ECLI:NL:TGZCTG:2024:65 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2067

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:65
Datum uitspraak: 27-03-2024
Datum publicatie: 27-03-2024
Zaaknummer(s): C2023/2067
Onderwerp: Opiumwetmiddelen misbruik
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts. Bij de arts is sprake van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de arts weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op het moment van de uitspraak nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen. Er is op dat moment onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de voordracht toe en legt de MDL-arts de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat de MDL-arts inmiddels ruim een jaar aantoonbaar op de goede weg is, vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de inschrijving van de MDL-arts daarbij is doorgehaald, en zal de MDL-arts enkele aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts enkele voorwaarden verbinden. Tenslotte gelast het Centraal Tuchtcollege publicatie van de beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2067 van:
A., MDL-arts, thans niet als zodanig werkzaam,
appellante, verweerster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. F.M. Westra, advocaat te Groningen,
tegen
De INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd te Utrecht,
vertegenwoordigd door S.G. Jägers, senior inspecteur,
K. Hamoen, coördinerend specialistisch inspecteur, en
mr. A. Costa-Canas, senior juridisch adviseur,
verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd -hierna: de Inspectie- heeft op 24 april 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle tegen A. -hierna: de MDL-arts - een voordracht ingediend om een voorziening wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts te treffen. Bij beslissing van 14 juli 2023, onder nummer Z2023/5557, heeft dat College de voordracht toegewezen en aan de MDL-arts de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd. Verder is aan de MDL-arts bij wijze van voorlopige voorziening een schorsing van de bevoegdheid van de MDL-arts om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen opgelegd.
De MDL-arts heeft op tijd beroep tegen die beslissing ingesteld. De Inspectie heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 16 januari 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van de MDL-arts (brief van 15 januari 2024 met bijlagen).
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 februari 2024, waar namens de Inspectie zijn verschenen mevrouw Jägers en mevrouw K. Hamoen, bijgestaan door mr. Costa-Canas, en de MDL-arts, bijgestaan door mr. Westra. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Costa-Canas en mr. Westra hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. UITLEG VAN DE BESLISSING
2.1 De normen die gelden bij de beoordeling
Aan de orde is de vraag of de arts wegens haar gewoonte van misbruik van middelen, bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep moet worden geacht te missen (artikel 79 Wet BIG) en of zij niet in staat kan worden geacht haar werkzaamheden als arts naar behoren te verrichten. Bij die beoordeling neemt het college ook in overweging of de arts mogelijk haar beroep wel kan uitoefenen na door het college te stellen bijzondere waarborgen.
2.2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de voordracht, van het volgende te worden uitgegaan.
In 2003, op 19-jarige leeftijd werd bij de arts de ziekte van Crohn vastgesteld. Als complicatie van de ziekte is een sinustrombose opgetreden, waardoor zij een ernstige langdurige ziekteperiode doormaakte. Vanwege de daarbij optredende hoge druk in het hersenvocht met uitvalsverschijnselen en hevige pijn als gevolg is bij haar een hersendrain ingebracht. Door luchtdrukverschillen en weersveranderingen doet de drain zijn werk minder goed. Voor die momenten kreeg de arts van haar behandelend artsen morfine voorgeschreven. Zij gebruikte gemiddeld per jaar een tot twee doosjes morfine. Dit ging lange tijd goed. In 2017, het laatste jaar van haar opleiding tot MDL-arts, kreeg zij weer veel last van hoofdpijnen. Om deze te bestrijden kreeg zij van haar behandelend artsen van het pijnteam van het B. meer morfine voorgeschreven.
In de periode 2017-2021 ontving de IGJ meerdere meldingen over de arts. Deze meldingen hadden betrekking op ontvreemding van opiaten en (terugval in) opiatengebruik door de arts.
De eerste melding werd in oktober 2017 gedaan door een apotheker. Het onderzoek naar deze melding werd in 2018 afgerond met een brief van 20 september 2018. De IGJ had van de werkgever van de arts vernomen dat zij vanuit het ziekenhuis waar zij werkte begeleid zou worden. De IGJ meende destijds dat er geen sprake was van een situatie die een bedreiging kon betekenen voor de veiligheid van cliënten of de zorg.
De tweede melding werd gedaan in september 2018. Het ziekenhuis waar zij destijds werkte, meldde het beëindigen van het dienstverband met de arts naar aanleiding van onenigheid over de vermissing van een ampul fentanyl. De IGJ onderzocht deze melding en beschreef de resultaten in een briefrapport van 31 oktober 2018. Ook toen was de conclusie dat er geen sprake was van een situatie die een bedreiging kon betekenen voor de veiligheid van cliënten of de zorg. Vastgesteld werd dat de arts opiaten gebruikte en dat ze vanwege haar medische situatie in de toekomst ook opiaten nodig zou kunnen hebben. In die gevallen zou ze die te allen tijde door haar behandelend artsen krijgen voorgeschreven. De arts was zich bewust van de risico’s van opiatengebruik op haar functioneren als arts. Ter bewaking van haar grenzen liet zij zich ondersteunen door een netwerk van professionals en tijdens haar behandeltraject deed zij nieuwe inzichten op om beter om te gaan met pijn en medicatiegebruik.
Op 1 oktober 2019 meldde de nieuwe werkgever van de arts dat haar dienstverband werd beëindigd vanwege het ontvreemden van fentanyl. Ook werd gemeld dat de arts een verslaving had ontwikkeld. De IGJ onderzocht de melding en beschreef de resultaten in een rapport van 21 mei 2021. In dit rapport staat onder meer:
(…) de MDL-arts beschikt over een grote mate van zelfinzicht en verbeterkracht. Ze is open, transparant en legt verantwoording af. Ze beschikt over een goed steunnetwerk zowel professioneel als in de privésituatie. Ze krijgt het vertrouwen van haar huidige werkgever. Ze redt het tot nu toe in deze omgeving ondanks dat ze geregeld in aanraking komt met opiaten. De werkgever ondersteunt de MDL-arts in de afspraken die zijn gemaakt om een terugval te voorkomen. Met andere woorden, zowel de MDL-arts, tezamen met de werkgever, zijn in staat om de patiëntveiligheid te waarborgen. Dat geeft de inspectie voldoende vertrouwen dat de MDL-arts ook bij een nieuwe werkgever zorgt dat de randvoorwaarden in orde zijn. (…)
De IGJ zag op dat moment geen aanleiding om maatregelen te treffen. Wel werd opgemerkt dat de IGJ verwacht dat de arts haar verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van het werken in een omgeving die haar de juiste randvoorwaarden biedt. Zijn die voorwaarden er niet dan adviseert de IGJ de arts daar niet te gaan werken.
Enkele maanden later, op 9 juli 2021 meldde de werkgever van de arts dat er sprake was van ontvreemding van 10 ampullen morfine. De arts gaf meteen toe dat zij deze had meegenomen. De IGJ onderzocht deze melding. In het kader van dit onderzoek verzocht zij een onafhankelijk psychiater om als deskundige op het gebied van psychiatrische en verslavingsproblematiek onderzoek te doen. Dit onderzoek richtte zich op het beoordelen van de (actuele) gezondheidstoestand van de arts en de invloed daarvan op haar beroepsmatig functioneren. Op 2 maart 2022 werd het externe expertiserapport ontvangen. De externe deskundige concludeerde:
“Stoornis in het gebruik van een opioïde, thans in remissie. Er sprake is van een adequaat functionerende arts, die verantwoord omgaat met haar verslaving (geïnitieerd door medici) en bij terugval meteen zelf melding hiervan maakte en ten volle haar verantwoordelijkheid nam. De arts heeft momenteel een dermate adequaat behandel- en steunsysteem (zowel privé als professioneel) om zich heen en kent haar valkuilen, waardoor de kans op recidive als zeer laag wordt ingeschat. Er zijn geen aanvullende behandeladviezen.”
In het eindrapport van 10 juni 2022 van dit laatste onderzoek naar het functioneren van de arts gaf de IGJ nogmaals zwaarwegende adviezen aan de arts en vertrouwde erop dat zij deze zou opvolgen. De arts werd geadviseerd alleen te werken in een omgeving met de juiste randvoorwaarden. Hieronder wordt verstaan dat de arts werkt in een omgeving waar zij zich voldoende veilig voelt, waarbij afspraken zijn gemaakt rondom de toegang tot opiaten, waarbij werkafspraken zijn gemaakt voor de momenten dat de arts opiaten nodig heeft. De IGJ verwachtte ook dat de arts de bedrijfsarts of een andere vertrouwenspersoon op het werk inlicht over haar situatie en verhoogd risico op oneigenlijk gebruik van opiaten. Ook om indien nodig een gezamenlijk terugvalpreventieplan te bepalen. De arts en haar werkgever zouden op die manier samen in staat zijn de patiëntveiligheid te waarborgen. Dit gaf de IGJ op dat moment voldoende vertrouwen dat de arts er ook bij een nieuwe werkgever blijvend voor zou zorgen dat de randvoorwaarden in orde zouden zijn.
Op 30 november 2022 meldde de toenmalige werkgever van de arts dat zij mogelijk betrokken was bij vermissingen van morfine. Op 1 december 2022 nam de arts zelf contact op met de IGJ om haar terugval in opiaatgebruik te melden. De IGJ ontving diezelfde dag ook een melding van een andere werkgever van de arts waarin haar ontslag werd gemeld nadat zij opiaten had ontvreemd op 22 en 28 november 2022.
Op 24 januari 2023 werd de arts bij weer een andere werkgever op heterdaad betrapt bij het ontvreemden van twee doosjes morfine. In een eerder gesprek met deze werkgever had de arts ontkend dat zij betrokken was bij opiaatvermissingen. De werkgever deed een melding bij de IGJ.
Naar aanleiding van deze drie meldingen stelde de IGJ een nieuw onderzoek in.
In het kader van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de arts en is vervolgens het onderzoek geëindigd met een inspectierapport dat op 14 april 2023 verzonden is aan de arts. In dit rapport zijn ook de eerdere rapporten betreffende de arts meegenomen.
De IGJ komt in dit laatste rapport tot de volgende conclusie:
“De inspectie ziet de MDL-arts als een zorgverlener die vanuit intrinsieke motivatie goede zorg wil verlenen, maar daarin beperkt wordt door de gevolgen van haar medische voorgeschiedenis en haar afhankelijkheid van opiaten. De inspectie realiseert zich terdege dat gedragingen van de MDL-arts grotendeels voortvloeien uit haar verslaving. Het is voor de inspectie als toezichthouder echter haar wettelijke taak en plicht om de patiëntveiligheid te waarborgen. Het verslavingsprobleem van de MDL-arts is inmiddels zo onbeheersbaar geworden dat de inspectie de effecten daarvan risicovol en onverenigbaar acht met het uitvoeren van een functie in de individuele gezondheidszorg.
De MDL-arts kiest er telkenmale voor om in een omgeving te werken waar opiaten voorhanden zijn en neemt daarin niet haar verantwoordelijkheid. Gezien bovenstaande conclusies is het niet aannemelijk dat met waarborgen en een adequate behandeling de patiëntveiligheid wel geborgd kan worden. De inspectie acht de structurele situatie waarin de MDL-art telkenmale terugvalt in haar opiatenmisbruik niet verenigbaar met de uitoefening van het beroep als arts.
Alles overwegend concludeert de inspectie dat gezien de ernst, de aard en de duur van de stoornis in het gebruik van opioïden, het structureel wegnemen van opiaten voor eigen gebruik, in combinatie met onvoldoende inzicht bij de arts, het niet functioneren van vangnetten in de praktijk en het gebrek aan vertrouwen in de MDL-arts dat zij de geschiktheid mist het beroep als arts uit te oefenen.”
De IGJ geeft de MDL-arts op 23 februari 2023 op grond van artikel 85a wet BIG een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten (LOOB) opgelegd. Dit betekent dat de MDL-arts geen werkzaamheden mag verrichten als arts totdat op onderhavige voordracht ten aanzien van de geschiktheid het beroep als arts uit te oefenen is beslist.
2.3 De voordracht
De IGJ concludeert dat de MDL-arts moet worden geacht de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep als arts te missen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de wet BIG en verzoekt tot toekenning van de voordracht om de navolgende voorziening te treffen.
Doorhaling van de inschrijving als MDL-arts in het BIG-register als bedoeld in artikel 79, eerste lid, wet BIG, in samenhang met artikel 80, eerste lid, onder c van de wet BIG en bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 80, vijfde lid, van de wet BIG, de bevoegdheid tot uitoefening van de aan de BIG-inschrijving verbonden bevoegdheden te schorsen tot de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Dan wel een andere maatregel die uw college passend acht.
2.4 Reactie van de MDL-arts
Als gevolg van haar medische situatie worstelt de arts al jaren met een verslaving aan morfine. Onder invloed van deze verslaving heeft zij meerdere malen bij verschillende werkgevers ampullen morfine weggenomen. Hiervan is melding gedaan bij de IGJ waarop de IGJ meerdere keren onderzoek heeft gedaan naar de arts en naar haar geschiktheid als arts. Uit deze onderzoeken is gebleken dat nooit sprake is geweest van een situatie waarbij de veiligheid van patiënten of de zorg in het geding is geweest. De arts begrijpt dat na alles wat er gebeurd is de afgelopen jaren zij het vertrouwen van de IGJ, maar ook van haar werkgevers heeft geschaad. Het is begrijpelijk dat de IGJ door haar verslaving risico’s ziet bij haar beroepsuitoefening als arts. De conclusie dat zij de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep als arts zou missen is echter te vergaand.
Door alle werkgevers is desgevraagd aan de IGJ bevestigd dat de arts ondanks haar worstelingen met de verslaving altijd een goede, hardwerkende en betrokken arts is geweest. Het staat niet vast dat haar beoordelingsvermogen als arts op enig moment is aangetast door haar verslaving. Zij heeft tijdens het werk nooit morfine gebruikt (anders dan voorgeschreven door haar behandelend arts) en er is ook nooit een klacht ingediend over haar inhoudelijk functioneren. Ook is door de ontvreemding van morfine – hetgeen zij op geen enkele manier wil goedpraten – geen medicatie onthouden aan patiënten. De arts heeft altijd volledige medewerking verleend aan de onderzoeken van de IGJ en heeft zich toetsbaar opgesteld. Ook heeft ze haar verslaving onderkend en hulp gezocht.
De IGJ geeft in haar voordracht aan dat de arts ondanks eerdere behandelingen meerdere malen is teruggevallen in haar verslaving. De IGJ lijkt hiermee te suggereren dat de behandelingen niet het juiste effect zouden hebben. De IGJ gaat er hierbij ten onrechte aan voorbij dat gedurende de eerste jaren van een verslaving de risico’s op terugval groot zijn. Verslaving betreft niet voor niets een chronische ziekte. De arts was zich hier de eerste jaren van haar verslaving ook niet goed van bewust. Zij heeft de afgelopen jaren op verschillende manieren hulp gezocht voor haar verslaving en de hulp is steeds intensiever geworden. De behandeling bij C. die zij onlangs heeft gevolgd, betreft de eerste langdurige, gespecialiseerde behandeling die zij heeft gevolgd voor haar verslaving.
De door de IGJ verzochte voorziening van doorhaling in het BIG-register is - gelet op voornoemde omstandigheden - buitenproportioneel. De arts ziet ook in dat het werken in een omgeving met opiaten de kans aanzienlijk vergroot dat zij terugvalt in haar verslaving, echter het door de IGJ aanwezig geachte risico van terugval in de verslaving zou ook kunnen worden weggenomen door het opleggen van een minder verstrekkende voorziening. Zij verzoekt dan ook een minder verstrekkende voorziening van gedeeltelijke ontzegging van haar beroepsactiviteiten op te leggen, in die zin dat zij niet meer werkzaam mag zijn in een omgeving waar opiaten aanwezig zijn, dan wel waar zij in aanraking kan komen met opiaten en dat het haar niet is toegestaan om opiaten voor te schrijven.
2.5 De overwegingen van het college
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat er bij de arts sprake is van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. De IGJ heeft vanaf 2017 de arts meerdere keren het vertrouwen gegeven om als arts werkzaam te kunnen blijven, waarbij steeds dringende adviezen werden meegegeven ter borging van de patiëntveiligheid. De arts is desondanks blijven terugvallen in haar verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag van het wegnemen van opiaten bij haar toenmalige werkgever(s) en het veelvuldig misbruik daarvan.
Hoezeer het college de goede intenties van de arts zoals ter zitting door haar naar voren gebracht waardeert en aanmoedigt, deelt het college de mening van de IGJ dat zij op dit moment de geschiktheid mist om haar beroep als arts uit te oefenen. Hierbij neemt het college in aanmerking dat gelet op de voorgeschiedenis het risico op terugval aanwezig is en het college er onvoldoende vertrouwen in heeft dat, als deze situatie zich voordoet, de patiëntveiligheid dan niet in het geding zal komen. Het verontrust het college dat de arts ter zitting heeft erkend dat zij soms morfine heeft gebruikt dan wel werkte onder invloed van recent gebruik terwijl zij patiëntenzorg verleende. Dat de morfine werd voorgeschreven door haar behandelend artsen maakt dit niet anders. Het college ziet op dit moment geen mogelijkheden om bijzondere voorwaarden te stellen waaronder de arts nog wel zou kunnen functioneren zonder mogelijk risico voor haar patiënten of de vereiste zorg. Het college acht het niet verantwoord mee te gaan in het voorstel van de arts om slechts werkzaam te zijn in een omgeving zonder opiaten. Hoewel de arts aangeeft dat zij nu verder in haar behandeling is dan in december 2022, is het college van oordeel dat zij weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op dit moment nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen (“time at risk”). Er is op dit moment onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid.
Dat de arts gelet op haar medische situatie ook in de toekomst morfine zal moeten gebruiken is een complicerende factor. Het college spreekt de hoop uit dat het de arts lukt om hierin, in nauw overleg met de huisarts, zelf de regie te nemen om haar behandelend artsen van zowel het pijnteam als de verslavingszorg met elkaar te laten samenwerken.
Ook hoopt het college dat het herstel zal voortzetten en dat het de arts lukt om haar verslaving en het hieruit voorvloeiende gedrag onder controle te krijgen. Zoals ook ter zitting besproken, wijst het college op de mogelijkheid die artikel 81 van de wet BIG biedt om in de toekomst weer in het BIG-register te worden ingeschreven.
2.6. Conclusie
Het college zal de voordracht van de IGJ volgen om de inschrijving van de arts in het BIG-register door te halen.
In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke belemmeringen voor de arts om werkzaam te zijn als arts. In het belang van de individuele gezondheidszorg zal het college daarom als voorlopige voorziening haar bevoegdheid om tot de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen schorsen, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
Zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden zal de beslissing in geanonimiseerde vorm worden geplaatst op de website www.tuchtrecht.overheid.nl.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 2.2 zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 De Inspectie heeft in haar voordracht aan het Regionaal Tuchtcollege gevraagd om de doorhaling van de inschrijving van de MDL-arts in het BIG-register als bedoeld in artikel 79, eerste lid, in samenhang met artikel 80, eerste lid en onder c van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) en bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 80, vijfde lid Wet BIG de bevoegdheid tot uitoefening van de aan de BIG-inschrijving verbonden bevoegdheden te schorsen tot de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Subsidiair heeft de Inspectie het Regionaal Tuchtcollege verzocht een andere maatregel op te leggen die het College passend acht.
4.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de voordracht van de Inspectie toegewezen en aan de MDL-arts de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd, en bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de MDL-arts om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen geschorst, totdat de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
4.3 De MDL-arts verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen, en aan de MDL-arts een minder verstrekkende voorziening van gedeeltelijke ontzegging van haar beroepsactiviteiten op te leggen (als bedoeld in artikel 80 eerste lid onder b Wet BIG), in die zin dat zij niet meer werkzaam mag zijn in een omgeving waar opiaten aanwezig zijn, dan wel in aanraking kan komen met opiaten en dat het haar niet is toegestaan om opiaten voor te schrijven.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
4.4 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de maatregel van doorhaling op dit moment niet passend is. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de inschrijving van de MDL-arts daarbij is doorgehaald en zal de MDL-arts een aantal aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts enkele voorwaarden verbinden. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt net als het Regionaal Tuchtcollege dat uit de stukken en datgene wat op de zitting in beroep naar voren is gebracht, volgt dat bij de MDL-arts sprake is van vroege remissie bij een langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. De Inspectie heeft vanaf 2017 meerdere gesprekken met de MDL-arts gevoerd en haar meerdere keren het vertrouwen gegeven om als arts te kunnen blijven werken, waarbij steeds dringende adviezen werden gegeven ter borging van de patiëntveiligheid. Desondanks is de MDL-arts blijven terugvallen in haar verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag van het wegnemen van opiaten bij haar toenmalige werkgever(s) en het misbruiken daarvan. Het Centraal Tuchtcollege acht het begrijpelijk dat na de laatste drie meldingen eind 2022 en begin 2023 en het niet opvolgen van de dringende adviezen, de Inspectie het vertrouwen in de verbeterkracht van de MDL-arts heeft verloren.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege ziet echter ook dat de MDL-arts sinds haar laatste terugval concrete en toetsbare stappen heeft gezet. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, deelt het Centraal Tuchtcollege niet de mening van de Inspectie dat de MDL-arts op dit moment de geschiktheid mist om haar beroep als arts uit te oefenen. Het Centraal Tuchtcollege betrekt hierbij allereerst de omstandigheid dat de MDL-arts sinds januari 2023 aantoonbaar abstinent is van opiaten. Zij ondergaat tweewekelijks vrijwillig urinetesten bij haar huisarts, en heeft ter zitting verklaard bereid te zijn dit te blijven doen zo lang als het College dat noodzakelijk acht. De MDL-arts heeft verder verklaard dat zij na een recent ziekenhuisbezoek (voor een andere zorgvraag dan waaruit de verslaving is ontstaan) naar huis is gestuurd met een recept voor een opiaat, en dat zij dit recept heeft teruggegeven. Ook is vast komen te staan dat de MDL-arts nu een goed werkende drain heeft, waardoor de mate van pijn die het gebruik van opiaten (morfine) zou kunnen triggeren, het afgelopen jaar slechts ongeveer drie keer is opgetreden gedurende steeds één dag. In die periode was de pijn doorstaan zonder gebruik te maken van (door een arts voorgeschreven) opiaten. Waar dat niet (meer) lukt, zal de MDL-arts zich laten opnemen in het ziekenhuis. Het Centraal Tuchtcollege is op grond van de mondelinge behandeling ter zitting overtuigd geraakt van het verbeterde perspectief ten aanzien van het doorstaan van de pijnen.
4.7 Daarnaast overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de MDL-arts vanaf maart 2023 tot en met oktober 2023 bij C. een behandeltraject, gericht op haar verslaving, heeft gevolgd, en dat blijkens de eindbrief van haar behandelaar met succes heeft doorlopen. Uit deze brief volgt dat de MDL-arts niet alleen intrinsiek gemotiveerd is om abstinent te blijven, maar ook om haar leven te veranderen. Het beeld dat in de brief over de MDL-arts wordt geschetst komt overeen met het beeld dat het Centraal Tuchtcollege tijdens de zitting van haar heeft gekregen.
4.8 Verder is nooit gebleken dat sprake is geweest van tekortkomingen of incidenten in de door de MDL-arts verleende patiëntenzorg, zoals door de Inspectie zelf ook is geconstateerd. Het door de Inspectie gestelde risico voor de patiëntveiligheid is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9 Alles overziend komt het Centraal Tuchtcollege tot de volgende afweging. Enerzijds geldt dat de MDL-arts bekend is met een opiatenverslaving, sinds januari 2023 in remissie met eerder bijkomend recidiverend opiatenmisbruik. De medische aandoening als aanleiding tot gebruik van opiaten blijft voortduren (ondanks het feit dat zij nu een goed werkende drain heeft) en betekent een risico voor terugval. Anderzijds heeft de MDL-arts concrete en controleerbare stappen gezet in de goede richting. Bovendien zijn er geen patiënt-gerelateerde incidenten gemeld. Gelet op de nog vrij recente remissie acht het Centraal Tuchtcollege het te vroeg om af te zien van het geven van een voorziening. Het Centraal Tuchtcollege acht het wenselijk en noodzakelijk om de MDL-arts tijd te geven waarin zij - zonder risico’s voor patiënten - de bestendigheid van de abstinentie kan aantonen. Het Centraal Tuchtcollege zal, op de voet van artikel 80, eerste lid, onderdelen a en b, Wet BIG, de MDL-arts enkele aan de uitoefening van het beroep van arts verbonden bevoegdheden ontzeggen. Tevens zal het Centraal Tuchtcollege aan de beroepsbeoefening van de MDL-arts enkele voorwaarden verbinden waaronder de verplichting om de Inspectie halfjaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van deze voorwaarden. Voor deze laatste verplichting geldt dat die na een periode van drie jaar zal vervallen, tenzij de Inspectie na ommekomst van deze periode zwaarwegende redenen ziet om deze verplichting te laten voortduren. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat de MDL-arts met de oplegging van de navolgende restricties en voorwaarden, voldoende doordrongen is van het belang om abstinent van opiaten te blijven.
4.10 De voorwaarden en restricties aan de beroepsuitoefening zijn de volgende:
ontzegt de MDL-arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij zij in contact komt met opiaten, of waarbij opiaten voorhanden zijn;
- opiaten/opioïden en opiaatagonisten voor te schrijven;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de MDL-arts gedurende drie jaren de volgende bijzondere voorwaarden:
- de MDL-arts blijft aantoonbaar abstinent van opiaten door de urinecontroles bij de huisarts elke twee weken voor een periode van drie jaar vanaf de datum van deze uitspraak voort te zetten, desgevraagd aan de Inspectie te bevestigen door de huisarts;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de bedrijfsarts van die organisatie en de werkgever in de ruimste zin van het woord (zowel de formele werkgever die bemiddelt naar een werkplek, als de feitelijk leidinggevende), van haar geschiedenis en de stoornis in het opiatengebruik op de hoogte te stellen;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen, voorzien van een verklaring van de werkgever inhoudende dat deze op de hoogte is van de restricties en voorwaarden verbonden aan de beroepsuitoefening;
- de MDL-arts dient, bij wezenlijke veranderingen in het medisch beeld -waaronder in ieder geval, maar niet beperkt tot een toename van pijnaanvallen ten opzichte van de situatie zoals beschreven onder 4.6 en overige complicaties – en deze veranderingen zijn van invloed op de naleving van de voorwaarden, de Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen;
- de MDL-arts dient, voor een periode van drie jaar ingaande op de dag van deze uitspraak, de Inspectie halfjaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden.
Proceskosten
4.11 De MDL-arts heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de Inspectie te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties. In artikel 69 lid 5 wet BIG is bepaald dat indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd de tuchtrechter kan beslissen dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de beklaagde moeten worden vergoed. De wet voorziet niet in een kostenveroordeling, in de situatie als hier aan de orde.
Publicatie
4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het college bepalen dat deze beslissing zonder vermelding van namen en andere persoonlijke gegevens zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover de inschrijving van de MDL-arts daarbij is doorgehaald;
en, opnieuw rechtdoende:
ontzegt de MDL-arts de bevoegdheid om:
- een beroep uit te oefenen waarbij zij in contact komt met opiaten of waarbij opiaten voorhanden zijn;
- opiaten/opioïden en opiaatagonisten voor te schrijven;
verbindt aan de beroepsuitoefening door de MDL-arts gedurende drie jaren de volgende bijzondere voorwaarden:
- de MDL-arts blijft aantoonbaar abstinent van opiaten door de urinecontroles bij de huisarts elke twee weken voor een periode van drie jaar vanaf de datum van deze uitspraak voort te zetten, desgevraagd aan de Inspectie te bevestigen door de huisarts;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de bedrijfsarts van die organisatie en de werkgever in de ruimste zin van het woord (zowel de formele werkgever die bemiddelt naar een werkplek, als de feitelijk leidinggevende), van haar geschiedenis en de stoornis in het opiatengebruik op de hoogte te stellen;
- de MDL-arts dient, bij het aanvaarden van elke nieuwe werkkring in de zorg, de Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen, voorzien van een schriftelijke verklaring van de werkgever inhoudende dat deze op de hoogte is van de restricties en voorwaarden verbonden aan de beroepsuitoefening;
- de MDL-arts dient, bij wezenlijke veranderingen in het medisch beeld -waaronder in ieder geval maar niet beperkt tot een toename van pijnaanvallen ten opzichte van de situatie zoals beschreven onder 4.6 en overige complicaties- en deze verandering is van invloed op de naleving van de voorwaarden, de Inspectie hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen;
- de MDL-arts dient, voor een periode van drie jaar ingaande op de dag van deze uitspraak, de Inspectie halfjaarlijks schriftelijk en gedocumenteerd op de hoogte te stellen van de naleving van de hiervoor genoemde voorwaarden;
wijst het verzoek om een kostenveroordeling af;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en I.A. de Boer en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.