gedaan naar de arts en naar haar geschiktheid
als arts. Uit deze onderzoeken is gebleken dat nooit sprake is geweest van een situatie
waarbij de veiligheid van patiënten of de zorg in het geding is geweest. De arts begrijpt
dat na alles wat er gebeurd is de afgelopen jaren zij het vertrouwen van de IGJ, maar
ook van haar werkgevers heeft geschaad. Het is begrijpelijk dat de IGJ door haar verslaving
risico’s ziet bij haar beroepsuitoefening als arts. De conclusie dat zij de geschiktheid
tot het uitoefenen van haar beroep als arts zou missen is echter te vergaand.
Door alle werkgevers is desgevraagd aan de IGJ bevestigd dat de arts ondanks haar
worstelingen met de verslaving altijd een goede, hardwerkende en betrokken arts is
geweest. Het staat niet vast dat haar beoordelingsvermogen als arts op enig moment
is aangetast door haar verslaving. Zij heeft tijdens het werk nooit morfine gebruikt
(anders dan voorgeschreven door haar behandelend arts) en er is ook nooit een klacht
ingediend over haar inhoudelijk functioneren. Ook is door de ontvreemding van morfine
– hetgeen zij op geen enkele manier wil goedpraten – geen medicatie onthouden aan
patiënten. De arts heeft altijd volledige medewerking verleend aan de onderzoeken
van de IGJ en heeft zich toetsbaar opgesteld. Ook heeft ze haar verslaving onderkend
en hulp gezocht.
De IGJ geeft in haar voordracht aan dat de arts ondanks eerdere behandelingen meerdere
malen is teruggevallen in haar verslaving. De IGJ lijkt hiermee te suggereren dat
de behandelingen niet het juiste effect zouden hebben. De IGJ gaat er hierbij ten
onrechte aan voorbij dat gedurende de eerste jaren van een verslaving de risico’s
op terugval groot zijn. Verslaving betreft niet voor niets een chronische ziekte.
De arts was zich hier de eerste jaren van haar verslaving ook niet goed van bewust.
Zij heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren hulp gezocht voor haar verslaving
en de hulp is steeds intensiever geworden. De behandeling bij C. die zij onlangs heeft
gevolgd, betreft de eerste langdurige, gespecialiseerde behandeling die zij heeft
gevolgd voor haar verslaving.
De door de IGJ verzochte voorziening van doorhaling in het BIG-register is - gelet
op voornoemde omstandigheden - buitenproportioneel. De arts ziet ook in dat het werken
in een omgeving met opiaten de kans aanzienlijk vergroot dat zij terugvalt in haar
verslaving, echter het door de IGJ aanwezig geachte risico van terugval in de verslaving
zou ook kunnen worden weggenomen door het opleggen van een minder verstrekkende voorziening.
Zij verzoekt dan ook een minder verstrekkende voorziening van gedeeltelijke ontzegging
van haar beroepsactiviteiten op te leggen, in die zin dat zij niet meer werkzaam mag
zijn in een omgeving waar opiaten aanwezig zijn, dan wel waar zij in aanraking kan
komen met opiaten en dat het haar niet is toegestaan om opiaten voor te schrijven.
2.5 De overwegingen van het college
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat er bij
de arts sprake is van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek
met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. De IGJ heeft vanaf 2017 de arts meerdere
keren het vertrouwen gegeven om als arts werkzaam te kunnen blijven, waarbij steeds
dringende adviezen werden meegegeven ter borging van de patiëntveiligheid. De arts
is desondanks blijven terugvallen in haar verslaving en het daarmee gepaard gaande
gedrag van het wegnemen van opiaten bij haar toenmalige werkgever(s) en het veelvuldig
misbruik daarvan.
Hoezeer het college de goede intenties van de arts zoals ter zitting door haar naar
voren gebracht waardeert en aanmoedigt, deelt het college de mening van de IGJ dat
zij op dit moment de geschiktheid mist om haar beroep als arts uit te oefenen. Hierbij
neemt het college in aanmerking dat gelet op de voorgeschiedenis het risico op terugval
aanwezig is en het college er onvoldoende vertrouwen in heeft dat, als deze situatie
zich voordoet, de patiëntveiligheid dan niet in het geding zal komen. Het verontrust
het college dat de arts ter zitting heeft erkend dat zij soms morfine heeft gebruikt
dan wel werkte onder invloed van recent gebruik terwijl zij patiëntenzorg verleende.
Dat de morfine werd voorgeschreven door haar behandelend artsen maakt dit niet anders.
Het college ziet op dit moment geen mogelijkheden om bijzondere voorwaarden te stellen
waaronder de arts nog wel zou kunnen functioneren zonder mogelijk risico voor haar
patiënten of de vereiste zorg. Het college acht het niet verantwoord mee te gaan in
het voorstel van de arts om slechts werkzaam te zijn in een omgeving zonder opiaten.
Hoewel de arts aangeeft dat zij nu verder in haar behandeling is dan in december 2022,
is het college van oordeel dat zij weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat
er op dit moment nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s
van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen (“time at risk”).
Er is op dit moment onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving
en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije
toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid.
Dat de arts gelet op haar medische situatie ook in de toekomst morfine zal moeten
gebruiken is een complicerende factor. Het college spreekt de hoop uit dat het de
arts lukt om hierin, in nauw overleg met de huisarts, zelf de regie te nemen om haar
behandelend artsen van zowel het pijnteam als de verslavingszorg met elkaar te laten
samenwerken.
Ook hoopt het college dat het herstel zal voortzetten en dat het de arts lukt om haar
verslaving en het hieruit voorvloeiende gedrag onder controle te krijgen. Zoals ook
ter zitting besproken, wijst het college op de mogelijkheid die artikel 81 van de
wet BIG biedt om in de toekomst weer in het BIG-register te worden ingeschreven.
2.6. Conclusie
Het college zal de voordracht van de IGJ volgen om de inschrijving van de arts in
het BIG-register door te halen.
In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke
belemmeringen voor de arts om werkzaam te zijn als arts. In het belang van de individuele
gezondheidszorg zal het college daarom als voorlopige voorziening haar bevoegdheid
om tot de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen
schorsen, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is
geworden dan wel in beroep is vernietigd.
Zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden zal de beslissing in geanonimiseerde
vorm worden geplaatst op de website www.tuchtrecht.overheid.nl.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 2.2 zijn weergegeven.
De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 De Inspectie heeft in haar voordracht aan het Regionaal Tuchtcollege gevraagd
om de doorhaling van de inschrijving van de MDL-arts in het BIG-register als bedoeld
in artikel 79, eerste lid, in samenhang met artikel 80, eerste lid en onder c van
de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) en bij wijze
van voorlopige voorziening op grond van artikel 80, vijfde lid Wet BIG de bevoegdheid
tot uitoefening van de aan de BIG-inschrijving verbonden bevoegdheden te schorsen
tot de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
Subsidiair heeft de Inspectie het Regionaal Tuchtcollege verzocht een andere maatregel
op te leggen die het College passend acht.
4.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de voordracht van de Inspectie toegewezen
en aan de MDL-arts de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register
opgelegd, en bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de MDL-arts om
de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst, totdat de
beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
4.3 De MDL-arts verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege te vernietigen, en aan de MDL-arts een minder verstrekkende voorziening
van gedeeltelijke ontzegging van haar beroepsactiviteiten op te leggen (als bedoeld
in artikel 80 eerste lid onder b Wet BIG), in die zin dat zij niet meer werkzaam mag
zijn in een omgeving waar opiaten aanwezig zijn, dan wel in aanraking kan komen met
opiaten en dat het haar niet is toegestaan om opiaten voor te schrijven.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.4 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de maatregel van doorhaling op dit moment niet passend is. Het Centraal Tuchtcollege
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de inschrijving
van de MDL-arts daarbij is doorgehaald en zal de MDL-arts een aantal aan de uitoefening
van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal
Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts enkele voorwaarden verbinden.
Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt net als het Regionaal Tuchtcollege dat
uit de stukken en datgene wat op de zitting in beroep naar voren is gebracht, volgt
dat bij de MDL-arts sprake is van vroege remissie bij een langdurige chronische verslavingsproblematiek
met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. De Inspectie heeft vanaf 2017 meerdere
gesprekken met de MDL-arts gevoerd en haar meerdere keren het vertrouwen gegeven om
als arts te kunnen blijven werken, waarbij steeds dringende adviezen werden gegeven
ter borging van de patiëntveiligheid. Desondanks is de MDL-arts blijven terugvallen
in haar verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag van het wegnemen van opiaten
bij haar toenmalige werkgever(s) en het misbruiken daarvan. Het Centraal Tuchtcollege
acht het begrijpelijk dat na de laatste drie meldingen eind 2022 en begin 2023 en
het niet opvolgen van de dringende adviezen, de Inspectie het vertrouwen in de verbeterkracht
van de MDL-arts heeft verloren.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege ziet echter ook dat de MDL-arts sinds haar laatste
terugval concrete en toetsbare stappen heeft gezet. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege,
deelt het Centraal Tuchtcollege niet de mening van de Inspectie dat de MDL-arts op
dit moment de geschiktheid mist om haar beroep als arts uit te oefenen. Het Centraal
Tuchtcollege betrekt hierbij allereerst de omstandigheid dat de MDL-arts sinds januari
2023 aantoonbaar abstinent is van opiaten. Zij ondergaat tweewekelijks vrijwillig
urinetesten bij haar huisarts, en heeft ter zitting verklaard bereid te zijn dit te
blijven doen zo lang als het College dat noodzakelijk acht. De MDL-arts heeft verder
verklaard dat zij na een recent ziekenhuisbezoek (voor een andere zorgvraag dan waaruit
de verslaving is ontstaan) naar huis is gestuurd met een recept voor een opiaat, en
dat zij dit recept heeft teruggegeven. Ook is vast komen te staan dat de MDL-arts
nu een goed werkende drain heeft, waardoor de mate van pijn die het gebruik van opiaten
(morfine) zou kunnen triggeren, het afgelopen jaar slechts ongeveer drie keer is opgetreden
gedurende steeds één dag. In die periode was de pijn doorstaan zonder gebruik te maken
van (door een arts voorgeschreven) opiaten. Waar dat niet (meer) lukt, zal de MDL-arts
zich laten opnemen in het ziekenhuis. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de
mondelinge behandeling ter zitting overtuigd geraakt van het verbeterde perspectief
ten aanzien van het doorstaan van de pijnen.
4.7 Daarnaast overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de MDL-arts vanaf maart 2023
tot en met oktober 2023 bij C. een behandeltraject, gericht op haar verslaving, heeft
gevolgd, en dat blijkens de eindbrief van haar behandelaar met succes heeft doorlopen.
Uit deze brief volgt dat de MDL-arts niet alleen intrinsiek gemotiveerd is om abstinent
te blijven, maar ook om haar leven te veranderen. Het beeld dat in de brief over de
MDL-arts wordt geschetst komt overeen met het beeld dat het Centraal Tuchtcollege
tijdens de zitting van haar heeft gekregen.
4.8 Verder is nooit gebleken dat sprake is geweest van tekortkomingen of incidenten
in de door de MDL-arts verleende patiëntenzorg, zoals door de Inspectie zelf ook is
geconstateerd. Het door de Inspectie gestelde risico voor de patiëntveiligheid is
naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9 Alles overziend komt het Centraal Tuchtcollege tot de volgende afweging. Enerzijds
geldt dat de MDL-arts bekend is met een opiatenverslaving, sinds januari 2023 in remissie
met eerder bijkomend recidiverend opiatenmisbruik. De medische aandoening als aanleiding
tot gebruik van opiaten blijft voortduren (ondanks het feit dat zij nu een goed werkende
drain heeft) en betekent een risico voor terugval. Anderzijds heeft de MDL-arts concrete
en controleerbare stappen gezet in de goede richting. Bovendien zijn er geen patiënt-gerelateerde
incidenten gemeld. Gelet op de nog vrij recente remissie acht het Centraal Tuchtcollege
het te vroeg om af te zien van het geven van een voorziening. Het Centraal Tuchtcollege
acht het wenselijk en noodzakelijk om de MDL-arts tijd te geven waarin zij - zonder
risico’s voor patiënten - de bestendigheid van de abstinentie kan aantonen. Het Centraal
Tuchtcollege zal, op de voet van artikel 80, eerste lid, onderdelen a en b, Wet BIG,
de MDL-arts enkele aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden
ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts
enkele voorwaarden verbinden waaronder de verplichting om de Inspectie halfjaarlijks
schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van deze voorwaarden.
Voor deze laatste verplichting geldt dat die na een periode van drie jaar zal vervallen,
tenzij de Inspectie na ommekomst van deze periode zwaarwegende redenen ziet om deze
verplichting te laten voortduren. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat de
MDL-arts met de oplegging van de navolgende restricties en voorwaarden, voldoende
doordrongen is van het belang om abstinent van opiaten te blijven.
4.10 De voorwaarden en restricties aan de beroepsuitoefening zijn de volgende:
ontzegt de MDL-arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij zij in contact komt met opiaten, of waarbij
opiaten voorhanden zijn;
- opiaten/opioïden en opiaatagonisten voor te schrijven;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de MDL-arts gedurende drie jaren de volgende
bijzondere voorwaarden:
- de MDL-arts blijft aantoonbaar abstinent van opiaten door de urinecontroles bij
de huisarts elke twee weken voor een periode van drie jaar vanaf de datum van deze
uitspraak voort te zetten, desgevraagd aan de Inspectie te bevestigen door de huisarts;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de
bedrijfsarts van die organisatie en de werkgever in de ruimste zin van het woord (zowel
de formele werkgever die bemiddelt naar een werkplek, als de feitelijk leidinggevende),
van haar geschiedenis en de stoornis in het opiatengebruik op de hoogte te stellen;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de
Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen, voorzien van een verklaring
van de werkgever inhoudende dat deze op de hoogte is van de restricties en voorwaarden
verbonden aan de beroepsuitoefening;
- de MDL-arts dient, bij wezenlijke veranderingen in het medisch beeld -waaronder
in ieder geval, maar niet beperkt tot een toename van pijnaanvallen ten opzichte van
de situatie zoals beschreven onder 4.6 en overige complicaties – en deze veranderingen
zijn van invloed op de naleving van de voorwaarden, de Inspectie hiervan schriftelijk
op de hoogte te brengen;
- de MDL-arts dient, voor een periode van drie jaar ingaande op de dag van deze
uitspraak, de Inspectie halfjaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte
te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden.
Proceskosten
4.11 De MDL-arts heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de Inspectie te veroordelen
in de kosten van de procedure in beide instanties. In artikel 69 lid 5 wet BIG is
bepaald dat indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een
maatregel wordt opgelegd de tuchtrechter kan beslissen dat de kosten, of een deel
daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs
heeft moeten maken, door de beklaagde moeten worden vergoed. De wet voorziet niet
in een kostenveroordeling, in de situatie als hier aan de orde.
Publicatie
4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het college bepalen dat deze
beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens zal worden
aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie
en Medisch Contact.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover de inschrijving van de MDL-arts
daarbij is doorgehaald;
en, opnieuw rechtdoende:
ontzegt de MDL-arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij zij in contact komt met opiaten of waarbij
opiaten voorhanden zijn;
- opiaten/opioïden en opiaatagonisten voor te schrijven;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de MDL-arts gedurende drie jaren de volgende
bijzondere voorwaarden:
- de MDL-arts blijft aantoonbaar abstinent van opiaten door de urinecontroles bij
de huisarts elke twee weken voor een periode van drie jaar vanaf de datum van deze
uitspraak voort te zetten, desgevraagd aan de Inspectie te bevestigen door de huisarts;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de
bedrijfsarts van die organisatie en de werkgever in de ruimste zin van het woord (zowel
de formele werkgever die bemiddelt naar een werkplek, als de feitelijk leidinggevende),
van haar geschiedenis en de stoornis in het opiatengebruik op de hoogte te stellen;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de
Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen, voorzien van een schriftelijke
verklaring van de werkgever inhoudende dat deze op de hoogte is van de restricties
en voorwaarden verbonden aan de beroepsuitoefening;
- de MDL-arts dient, bij wezenlijke veranderingen in het medisch beeld -waaronder
in ieder geval maar niet beperkt tot een toename van pijnaanvallen ten opzichte van
de situatie zoals beschreven onder 4.6 en overige complicaties- en deze verandering
is van invloed op de naleving van de voorwaarden, de Inspectie hiervan schriftelijk
op de hoogte te brengen;
- de MDL-arts dient, voor een periode van drie jaar ingaande op de dag van deze
uitspraak, de Inspectie halfjaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte
te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden;
wijst het verzoek om een kostenveroordeling af;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en I.A. de Boer en J.A.M. Rutgers,
leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.