ECLI:NL:TGZCTG:2024:59 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1980

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:59
Datum uitspraak: 18-03-2024
Datum publicatie: 18-03-2024
Zaaknummer(s): C2023/1980
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Verweerster is werkzaam als seksuoloog in een ziekenhuis. Klager maakt haar verschillende verwijten over de door haar geleverde zorg. Klager spreekt haar aan als seksuoloog. Verweerster heeft naast haar BIG‑registratie als verpleegkundige ook een BIG-registratie als physician assistant.  De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege overweegt dat de feitelijke werkzaamheden van verweerster niet kunnen worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige. Verweerster verricht zelfstandig voorbehouden handelingen, zoals het voorschrijven van medicatie. Verder heeft zij zich tegenover klager ook enkel als physician assistant gepresenteerd. Dat betekent dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerster bij het handelen dat klager haar verwijt in de hoedanigheid van verpleegkundige is opgetreden. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de klacht tegen verweerster in die hoedanigheid kennelijk niet-ontvankelijk is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1980 van 
                A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
            hierna: klager,
tegen
            C., verpleegkundige, werkzaam in D., verweerster in beide                     instanties, hierna: de verpleegkundige, gemachtigde: 
            mr. D. Zwartjens, advocaat te Leiden.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 14 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de verpleegkundige. De voorzitter van dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 30 mei 2023, onder nummer A2022/5024, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met zaak C2023/1979 behandeld op de zitting van 
26 februari 2024. Klager en de verpleegkundige zijn beiden verschenen. De verpleegkundige werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. D. Zwartjens, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
“2.    De overwegingen
2.1    De voorzitter moet beoordelen of klager in zijn klacht tegen verweerster in haar hoedanigheid van verpleegkundige kan worden ontvangen. De voorzitter is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing is het volgende van belang. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht de voorzitter toe hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
2.2     Verweerster is werkzaam als seksuoloog in een ziekenhuis. Klager maakt haar meerdere verwijten over de door haar geleverde zorg. Klager spreekt haar aan als seksuoloog. Verweerster heeft, naast haar BIG-registratie als verpleegkundige, ook een BIG-registratie als physician assistant. Wat betreft de BIG-registratie als verpleegkundige heeft verweerster een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. De klacht met betrekking tot het handelen van verweerster als BIG-registreerde physician assistant is bekend onder kenmerk A2022/4581. 
2.3     Verweerster heeft aangevoerd dat zij sinds 1983 werkzaam is in de zorg. In de eerste jaren van haar dienstverband was zij werkzaam als verpleegkundige. Sinds 2004 was zij als physician assistant werkzaam op de afdeling urologie. In 2010 liet verweerster zich registreren als seksuoloog bij de Nederlandse Wetenschappelijke Vereniging voor Seksuologie. Sindsdien werkt zij als seksuoloog in het ziekenhuis. Volgens verweerster verricht zij haar werkzaamheden als seksuoloog niet in de hoedanigheid van verpleegkundige. Dit blijkt uit haar feitelijke werkzaamheden: zij draait op de polikliniek Medische Psychologie zelfstandig poli’s, zij voert gesprekken met patiënten, stelt indicaties voor medicatiegebruik en schrijft deze medicatie ook voor, zij schrijft de verslagleggende correspondentie en onderhoudt het contact met de (para)medische medebehandelaren. 
2.4     De voorzitter overweegt dat deze feitelijke werkzaamheden van verweerster, waarvan ook uit het dossier blijkt, niet kunnen worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige. Verweerster verricht zelfstandig voorbehouden handelingen, zoals het voorschrijven van medicatie. Verder heeft zij zich tegenover klager ook enkel als physician assistant gepresenteerd. Zij gebruikt in haar e-mailhandtekening, verslaglegging en brieven alleen de titel van physician assistant. Dat betekent dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerster bij het handelen dat klager haar verwijt in de hoedanigheid van verpleegkundige is opgetreden. Daarom is de voorzitter van oordeel dat de klacht tegen verweerster in die hoedanigheid kennelijk niet-ontvankelijk is.”    
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij is van mening dat klacht tegen de verpleegkundige in die hoedanigheid wel ontvankelijk is. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege alle in zijn klaagschrift van 14 oktober 2022 opgenomen klachtonderdelen (over onder meer het niet direct voorschrijven van erectiepillen en de communicatie tussen hem en de verpleegkundige) alsnog inhoudelijk te beoordelen en gegrond te verklaren. Verder brengt klager in zijn beroepschrift een nieuw klachtonderdeel naar voren (klachtonderdeel j). Dit gaat over liegen over de testosteronproductie, het niet nakomen van afspraken over de testosteronbepaling en valsheid in geschrifte. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om dit nieuwe klachtonderdeel ook gegrond te verklaren.  
4.2    De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager, voor zover dit klachtonderdeel j betreft, niet-ontvankelijk te verklaren en het beroep voor het overige te verwerpen. 
4.3     Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 is dat debat voortgezet. 
4.4     Het Centraal Tuchtcollege overweegt over de ontvankelijkheid van klager in het beroep dat in beroep geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd. Dit betekent dat klager voor wat betreft het nieuwe klachtonderdeel j in het beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard. 
4.5    Voor het overige geldt dat de behandeling van de zaak in beroep geen ander licht op de zaak heeft geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de niet ontvankelijkheid van de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. 
4.6    Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
            verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover daarbij de klacht is uitgebreid met klachtonderdeel j;
            verwerpt het beroep voor het overige
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en 
M.W. Zandbergen, leden-juristen en H.A. de Visser en L. Maasdam, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2024.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris w.g.