ECLI:NL:TGZCTG:2024:57 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1995

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:57
Datum uitspraak: 11-03-2024
Datum publicatie: 11-03-2024
Zaaknummer(s): C2023/1995
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager heeft zich in 2021 bij de huisarts gemeld met onder andere hoofdpijnklachten nadat een deel van zijn gebit was getrokken. De klachten leken even te verbeteren toen de huisarts aan hem een antibioticakuur had voorgeschreven. Enige tijd later kreeg klager opnieuw klachten, andere dan eerder, en bleek dat bij hem sprake was van een endocarditis. Volgens klager heeft de huisarts deze diagnose gemist. Ook was er volgens klager geen sprake van ‘informed consent’ wat betreft het beleid van de huisarts, heeft de huisarts achteraf onwaarheden verklaard en heeft hij onjuistheden in het medisch dossier geplaatst. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart alleen het klachtonderdeel over de onwaarheden gegrond en legt aan de huisarts een waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege is, anders dan het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de huisarts daarnaast in een bepaalde periode te weinig onderzoek heeft gedaan, klager niet voldoende heeft geïnformeerd en bij het bepalen van het vervolgbeleid onvoldoende proactief heeft opgetreden. Het Centraal Tuchtcollege handhaaft de opgelegde waarschuwing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1995 van 
            A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
            hierna: klager, gemachtigde: mr. S. Oosting, advocaat te Groningen,
tegen
            C., huisarts, (destijds) werkzaam in B., verweerder in beide instanties, hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1.    Procesverloop 
Klager heeft op 1 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de huisarts. Dat college heeft in zijn beslissing van 26 mei 2023, onder nummer Z2022/4123, klachtonderdeel c gegrond verklaard, aan de huisarts de maatregel van waarschuwing opgelegd, de klacht voor het overige ongegrond verklaard en de huisarts veroordeeld in de kosten van klager. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2024. Klager en de huisarts zijn beiden verschenen. Klager werd bijgestaan door mr. S. Oosting, voornoemd, en de huisarts door mr. E.J.C. de Jong, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
        “1.    De zaak in het kort
1.1    Klager heeft zich in 2021 bij de huisarts gemeld met onder andere hoofdpijnklachten nadat een deel van zijn gebit was getrokken. De klachten leken even te verbeteren toen de huisarts aan hem een antibioticakuur had voorgeschreven. Enige tijd later kreeg klager opnieuw klachten, anders dan de eerdere, en bleek dat bij hem sprake was van een endocarditis (een ontsteking van de binnenwand van het hart en de hartklep(pen)). Volgens klager heeft de huisarts deze diagnose gemist. Ook was er volgens klager geen sprake van ‘informed consent’ wat betreft het beleid van de huisarts, heeft de huisarts achteraf onwaarheden verklaard en heeft hij onjuistheden in het medisch dossier geplaatst. 
1.2    Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De huisarts krijgt voor het gegronde deel van de klacht een waarschuwing. Hierna licht het college dat toe.
2.     De procedure
2.1    Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, binnengekomen op 1 april 2022;
- aanvulling op de klacht i.v.m. een kostenveroordeling, binnengekomen op 26 april 2022;
- het verweerschrift, binnengekomen op 22 juni 2022; 
- aanvulling op de klacht, binnengekomen op 1 augustus 2022;
- aanvulling op het verweerschrift, binnengekomen op 24 augustus 2022; 
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 12 september 2022 met de pleitnotitie van klager;
- aanvullende stukken, ontvangen op 30 maart 2023 van de gemachtigde van klager.
2.2    De zaak is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2023. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
2.3    Deze klacht is gerelateerd aan de klacht, ook ingediend door klager, met nummer Z2022/4202. Beide zaken zijn op dezelfde zitting behandeld en in beide zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan. 
3.     De feiten
3.1    De huisarts werkt sinds 2010 bij een praktijk waar meerdere huisartsen samen één patiëntengroep bedienen. Klager was sinds 2010 als patiënt ingeschreven bij de praktijk. Op 29 maart 2021 belde klager naar de praktijk. Hierover is het volgende genoteerd (verslaglegging uit het medisch dossier is overgenomen met eventuele type- en taalfouten): 
“S    TC. sinds een week hevige hoofdpijn. Is bekend met rec. Voorhoofdsholteonstekingen, vandaag koortsvrij. Herkent de klachten hiervan. Vorige week gebit laten trekken, onder, ook verstandskiezen. Niet het idee dat het hiervandaan komt. 
E    Acute/chronische rinosinusitis  
P     toch advies coronatest, gezien nu koortsvrij geen indicatie ab. advies ibuprofen 3d400mg” 
3.2    Op 1 april 2021 belde klager weer, omdat hij niet opknapte. De huisarts sprak hem. Er was sprake van algehele malaise. De coronatest was negatief. Klager kwam op verzoek van de huisarts langs om zijn CRP (een eiwit in het bloed dat door de lever wordt aangemaakt en aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er een (ernstige) ontsteking aanwezig is in het lichaam) te laten meten. De gemeten waarde was 15, niet wijzend op een ernstige, bacteriële ontsteking.  
3.3    Op 2 april 2021 belde klager weer naar de praktijk met dezelfde klachten. Zijn CRP werd opnieuw gemeten. De waarde was nu 14. Met klager was afgesproken dat hij de tandarts zou bellen voor verder overleg. Op 7 april 2021 belde klager opnieuw omdat de klachten aanhielden. Hij wilde graag een bloedonderzoek. De assistente die klager sprak, overlegde met de huisarts. De huisarts zei klager graag te willen zien op het spreekuur voor onderzoek voordat er een bloedonderzoek zou worden aangevraagd.  
3.4    Op 12 april 2021 zag de huisarts klager. Hij noteerde hierover onder meer het volgende:
“S        sinds 3 weken malaise. Rillerig, koorts. Ook nachtelijk zweten, fors. Na trekken gebit ontstaan. ook hydradenitis erbij gekregen onder oksel, gevoel minder afweer te hebben. Zit in de lappenmand. Geen duidelijk foces, veel hoofdpijn gehad (kan volgens tandarts ook met trekken van gebit te maken hebben gehad) , maar dat is nu duidelijk beter. Nu vooral rillerig. 
        Sinds afgelopen weekend acuut veel pijn in rechter bovenbeen, denkt zich gestoten te hebben ’s nachts maar kan zich dat niet herinneren loopt er wat mank door. 
O    T38, 160/80mmHg, pols90/min reg/equaal
        Manueel drukgevoelig gebiedje quadriceps halverwege rechter bovenbeen
E        Malaise, koorts, hydradenitis, pijn bovenbeen, st na gebitsextractie
P        kuur augmentin
        Lab volgt: Hb 8,2 (laag ivm trekken gebit? Of hematoom bovenbeen? Hoog D-dimeer, idem verklaring Hb, cave maligniteit?”
3.5    Op 13 april 2021 belde de huisarts klager. Klager gaf aan dat hij zich al “300% beter” voelde. Afgesproken werd dat hij de kuur wel ging afmaken. Op 
19 april 2021 belde klager naar de praktijk om de kuur voor de zekerheid met een paar dagen te verlengen. De huisarts belde klager op 20 april 2021 weer. Het ging nog steeds de goede kant op. Klager zou de (verlengde) kuur afmaken om dan te kijken hoe het op dat moment zou gaan.
De huisarts heeft verder geen bemoeienis meer gehad met klager.    

3.6    Op 17 mei 2021 belde klager opnieuw naar de praktijk met andere klachten, die werden behandeld door een collega van de huisarts. Op 21 mei 2021 werd klager opgenomen in het ziekenhuis, waar een endocarditis werd vastgesteld. Klager werd met spoed geopereerd. In juni probeerde de huisarts klager een paar keer te bellen om te vragen hoe het met hem ging. Hij sprak de voicemail van klager in, omdat hij klager niet kon bereiken.  
4.     De klacht en de reactie van de huisarts
4.1    Volgens klager heeft de huisarts onzorgvuldig en onjuist gehandeld, omdat hij:
a)    de diagnose endocarditis heeft gemist; 
b)    gehandeld heeft zonder ’informed consent’. Klager was namelijk niet tevreden met de zorg en de behandeling die de huisarts hem wilde bieden; 
c)    achteraf onwaarheden heeft verklaard over het consult op 12 april 2021; 
d)    zijn medische verslaglegging niet op orde had;
e)    onzorgvuldig heeft gehandeld in de periode van 17 mei 2021 tot en met 21 mei 2021.
4.2    De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3    Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5.     De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1    De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelend huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. 
Klachtonderdeel a) Diagnose endocarditis gemist 
5.2     Volgens klager heeft de huisarts de juiste diagnose gemist doordat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Op 29 maart 2021 heeft klager al telefonisch aangegeven dat zijn ondergebit was getrokken en dat daarna specifieke lichamelijke klachten zijn ontstaan. Gezien deze feiten had de huisarts klager eerder lichamelijk moeten onderzoeken of moeten doorverwijzen. Het college oordeelt hierover als volgt. De betrokkenheid van de huisarts bij de hier relevante lichamelijke klachten van klager begon op 1 april 2021. Op deze datum sprak de huisarts telefonisch met klager over zijn klachten van koorts en algehele malaise. De temperatuur was op dat moment goed. De huisarts heeft naar het oordeel van het college adequaat gehandeld door klager langs te laten komen voor een meting van zijn CRP om een ernstige infectie uit te sluiten. Hier kwam uit dat de waarde enigszins verhoogd was, namelijk 15. De volgende dag was er telefonisch contact tussen klager en de praktijk en werd de CRP opnieuw gemeten. De waarde was nu iets gedaald en in ieder geval niet verder gestegen. Klager kreeg wel pijnstilling met een ontstekingsremmer voorgeschreven. Op 7 april 2021 belde klager weer. Aangezien de klachten aanhielden en klager een bloedonderzoek wilde, wilde de huisarts hem graag zien op het spreekuur. De huisarts valt hier niets tuchtrechtelijk verwijtbaars aan te rekenen.  
5.3    Op 12 april 2021 zag de huisarts klager en verrichtte hij lichamelijk onderzoek. De huisarts schreef een kuur antibiotica voor en liet bloedonderzoek doen. Op basis van de anamnese, het uitgevoerde onderzoek in samenhang met de uitslagen van het bloedonderzoek, die na het consult werden ontvangen, wist de huisarts niet goed wat er aan de hand was en sloot niet uit dat er mogelijk iets ernstigs speelde. Hij had een ‘niet pluis’-gevoel, noteerde om die reden ‘cave maligniteit?’ in het medisch dossier en belde klager de volgende dag op om de uitslag van het bloedonderzoek te bespreken. Klager zei toen dat het 300% beter met hem ging. De huisarts volstond daarom met de afspraak dat klager de kuur zou afmaken en dat er over een week opnieuw contact zou zijn. Deze handelwijze is goed te volgen. Door het zeer positieve bericht van klager verdween het ‘niet pluis’-gevoel bij de huisarts en verviel voor hem de aanleiding voor eventueel nader onderzoek op dat moment. De enkele afspraak ‘kuur afmaken en over een week weer bellen’ is in dit licht niet verwijtbaar geweest. De huisarts is niet meer bij het vervolg betrokken geweest. Het college is van oordeel dat het beleid van de huisarts verdedigbaar is geweest. Dat de diagnose endocarditis niet aan het licht is gekomen op 12 april 2021 is spijtig. Van belang is dat klager, ondanks de behandeling van zijn gebit, geen hoog risicopatiënt is voor een endocarditis. Dat is met name het geval als iemand eerder een endocarditis heeft gehad, bij een hartklepprothese of bij bepaalde aangeboren hartafwijkingen. Niet gesteld of gebleken is dat hiervan sprake is bij klager. Een en ander betekent dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.  
Klachtonderdeel b) Geen informed consent
5.4    Klager stelt dat hij het niet eens was met het gevoerde beleid van de huisarts. Dit wordt betwist door de huisarts en volgt ook niet uit het medisch dossier. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond. 
Klachtonderdeel c) Achteraf onwaarheden verklaard
5.5     Klager heeft de huisarts aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit het gebrek aan zorg van de huisarts. In het kader van de aansprakelijkheidsstellig heeft de huisarts een ‘getuigenverklaring’ afgelegd over wat hij op 12 april 2021 met klager zou hebben besproken. Hierin staat dat de huisarts de uitslagen van het bloedonderzoek nauwkeurig heeft besproken met klager. Dat kan niet juist zijn, want de uitslagen zijn pas ontvangen na het consult van 12 april 2021. Nu die uitslagen mede aanleiding gaven tot het ‘niet pluis’-gevoel, kan het ook niet juist zijn dat de huisarts dit gevoel met klager heeft besproken, wat de huisarts wel heeft gesteld in zijn verklaring. Dit geldt eveneens voor de stelling van de huisarts dat hij een verwijzing naar de internist overwoog, maar dat klager alleen antibiotica wilde en geen verwijzing. Klager betwist ook dat een en ander is besproken en de genoemde stellingen van de huisarts vinden evenmin steun in het medisch dossier. Dit betekent dat de huisarts in zijn ‘getuigenverklaring’ onvoldoende nauwkeurig heeft gereproduceerd hoe het betreffende consult is verlopen, met als gevolg dat zijn verklaring inderdaad diverse onwaarheden bevat. Het college acht dit klachtonderdeel gegrond. 
Klachtonderdeel d) Medische verslaglegging niet op orde 
5.6    Dit klachtonderdeel hangt samen met het vorige. Aangezien de huisarts onwaarheden heeft verklaard in een getuigenverklaring had hij zijn verslaglegging volgens klager ook niet op orde. Het college ziet de getuigenverklaring niet als 
onderdeel van de medische verslaglegging. Dat de getuigenverklaring onwaarheden bevat, is al beschreven onder 5.5. Dit betekent echter niet dat de medische 
verslaglegging niet op orde zou zijn. Dat van het laatste sprake is, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. 
Klachtonderdeel d) Onzorgvuldig handelen van 17 tot en met 21 mei 2021
5.7    Zoals overwogen onder 3.5 is de huisarts voor het laatst op 20 april 2021 betrokken geweest bij klager, voor zover relevant voor deze klacht. Uit het dossier blijkt niet dat de in de periode 17 tot en met 21 mei 2021 door anderen in de praktijk verrichte handelingen onder (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid van de huisarts vallen. Klager onderbouwt dit verder ook niet. Dit klachtonderdeel is daarmee eveneens ongegrond.   
Slotsom
5.8     Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel c) gegrond is. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond.
Maatregel
5.9    De vraag ligt voor welke maatregel passend is. Gelet op de ernst van het gegrond verklaarde deel van de klacht acht het college een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing voldoende. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat de huisarts nog geen tuchtrechtelijk verleden heeft. 
Kostenveroordeling
5.10     Klager heeft het college verzocht de huisarts te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt in deze procedure. Hetzelfde verzoek heeft klager in de andere zaak gedaan, met zaaknummer Z2022/4202. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Aangezien in beide zaken aan deze voorwaarden is voldaan, zal het college in beide zaken een kostenveroordeling toekennen. 
Voor de berekening van de kosten sluit het college aan bij de berekening die de gemachtigde van klagers heeft gemaakt op grond van de “Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg” (versie 1 maart 2023). Het betreffen redelijke kosten die in rechtstreeks verband staan met deze tuchtprocedure. De wegingsfactor 1 zal worden gehanteerd. Aangezien het om twee samenhangende zaken gaat, worden de zaken als één zaak beschouwd. De kosten zullen voor één zaak worden berekend en uiteindelijk gedeeld worden door twee. 
Het gaat dan om een totaalbedrag van:
- € 1.791,- voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 
- 1 punt voor het klaagschrift, 
- 1 punt voor deelname aan het mondeling vooronderzoek en 
- 1 punt voor de zitting 
x tarief van € 597,-, en 
- € 200,- aan reiskosten (€ 50,- x enkele reis (bij een reisafstand van groter dan 50 km), x 4 (mondeling vooronderzoek + zitting)). 
Dit resulteert in een totaalbedrag van € 1.991,-. De helft hiervan wordt aan de huisarts in rekening gebracht, de andere helft aan de verweerder in de andere zaak.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
De omvang van het geschil in beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zijn beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen a, b, d en e. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze klachtonderdelen alsnog gegrond te verklaren.  
4.2    De huisarts aanvaardt de aan hem opgelegde maatregel van waarschuwing en heeft zelf geen beroep ingesteld. Hij heeft gemotiveerd verweer gevoerd in het door klager ingestelde beroep. De huisarts verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 
De kern van het verwijt
4.3    Klager verwijt de huisarts met de klachtonderdelen a, b, d en e in de kern dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan en daardoor de diagnose endocarditis heeft gemist en dat hij hem niet voldoende heeft geïnformeerd. Het Centraal Tuchtcollege zal deze verwijten gelet op hun onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken. 
    De periode vanaf 29 maart 2021
4.4    Klager heeft op 29 maart 2021 gebeld met de huisartsenpraktijk en aangegeven dat hij sinds een week last had van hevige hoofdpijnklachten en koorts. Hij heeft daarbij melding gemaakt van de extractie van zijn ondergebit ongeveer een week daarvoor. Op 1 april 2021 heeft hij hierover voor het eerst telefonisch contact gehad met de huisarts. In dat gesprek heeft klager aangegeven dat hij niet opknapte en heeft hij (opnieuw) melding gemaakt van klachten van wisselende pijn, koorts en algehele malaise na het trekken van het ondergebit. De temperatuur was toen goed. De huisarts heeft klager langs laten komen voor een meting van zijn CRP om een ernstige infectie uit te sluiten. De CRP was op dat moment licht verhoogd (15) en wees niet op een ernstige bacteriële infectie. De volgende dag was er weer telefonisch contact tussen klager en de praktijk. Klager maakte toen ook melding van fors nachtzweten. De CRP werd opnieuw gemeten en was niet verder gestegen (14). Afgesproken werd dat klager de tandarts zou bellen voor overleg. Toen klager op 7 april 2021 weer naar de praktijk belde, omdat de klachten bleven aanhouden en hij om een bloedonderzoek vroeg, wilde de huisarts klager op het spreekuur zien. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de huisarts hier adequaat heeft gehandeld en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.  
De periode vanaf 12 april 2021 
4.5    Dit geldt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet voor de periode direct daarna. De huisarts zag klager op 12 april 2021. Klager kampte inmiddels drie weken met algehele malaise, koorts, rillerigheid, fors nachtelijk zweten en hoofdpijn. Hij had nu ook een opvlamming onder de oksel gekregen van de eerder bij hem vastgestelde hidradenitis en daarnaast acute pijn in het rechterbovenbeen. In het medisch dossier noteerde de huisarts bij lichamelijk onderzoek alleen een temperatuur van 38º, bloeddruk 160/80 mmHg, pols 90/min reg/equaal en een manueel drukgevoelig gebiedje quadriceps halverwege het rechter bovenbeen. Vervolgens werd besloten om bloedonderzoek te laten doen. De huisarts overwoog een onderliggende infectie, naast de hidradenitis. Volgens klager heeft hij toen niet naar hart en longen geluisterd. Hoewel de huisarts op de zitting heeft verklaard dat hij dit normaal gesproken bij een verdenking op een infectie wel doet, heeft hij hiervan in het medisch dossier van klager geen aantekening gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege gaat er van uit dat de huisarts inderdaad heeft nagelaten om naar hart en longen van klager te luisteren. Gelet op de aard en de duur van de klachten, was een uitgebreider lichamelijk onderzoek dan de huisarts kennelijk heeft gedaan op 12 april 2021 naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege wel aangewezen.
4.6    De huisarts heeft bij het consult op 12 april 2021 een breedspectrum antibioticakuur van een week voorgeschreven, in afwachting van de uitslag van het laboratoriumonderzoek dezelfde dag. Het Centraal Tuchtcollege kan dit beleid volgen, omdat er anamnestisch aanwijzingen waren voor een bacteriële infectie (hidradenitis). Dat de hidradenitis mogelijk niet het volledige klinische beeld verklaarde doet daaraan niets af, zeker nu de huisarts een vervolgafspraak met klager had gemaakt om het beloop te monitoren.  
4.7    Later die dag, na het consult, kwamen de uitslagen van het bloedonderzoek binnen en bleek dat de CRP was gestegen tot 95 en dat ook de D dimeerwaarde en de leukocyten verhoogd waren, respectievelijk 1068 en 14,5. Het hemoglobine was licht verlaagd met een waarde van 8.2. Deze bloeduitslagen bevestigden de vermoedens van een infectie. De huisarts sloot echter niet uit dat er ook iets anders, ernstigers speelde. Hij had een niet pluis-gevoel en noteerde om die reden ‘cave maligniteit’ in het medisch dossier van klager. Gelet op de aard en de duur van de klachten, het feit dat de klachten waren ontstaan na het trekken van het ondergebit van klager en gezien de afwijkende bloeduitslagen, had de huisarts naast ‘cave maligniteit’ in zijn differentiaaldiagnose toch ook de overweging mee moeten nemen van een subacute bacteriële endocarditis. Het Centraal Tuchtcollege acht het feit dat de huisarts hier op 12 april niet aan heeft gedacht echter toch niet zodanig nalatig dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht. Dit omdat deze aandoening zeldzaam is, met veelal een sluipend begin en aspecifieke klachten, en zij erom bekend staat dat zij vrijwel altijd pas later in het beloop vastgesteld wordt. 
4.8    De huisarts heeft klager de volgende dag, op 13 april 2021, gebeld, omdat hij de uitslagen van het bloedonderzoek wilde bespreken. Klager, die naar eigen zeggen verrast was door het telefoontje van de huisarts, vertelde hem toen dat hij inmiddels vier tabletten van de antibioticakuur had ingenomen en dat hij zich al 300 procent beter voelde. Zoals de huisarts ter zitting heeft toegelicht, verdween door de positieve mededeling van klager bij hem het niet pluis gevoel. Het Centraal Tuchtcollege kan hierin de denkwijze van de huisarts niet volgen, dat hij door een positief gestemde patiënt zijn eigen niet-pluis-gevoel helemaal heeft laten varen. Volgens klager heeft de huisarts de afwijkende bloeduitslagen en dit niet pluis-gevoel niet meer expliciet met hem besproken en kwam hij hier pas later, bij zijn nieuwe huisarts, achter. Het Centraal Tuchtcollege acht aannemelijk dat door het verdwijnen van het niet pluis gevoel de huisarts dit inderdaad niet heeft gedaan; in ieder geval heeft hij het bespreken van die uitslagen niet genoteerd in het dossier. De huisarts heeft daarmee niet voldaan aan zijn informatieplicht, waardoor bij klager de indruk bleef bestaan dat zijn klachten alleen veroorzaakt werden door de hidradenitis. Dit had tot gevolg dat klager niet in de gelegenheid werd gesteld om hierna – volledig geïnformeerd – mee te blijven denken en beslissen over het vervolgbeleid. 
4.9    Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de huisarts bij het bepalen van dit vervolgbeleid onvoldoende proactief opgetreden. Hij volstond met de afspraak dat klager de antibioticakuur zou afmaken en dat er over een week opnieuw contact zou zijn. Daags ervoor op 19 april, had klager telefonisch nog gevraagd om een verlenging van de kuur, omdat de hidradenitis nog niet over was, en hij bang was dat de ontsteking na twee weken weer terug bij af zou zijn. Toen de huisarts vervolgens op 20 april 2021 zelf telefonisch contact had met klager meldde deze dat het iedere dag een beetje beter met hem ging. Afgesproken werd dat klager de met drie dagen verlengde antibioticakuur zou afmaken en het verdere beloop even zou aanzien. In dit geval had het echter op de weg van de huisarts gelegen om rond 20 april 2021 – op zijn minst – opnieuw laboratoriumonderzoek te laten doen, om te controleren of de bloedwaarden inmiddels verbeterd waren en het eerdere niet pluis gevoel definitief geparkeerd mocht worden. Idealiter had hij klager toen ook laten terugkomen voor een herhaald fysiek consult. Door af te zien van nieuw onderzoek en het verder aan klager over te laten of en wanneer hij zich weer bij de huisarts zou melden heeft de huisarts niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Het Centraal Tuchtcollege komt aldus ook wat betreft het vervolgbeleid tot een ander oordeel dan het Regionaal Tuchtcollege. 
De periode van 17 mei tot en met 21 mei 2021
4.10    Klager heeft op maandag 17 mei 2021 contact opgenomen met de huisartsenpraktijk, waarbij hij melding maakte van (met name) bovenbuiksklachten. Hij sprak toen een huisarts in opleiding (AIOS) die onder supervisie van de huisarts stond. Er werd in dit gesprek op basis van de notities in het medisch dossier geen relatie gelegd met de episode ‘malaise/koorts/infectie/onbekend focus’ van 29 maart 2021 tot en met 20 april 2021. Op of na 17 mei 2021 werd een afspraak gemaakt voor een consult op dinsdag 25 mei 2021. Op vrijdag 21 mei 2021 heeft zowel klager als zijn vriendin herhaaldelijk contact opgenomen met de praktijk, omdat het helemaal niet goed ging. De assistente adviseerde klager – na overleg met een collega van de die dag afwezige huisarts – om zo nodig paracetamol in te nemen en verwees hem naar de al gemaakte afspraak op 25 mei 2021. Uiteindelijk is klager in de avond van 21 mei 2021 met spoed in het opgenomen in het ziekenhuis, waar een endocarditis werd vastgesteld en hij de dag erna een aortaklepvervanging onderging.
4.11    Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts hier geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De AIOS, die in het derde jaar van de opleiding zat, heeft de nieuwe hulpvraag van klager op 17 mei 2021 niet aan de huisarts voorgelegd. De huisarts mocht erop vertrouwen dat zij dat – indien nodig – wel zou doen. De huisarts is voorts niet verantwoordelijk voor het handelen van zijn collega op 21 mei 2021. 
4.12    Met inachtneming van het door het Regionaal Tuchtcollege reeds gegrond verklaarde klachtonderdeel c, hier nu niet in geding, is het Centraal Tuchtcollege overigens niet gebleken dat de medische verslaglegging niet op orde zou zijn. Klachtonderdeel d is daarmee ongegrond.   
Eindoordeel over de klachtonderdelen a, b, d en e
4.13    De conclusie is dat de huisarts in de periode vanaf 12 april 2021 te weinig onderzoek heeft gedaan, klager niet voldoende heeft geïnformeerd en ook bij het bepalen van het medisch vervolgbeleid onvoldoende proactief heeft opgetreden. Het Centraal Tuchtcollege acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zoals hiervoor onder 4.7 overwogen, kan de huisarts echter niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij een subacute bacteriële endocarditis niet in zijn differentiaaldiagnose heeft meegenomen. Dit betekent dat klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover dit betrekking heeft op het door de huisarts verrichte onderzoek en het daarmee samenhangende medisch vervolgbeleid. Klachtonderdeel b is in zijn geheel gegrond. Het Centraal Tuchtcollege komt hier tot een ander oordeel dan het Regionaal Tuchtcollege. Dit geldt niet voor de klachtonderdelen d en e: deze zijn terecht ongegrond verklaard.  
De maatregel
4.14    Het Regionaal Tuchtcollege heeft in eerste aanleg aan de huisarts een waarschuwing opgelegd omdat het klachtonderdeel c over de door de huisarts afgelegde getuigenverklaring gegrond achtte. Het Centraal Tuchtcollege komt in deze beroepsprocedure tot het oordeel dat de huisarts ook op andere punten is tekortgeschoten. Het ziet in de gegeven omstandigheden echter geen reden om aan de arts een zwaardere maatregel dan die van waarschuwing op te leggen. Deze maatregel acht het Centraal Tuchtcollege in dit geval passend en toereikend. Daarbij is in aanmerking genomen dat de huisarts niet eerder bij een tuchtrechtelijke procedure betrokken is geweest. 
Conclusie
4.15    Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege over klachtonderdeel a gedeeltelijk vernietigen en over klachtonderdeel b in haar geheel vernietigen en deze klachtonderdelen alsnog gedeeltelijk respectievelijk geheel gegrond verklaren. Het beroep tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover dit betrekking heeft op de klachtonderdelen d en e, wordt verworpen. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd.
Proceskosten
4.16    Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de huisarts te veroordelen in de kosten die hij in verband met de behandeling van de klacht heeft moeten maken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat het Regionaal Tuchtcollege de huisarts al heeft veroordeeld in de (helft van de) kosten van klager in de procedure in eerste aanleg. Dit onderdeel van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege blijft in stand, aangezien het beroep van klager hiertegen niet is gericht. Omdat het Centraal Tuchtcollege in deze beroepsprocedure tot de conclusie komt dat behalve klachtonderdeel c ook andere klachtonderdelen gegrond zijn, is er aanleiding om de huisarts ook te veroordelen in de kosten die klager redelijkerwijs in deze beroepsprocedure heeft moeten maken. Deze proceskostenveroordeling komt dus boven op de proceskostenveroordeling die het Regionaal Tuchtcollege al heeft opgelegd. 
4.17    Het Centraal Tuchtcollege sluit voor wat betreft de toe te wijzen proceskosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen ingevolge het Bpb € 597,00 per punt (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor de zitting bij het Centraal Tuchtcollege), waarbij de wegingsfactor 1 zal worden gehanteerd. Dit komt neer op € 1194,00. De reiskosten worden begroot op € 50,00. Het totaalbedrag aan voor vergoeding in aanmerking komende kosten komt daarmee op € 1244,00.
5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen a (gedeeltelijk) en b, op de wijze zoals overwogen in overweging 4.13;
en, opnieuw rechtdoende:    
verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond en klachtonderdeel b geheel gegrond; 
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft; veroordeelt de huisarts in de hierboven vastgestelde kosten van H. Wassenaar van in totaal € 1.244,00 (zegge: duizend en tweehonderd en vierenveertig euro) en veroordeelt hem dit bedrag te voldoen op de bankrekening van de gemachtigde van klager binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de     bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan H. Wassenaar het betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 (zegge: vijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama en
T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en W. de Ruijter en O.T.M. Schouten, leden beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2024.
        Voorzitter   w.g.                    Secretaris  w.g.