ECLI:NL:TGZCTG:2024:63 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1920
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1920 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een patholoog. Bij de moeder van klaagster (hierna: patiënte) is in 2009 een vulvacarcinoom geconstateerd. Hieraan is zij in 2009 tweemaal geopereerd. In 2012 kreeg patiënte opnieuw klachten in dezelfde regio. De patholoog heeft toen een vulvabiopt van patiënte beoordeeld. Klaagster is van mening dat de patholoog hierbij diverse fouten heeft gemaakt, als gevolg waarvan patiënte niet de juiste behandeling heeft gekregen. Patiënte is in 2019 overleden aan de gevolgen van een recidief vulvacarcinoom. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C2023/1920
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1920 van
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
G., patholoog, werkzaam in F., verweerder in beide instanties,
hierna: de patholoog, gemachtigde: mr. D. Benamari, verbonden
aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 29 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht
ingediend tegen de patholoog. Dat college heeft in zijn beslissing van 4 april 2023,
onder nummer Z2022/4116, de klacht ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen die
beslissing beroep ingesteld. De patholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft van klaagster nog nadere stukken ontvangen. De zaak
is in beroep behandeld op de zitting van 14 februari 2024. Klaagster en de patholoog
zijn beiden verschenen. De patholoog werd daar bijgestaan door zijn gemachtigde mr.
D. Benamari, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Bij de moeder van klaagster (hierna: patiënte) is in 2009 een vulvacarcinoom
geconstateerd. Hieraan is zij in 2009 tweemaal geopereerd. In 2012 kreeg patiënte
opnieuw klachten in dezelfde regio. De patholoog heeft toen een vulvabiopt van patiënte
beoordeeld. Klaagster is van mening dat de patholoog hierbij diverse fouten heeft
gemaakt, als gevolg waarvan patiënte niet de juiste behandeling heeft gekregen. Patiënte
is in 2019 overleden aan de gevolgen van een recidief vulvacarcinoom.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de patholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 maart 2022;
- het verweerschrift;
- aanvullende stukken, ingediend door klaagster en ontvangen op 6 oktober 2022;
- het proces-verbaal van het op 13 oktober 2022 gehouden mondelinge
vooronderzoek;
- aanvullende stukken, ingediend door klaagster en ontvangen op 7 februari 2023.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2023. De partijen
zijn verschenen. De patholoog werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en
hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De partijen hebben pleitnotities
voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
Deze zaak hangt samen met een andere klacht van klaagster, gericht tegen een andere
patholoog. Die zaak heeft zaaknummer Z2022/4188. De zaken zijn op dezelfde zitting
behandeld en in beide zaken wordt op dezelfde datum uitspraak gedaan.
3. De feiten
3.1 Patiënte is geboren in 1927. In 2009 werd zij tweemaal geopereerd aan een
vulvacarcinoom. In 2012 kreeg patiënte klachten die konden duiden op de aanwezigheid
van een recidief vulvacarcinoom.
3.2 Op 30 maart 2012 is een vulvabiopt van patiënte ter beoordeling voorgelegd
aan de patholoog, die werkzaam was en is voor Laboratorium H.. De vraagstelling was
of er opnieuw sprake was van een carcinoom.
3.3 De patholoog beoordeelde het vulvabiopt en kwam tot de volgende
bevindingen en conclusie (citaten zijn overgenomen inclusief eventuele type- of taalfouten):
“Microscopie: In de eerste coupes een min of meer psoriasiform verbreed plaveiselepitheel
waarin enige atypie. Naarmate verder dieper serieel wordt doorsneden wordt de atypie
steeds ernstige en de opbouw van dit epitheel chaotische. Er wordt in meerdere tempi
dieper doorsneden. Uiteindelijk wordt een behoorlijk onregelmatig epitheel gezien
waarbij beginnende endofytische uitbreiding waarbij soms wat dieper plotseling weer
verhoorning wordt gezien. In het stromale infiltraat aan palend aan deze groepen nu
ook enkele eosinofiele granulocyten. Een basale differentiatiesprong in het epitheel
wordt nog niet gezien en er zijn ook geen overtuigende losliggende groepen nog aanwezig.
Voor VIN-3 [VIN: Vulvaire intra-epitheliale neoplasie: een voorstadium van vulvakanker,
red.] wel een behoorlijk onregelmatig beeld, beginnende oppervlakkige infiltrerende
groei wordt bij dit beeld niet helemaal uitgesloten op basis van de groeiwijze en
de aanwezigheid van enkele eosinofiele granulocyten in het stromale infiltraat dicht
bij dit atypische epitheel, maar zeker invasief plaveiselcelcarcinoom is het nog niet.
Intern overlegd (Ntc, Br).
Conclusie (PA)
Conclusie: Biopt para-urethraal rechts: tenminste VIN-3, plaatselijk wordt beginnende
oppervlakkige infiltrerende groei niet uitgesloten; op dit beeld nog niet een zeker
invasief plaveiselcelcarcinoom.”
3.4 In 2019 vond er een revisie plaats van het vulvabiopt door een patholoog,
werkzaam in het Academisch Ziekenhuis I. (tegenwoordig: I. Universitair Medisch
Centrum). De volgende bevindingen en conclusie worden genoteerd:
“microscopie
Sneden door een slijmvliesbiopt bekleed met meerlagig plaveiselcelepitheel met verstoorde
uitrijping naar het oppervlak toe. Het plaveiselcelepitheel is verbreed en toont cytonucleaire
atypie. Het is bedekt met een compacte laag hyperparakeratose. Er wordt basale vacuolisatie
gezien. Meerdere dyskeratotische cellen. De retelijsten zijn op enkele plaatsen diepreikend
en er wordt tevens differentiatiesprong gezien, echter blijft er verbinding bestaan
met het oppervlak. Het epitheel is op enkele plaatsen onscherp afgrensbaar tegen het
onderliggend stroma.
Conclusie
Revisie ten behoeve van derden (PA T 12-1 3787 Laboraturium H.)
revisie concordant.
Vulvabiopt para uretraal rechts: tenminste gedifferentieerde VIN, invasieve groei
niet uit te sluiten.”
4. De klacht en de reactie van de patholoog
4.1 Klaagster verwijt de patholoog:
1) dat hij in het pathologieverslag van 30 maart 2012 ten onrechte “tenminste
VIN 3” heeft opgenomen. Blijkens de revisie in 2019 ging het om “tenminste
gedifferentieerde VIN”. Patiënte had al jarenlang lichen sclerosus (een
huidaandoening die tot kanker kan leiden). De kans is dan groot dat er sprake
is van gedifferentieerde VIN, wat gevolgen voor de behandeling heeft;
2) dat hij geen onderscheid heeft gemaakt tussen de onder a) genoemde vormen
van VIN, danwel niet heeft gezien om welke VIN het ging bij patiënte. Dit is
volgens klaagster verwijtbaar, omdat er een groot verschil bestaat tussen
beide wat betreft maligne potentie en ontstaanswijze. VIN 3 komt voort vanuit
het HPV-virus en gedifferentieerde VIN vanuit lichen sclerosus. De patholoog
heeft niet gezien dat het om gedifferentieerde VIN ging doordat hij daarvoor
niet de juiste techniek heeft gebruikt wat betreft immunohistochemische
kleuringen;
3) dat hij bij zijn pathologisch onderzoek heeft gemist dat er sprake was van
cytonucleaire atypie evenals afwijkende retelijsten en een aanwezige differentiatiesprong.
Dit zijn alle kenmerken van gedifferentieerde VIN;
4) dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de kleuringen P53 en Ki-67 om de
juiste diagnose wat betreft het type VIN vast te kunnen stellen. Mocht het zo
zijn dat H. in 2012 niet beschikte over deze immunohistochemische kleuringen
dan had de patholoog moeten doorverwijzen. Het J. beschikte in 2012 wel
al over deze kleuringen;
5) dat hij niets heeft gedaan met het feit dat onder andere uit eerder onderzoek
bij H. al gebleken was dat patiënte al jarenlang bekend was met lichen
sclerosus. Hier had hij rekening mee moeten houden bij de beoordeling van
het biopt in 2012;
6) dat hij patiënte niet heeft doorverwezen naar een meer gespecialiseerd
ziekenhuis op het gebied van het zeldzame gedifferentieerde VIN. Niet alleen
had de behandeling in een dergelijk medisch centrum moeten plaatsvinden, maar
ook geldt dat de patholoog een meer ervaren patholoog op dit terrein bij de
beoordeling van het biopt had moeten betrekken;
7) nogmaals dat hij ten onrechte niet heeft gezien/bedacht dat het om gedifferentieerde
VIN ging bij patiënte;
8) dat hij gelet op de vele pathologiefouten die zijn vastgesteld in de ziekenhuizen
waar patiënte is behandeld beter had moeten handelen, communiceren en
samenwerken met collega’s.
4.2 De patholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de patholoog het college verzocht de klacht
ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. Overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Allereerst moet de ontvankelijkheid van klaagster worden beoordeeld. De patholoog
vindt namelijk dat klaagster niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat zij al
een veelheid van klachten tegen diverse zorgverleners heeft ingediend over de behandeling
van het vulvacarcinoom bij patiënte. Ondanks dat de klachten ongegrond worden verklaard,
blijft klaagster klachten indienen. Zo heeft klaagster ook al eerder een klacht tegen
de patholoog ingediend. Die klacht had zaaknummer 230/2019 en is ongegrond verklaard.
De patholoog leidt uit het voorgaande af dat klaagster niet het doel heeft serieuze
klachten aan het college voor te leggen, maar dat zij de klachten indient om te hinderen.
Aangezien het tuchtrecht hiervoor niet is bedoeld en er dus sprake is van misbruik
van het tuchtrecht, zou de klacht niet in behandeling moeten worden genomen.
Het college overweegt hierover het volgende. Het feit dat klaagster meerdere klachten
heeft ingediend over de behandeling van patiënte, is onvoldoende voor de stelling
dat klaagster misbruik van het tuchtrecht maakt. Dat hiervan sprake is, is naar het
oordeel van het college niet gebleken. Nu de klacht over een ander feitencomplex gaat
dan de eerdere klacht tegen de patholoog, is er ook niet al eerder onherroepelijk
beslist op de klacht. Het college acht klaagster ontvankelijk en zal de klacht hierna
inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de inhoudelijke beoordeling
5.2 De vraag is of de patholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende patholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 7
5.3 Deze klachtonderdelen gaan allemaal over de beoordeling van het biopt en kunnen
daarom gezamenlijk worden behandeld. Klaagster verwijt de patholoog dat hij in zijn
verslag niet tot de diagnose gedifferentieerde VIN is gekomen.
Het college deelt de verwijten niet. In het pathologieverslag wordt een beeld geschetst
dat overeenkomt met gedifferentieerde VIN. Het feit dat onder ‘Conclusie’ staat dat
het om ‘tenminste VIN3’ gaat, is geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt. Vulvaire
intra-epitheliale neoplasie (VIN) is in het verleden gebruikt voor diverse vulvaire
premaligniteiten, al dan niet Humaan Papillomavirus (HPV) gerelateerd. De International
Society for the Study of Vulvovaginal Disease (ISSVD) gebruikte tot 2004 de klassieke
indeling van VIN 1-2-3 voor de HPV-gerelateerde VIN. De HPV-negatieve VIN werd (well)
differentiated VIN3 / VIN simplex genoemd. Beide VIN soorten zijn voorstadia van het
vulvaire plaveiselcelcarcinoom.
VIN3 is (gezien de huidige terminologie bij lichen sclerosus-gerelateerde VIN) strikt
genomen geen juiste beschrijving van het beeld, maar de toevoeging ‘ten minste’ maakt
duidelijk dat een risicovollere variant – zoals gedifferentieerde VIN – niet wordt
uitgesloten, zoals ook blijkt uit de toevoeging “plaatselijk wordt beginnende oppervlakkige
infiltrerende groei niet uitgesloten”. Herbeoordeling door de patholoog in het Academisch
Ziekenhuis I. wordt dan ook aangegeven als “concordant” (overeenstemmend). Al met
al bevat het pathologieverslag geen aanknopingspunt om de patholoog een tuchtrechtelijk
verwijt te maken. Het college merkt hierbij op dat de klinische consequenties niet
direct uit het pathologieverslag volgen. Verwijten over het beleid en wel of niet
doorverwijzing kunnen de patholoog niet gemaakt worden, omdat hij daar niet over ging.
Al met al zijn deze klachtonderdelen ongegrond.
Klachtonderdeel 4
5.4 Dit verwijt houdt in dat de patholoog geen gebruik heeft gemaakt van de kleuringen
P53 en Ki-67 en daardoor de juiste diagnose heeft gemist. Het college overweegt hierover
dat gebruik van de kleuringen P53 en Ki-67 niet noodzakelijk was voor de beoordeling
van het weefsel als premaligniteit, door de patholoog. Onder 5.3 is al uiteengezet
dat zijn beschrijving van de afwijking in het pathologieverslag voldoende adequaat
was. Zijn toevoeging “plaatselijk wordt beginnende oppervlakkige infiltrerende groei
niet uitgesloten” is te beschouwen als een waarschuwing voor de behandelend gynaecoloog
om deze afwijking serieus te nemen en daarop te handelen. Door deze – terechte – waarschuwing
af te geven, heeft de patholoog er blijk van gegeven de mogelijke ernst van de afwijking
juist te hebben ingeschat. Dat de patholoog de mogelijke ernst van de afwijking zou
hebben onderschat doordat hij niet op juiste wijze onderzoek zou hebben gedaan, is
dus niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 5
5.5 De patholoog zou onvoldoende rekening hebben gehouden met de voorgeschiedenis
van patiënte, waaronder het feit dat zij al jaren leed aan lichen sclerose. Het college
merkt op dat uit de klinische gegevens die door de gynaecoloog aangeleverd zijn bij
de beoordelingsaanvraag en vermeld worden in het pathologieverslag voldoende blijkt
dat de patholoog bekend was met de medische voorgeschiedenis van patiënte. Verder
geldt dat niet valt in te zien op welke wijze de patholoog daar op verwijtbare wijze
geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Aan de patholoog is een specifieke
onderzoeksvraag voorgelegd die hij beantwoord heeft. Het college ziet ook hier geen
aanleiding het klachtonderdeel gegrond te verklaren.
Klachtonderdeel 6
5.6 Klaagster verwijt de patholoog dat hij patiënte niet heeft verwezen naar een
ander ziekenhuis. Dit verwijt treft geen doel, aangezien een patholoog geen patiënten
doorverwijst.
Klachtonderdeel 8
5.7 Dit achtste verwijt lijkt – voor zover het op deze patholoog betrekking zou
kunnen hebben – een soort verzamelverwijt te zijn dat terugslaat op alle vorige klachtonderdelen.
Nu bij de behandeling van de vorige klachtonderdelen steeds is toegelicht waarom zij
niet slagen, dient ook dit verzamelverwijt ongegrond te worden verklaard.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in zijn geheel ongegrond
is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
De omvang van het geding
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege die beslissing te vernietigen en de klacht
alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De patholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege het beroep van klaagster te verwerpen.
Procedurele beroepsgronden
4.3 Klaagster heeft in beroep aangevoerd dat de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege
niet eerlijk is verlopen. Deze beroepsgrond kan buiten bespreking blijven. De behandeling
bij het Centraal Tuchtcollege is bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling
bij het Regionaal Tuchtcollege in beroep te herstellen. Klaagster heeft in beroep
opnieuw de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen, zowel schriftelijk
als mondeling. Als er in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege al sprake is
geweest van een onjuiste gang van zaken, dan is dit hersteld door de behandeling van
de zaak in beroep.
De beoordeling van de klacht
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in
eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen
gevoerde debat. Die klacht gaat – kort gezegd – over de beoordeling door de patholoog
van een vulvabiopt van de moeder van klaagster. In beroep is het debat door partijen
schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen
naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024 is dat debat voortgezet.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
4.6 Klaagster heeft in beroep nog aangevoerd dat haar kort voor de zitting van
het Centraal Tuchtcollege is gebleken dat er nog een tweede verslag van dezelfde pathologische
beoordeling van het vulvabiopt bestaat, waarin onder het kopje diagnose ‘vulva*biopt*rechts*vin
3* staat vermeld. Dit bevestigt volgens haar dat de patholoog de diagnose ‘differentiated
VIN’ heeft gemist. Klaagster kan daarin niet worden gevolgd. Er is maar één pathologieverslag.
De door klaagster bedoelde passage in dat verslag is de codering die wordt gebruikt
voor de archivering van pathologie-uitslagen in de landelijke PALGA databank en is
normaal gesproken niet zichtbaar voor patiënten. Deze databank is primair bedoeld
voor wetenschappelijk onderzoek. De passage heeft verder geen betekenis voor de inhoud
van het pathologieverslag.
Conclusie
4.6 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond
heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; H. de Hek en J. Legemaate,
leden-juristen en J. Sietsma en H. Oosterhof, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.