ECLI:NL:TGZCTG:2024:56 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1788
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-03-2024 |
Datum publicatie: | 06-03-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1788 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een arts. Klager is betrokken geweest bij een ongeval waarbij zijn auto werd aangereden door een andere auto. Hij heeft bij de verzekeraar van de tegenpartij van dit ongeval een claim ingediend voor de lichamelijke klachten die hij daarna had en die volgens hem een gevolg van het ongeval waren. De arts heeft als zelfstandig werkend medisch adviseur twee medische adviesrapporten opgesteld op verzoek van de verzekeraar van de tegenpartij inzake de claim van klager. In deze rapporten komt hij tot de conclusie dat de lichamelijke klachten van klager geen gevolg van het ongeval kunnen zijn. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts in zijn medische adviesrapporten zowel onzorgvuldig is geweest in zijn weergave en/of (impliciete) interpretatie van de beschikbare informatie, als ongefundeerde aannames heeft gedaan. De rapporten voldoen niet aan de eisen waaraan het moet voldoen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt de maatregel van berisping op. De arts is in beroep gekomen tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, maar acht oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1788 van:
A., arts, werkzaam te B.,
appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam te Utrecht,
tegen
C., wonende te D.,
verweerder in beroep, klager in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
C. – hierna klager – heeft op 7 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen D. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
8 november 2022, nummer A2022/3987, heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond
verklaard en aan de arts de maatregel van berisping opgelegd.
De arts heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Klager heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2024 behandeld.
Op de zitting zijn verschenen de arts, bijgestaan door mr. Oosterhout en klager. Partijen
hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Oosterhout heeft dat gedaan aan de hand
van spreekaantekeningen die hij aan het college en klager heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 Op 27 november 2019 is klager betrokken geweest bij een ongeval. Terwijl hij
zelf op een weg vooruit reed, werd hij aangereden door een auto die achteruit een
parkeerplaats dan wel uitrit verliet.
3.2 Na het ongeval ervoer klager lichamelijke klachten (onder meer nekpijn) waarvoor
hij zich tot zijn huisarts en een fysiotherapeut wendde. In de loop der tijd ontwikkelde
klager steeds meer lichamelijke klachten en hij stelt daarvoor de verzekeraar van
de tegenpartij bij het ongeval aansprakelijk. Volgens klager heeft hij blijvend letsel
aan het ongeval overgehouden. Volgens klager bestaat zijn letsel uit compressie van
een zenuw op C5-C6-niveau met uitstraling naar arm, hand, nek en schouders. Ook is
sprake van subluxatie zonder artrose van zijn rechterduim.
3.3 De verzekeraar van de tegenpartij heeft de arts als medisch adviseur ingeschakeld
om een medisch adviesrapport uit te brengen. In dit rapport van
6 oktober 2020 concludeerde de arts (alle citaten voor zover van belang en inclusief
eventuele spel- en typefouten):
“Er is niet gebleken van een ongeval dat klachten pleegt op te wekken,
Er is geen medische verklaring voor het opgetreden zijn van een nekklacht als ongevalsgevolg,
De door betrokkene gepresenteerde klachten zijn door de orthopeed en de neuroloog
toegeschreven aan artrose en carpaletunnelsyndroom.
Er is een vernauwing in de nek met degeneratieve afwijkingen; deze is geen ongevalsgevolg
en het is niet aangetoond dat van daaruit klachten voortvloeien.”
3.4 Klager was het niet eens met de conclusie in het rapport en stuurde aanvullende
medische informatie. De arts schreef daarop een tweede adviesrapport, gedateerd 19
juli 2021, waarin hij concludeerde:
“Samenvattend mag ik u melden dat mijn eerdere advies (met als kernboodschap: niet
gebleken is van gezondheidsproblematiek, voortvloeiend uit de autobotsing met snelheden
van 2 en 10 km/u) is voortgevloeid.“
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de arts dat hij
a) inbreuk heeft gemaakt op het privéleven van klager door een privégebeurtenis
openbaar te maken die irrelevant is voor het doel van de rapportage;
b) medische rapporten heeft opgesteld die niet voldoen aan de daaraan te stellen
eisen doordat hij
- in zijn rapporten onjuiste feiten, omstandigheden en bevindingen vermeldt;
- feiten, omstandigheden en bevindingen op een onjuiste wijze interpreteert, waardoor
een negatief beeld over klager wordt geschetst;
- in de rapporten niet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteenzet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
- buiten de grenzen van zijn deskundigheid treedt.
5. Wat is het verweer?
De arts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1 De vraag is of de arts heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden.
Voor het opstellen van een medisch adviesrapport gelden volgens uitspraken van het
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de volgende eisen:
- het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
- in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
- het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn/haar deskundigheid.
Het college onderzoekt ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt
van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien
van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de rapporteur in redelijkheid
tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
Klachtonderdeel a) inbreuk maken op privéleven
6.2 Klager stelt dat de arts een privégebeurtenis die irrelevant is voor het doel
van zijn rapporten, openbaar heeft gemaakt en daarmee een inbreuk op het privéleven
van klager heeft gemaakt. Het gaat om een kwestie met een medewerkster van een overheidsinstantie.
Het college deelt het standpunt van klager op dit punt niet. De arts heeft in zijn
rapporten slechts de informatie opgenomen die genoemd werd in de aangeleverde (medische)
documenten. Hij mocht dit ook doen, omdat de betreffende kwestie bij klager kennelijk
spanning en stress veroorzaakt, die kan samenhangen met zijn klachten. In zoverre
was die informatie van belang. Van openbaarmaking is bovendien geen sprake, nu de
rapporten slechts voor de betrokken verzekeringsmaatschappij(en) en voor klager toegankelijk
zijn. Het college wijst dit klachtonderdeel daarom als ongegrond af.
Klachtonderdeel b) niet voldoen aan de criteria voor medische adviesrapporten
6.3 Aan de hand van de onder 6.1 vermelde criteria zal het college hierna de verwijten
van klager bespreken. Dit klachtonderdeel luidt dat de arts in zijn rapporten feiten,
omstandigheden en bevindingen onjuist vermeldt of onjuist interpreteert en onjuiste
aannames doet. Klager voert voor dit standpunt onder meer aan dat de arts uit de brieven
van de huisarts, de cardioloog, de neuroloog en de orthopedisch- en handchirurg citeert,
maar dat hij dit op slordige wijze doet, en dat de arts feiten achterwege laat, zoals
het feit dat klager zich binnen enkele dagen na het ongeval met lichamelijke klachten
bij een fysiotherapeut heeft gemeld. Bovendien zou de arts niet-onderbouwde aannames
hebben gedaan, bijvoorbeeld door te stellen dat stress de oorzaak van de lichamelijke
klachten van klager zou kunnen zijn of dat klager bij het boksen zeer waarschijnlijk
veel meer krachtsinwerking op het lichaam heeft ondervonden dan bij dit verkeersincident.
Volgens de arts heeft hij zaken correct weergegeven. Sommige door klager veronderstelde
‘aannames’ van de arts zijn geen aannames, maar door hem opgeworpen vragen, in het
kader van het onderzoeken van alternatieve verklaringen voor de lichamelijke klachten
van klager.
6.4 Het college is het met klager eens dat de arts op onzorgvuldige wijze uit de
brieven van de medisch specialisten heeft geciteerd. Als voorbeeld noemt het college
de informatie over de stress die klager ervaren zou hebben. De cardioloog schreef
in zijn brief van 26 oktober 2018 onder meer dat hij in februari 2016 in het medisch
dossier had genoteerd dat klager de laatste twee jaar veel last van stress had gehad.
Deze opmerking zou dus zien op de periode 2014-2015. In het medisch adviesrapport
van 19 juli 2021 tekende de arts deze informatie als volgt op: “26 oktober 2018, cardioloog.
Betrokkene had veel stress gehad de laatste twee jaar. Hij heeft hoge bloeddruk.”
Het college is van oordeel dat de lezer van dit rapport niet anders kan concluderen
dan dat de arts bedoelt dat klager van eind 2016 tot 26 oktober 2018 veel stress had
ervaren, waarmee hij dus een onjuiste weergave van het verslag van de cardioloog geeft.
Dit is van groot belang, omdat de arts in zijn tweede rapport heeft opgeschreven:
“De vraag is ook of de algehele problematiek van betrokken niet primair zijn oorzaak
vindt in een omvattende factor: stress.”
Als ander voorbeeld noemt het college de weergave van de spreekuurnotities van de
huisarts van 21 februari 2018. De huisarts noteert: “Gaat zelf bellen met psycholoog.
Aangeboden verwijs GGZ met urgentie 2 te maken, maar wil dit nog niet. Mocht contact
ELP niet lopen, dan alsnog verwijs maken. Belt dit dan door.” De arts noteert dit
in zijn rapport van 19 juli 2021 als volgt: “Wil snel hulp, bijvoorbeeld bij de POH
GGZ. De huisarts adviseerde zelf te bellen met een psycholoog.” Naar het oordeel
van het college is dit een weergave die voorbijgaat aan het feit dat de huisarts klager
wilde verwijzen.
Verder heeft de arts in het tweede rapport genoteerd: “Ik vraag mij af of er in het
verleden daadwerkelijk sprake is geweest van tia’s, concrete informatie daarover heb
ik niet verkregen.” In het huisartsendossier, waarover de arts de beschikking had,
wordt echter bij de datum 3 december 2019 vermeld: “Maar bij bewezen TIA werken de
bloedverdunners risico verlangend. kans op herhaling wordt dan kleiner. pt wenst toch
niet te starten met medicatie, akkoord, begrijpt dat er een kans op recidief TIA/CVA/cardiaal
event bestaat.” Het zou voor de hand liggen om, als dit niet duidelijk genoeg is,
maar wel van belang, daarover als rapporterend arts verder navraag te doen, omdat
het voor iemand die daadwerkelijk TIA’s heeft gehad onnodig grievend kan zijn te lezen
dat dit wordt betwijfeld. Als het niet van belang is, hoeft de rapporteur zich de
door de arts genoteerde vraag niet te stellen.
Over het weglaten van het bezoek aan de fysiotherapeut enkele dagen na het ongeval
heeft de arts ter zitting opgemerkt dat hij dit bewust heeft weggelaten, omdat hij
in het algemeen in zijn rapportages liever wegblijft van de tijdrelatie tussen het
ongeval en het ontstaan van (fysieke) klachten. Het college is het met klager eens
dat de arts door het weglaten van dergelijke feiten een onjuist of in ieder geval
onvolledig beeld van de situatie schetst.
6.5 Klager stelt verder dat de arts in zijn rapporten is uitgegaan van foutieve
snelheden waarmee de auto’s reden toen het ongeval plaatsvond. De beide medische adviesrapporten
gaan uit van snelheden van 10 km/uur (klager) en 2 km/uur (tegenpartij), een zogenaamde
low impact-aanrijding. De arts gaat in zijn rapporten uit van de aanname dat een dergelijke
aanleiding niet tot de lichamelijke klachten kan leiden die klager heeft. Volgens
klager reed hijzelf waarschijnlijk 30 km/uur op het moment van de aanrijding. De arts
stelt dat het hem niet verweten kan worden dat hij in zijn rapporten uitging van de
hem op dat moment toegezonden stukken (CED-rapport) en van de snelheden die in die
stukken werden genoemd. De arts merkt hierover op dat indien klager, na gereedkoming
van de medische adviesrapporten, over aanvullende stukken beschikte die zijn standpunt
hieromtrent ondersteunen, hij opnieuw in gesprek had of alsnog zou moeten gaan met
de verzekeraar van de tegenpartij. De arts heeft ter zitting verklaard dat zijn advies
anders geluid zou hebben indien het CED-rapport een snelheid van 30 km/u voor klager
genoemd zou hebben.
Het college volgt de arts in zijn verweer dat hij in zijn rapporten uit mocht gaan
van de gegevens over de door de auto’s gereden snelheden zoals die aan hem waren verstrekt.
Het college volgt de arts echter niet in zijn aanname dat een dergelijke low impact-botsing
niet kan leiden tot de lichamelijke klachten die klager heeft, mede in aanmerking
genomen dat hier (mede) sprake is geweest van zijwaartse impact. Op sommige plaatsen
in het rapport laat de arts zich genuanceerder over dit verband uit. Hij schrijft
bijvoorbeeld: "Bij een dergelijke aanrijding is niet te verwachten dat er sprake is
van ernstig of langdurig letsel." en "Gelet op het type ongeval kan niet gesteld worden
dat er op betrokkene een kracht is ingewerkt die lichamelijke klachten pleegt op te
wekken". Hij schrijft echter ook dat het inwerkend geweld geen verklaring vormt voor
het opwekken van nekklachten. Dit is te stellig geformuleerd.
6.6 Het college is met klager van oordeel dat de medische adviesrapporten van de
arts meer onvoldoende gefundeerde aannames bevatten, zoals de uitspraken over de grotere
impact van het boksen dan van het ongeval. Ook hanteert hij onnodig grievend dan wel
niet-objectief taalgebruik, bijvoorbeeld in de zin dat klager een verkeersincident
heeft meegemaakt waarbij blijkbaar enig contact is opgetreden tussen twee auto’s,
terwijl dit vaststaat. Daaruit kan een zekere mate van subjectiviteit of vooringenomenheid
spreken. Hiermee betracht de arts niet de zorgvuldigheid die hij volgens de in de
medische professie aanvaarde gedragsregels – zoals de KNMG-Gedragsregels voor artsen
(KNMG, 2013) en de beroepscode voor medisch adviseurs werkzaam in particuliere verzekeringszaken
en/of personenschadezaken (GAV, september 2013) – zou moeten betrachten. Het verdient
aanbeveling in rapporten de aangeleverde informatie zo letterlijk mogelijk te vermelden
en duidelijk te maken wanneer sprake is van interpretatie, en ook om termen als ‘blijkbaar’
in de voormelde zin te vermijden
6.7 Concluderend: het college is van oordeel dat de arts in zijn medische adviesrapporten
zowel onzorgvuldig is geweest in zijn weergave en/of (impliciete) interpretatie van
de beschikbare informatie, als ongefundeerde aannames heeft gedaan. Dat betekent dat
de rapporten de feiten en omstandigheden waarop zij berusten niet correct vermeldt
en dat de arts niet op inzichtelijke en consistente wijze heeft uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen. De rapporten voldoen daarmee niet aan
de eisen waaraan het moet voldoen. Dit klachtonderdeel is hierom gegrond.
Conclusie
6.8 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
6.9 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen of een
maatregel op zijn plaats is en zo ja, welke. De arts heeft ongefundeerde uitspraken
gedaan en is onzorgvuldig met de beschikbare informatie omgesprongen in zijn medische
adviesrapporten. Aangezien dergelijke rapporten een grote impact hebben op de uitkomst
van geschillen over aansprakelijkheid, en daarmee op het leven van mensen in het algemeen
en van klager in het bijzonder, is de arts hierdoor relatief ernstig tekortgeschoten.
Dat betekent dat een maatregel op zijn plaats is.
Bij de zwaarte van de maatregel weegt het college mee dat tijdens de zitting is gebleken
dat de arts zich ervan bewust is dat hij binnen de beroepsgroep van geneeskundig adviseurs
een afwijkend standpunt inneemt over whiplashklachten. Dat zou hem moeten brengen
tot zorgvuldiger rapporteren. Bij het vaststellen van de maatregel speelt verder het
tuchtrechtelijk verleden van de arts een rol. In de afgelopen tien jaren zijn weliswaar
geen tuchtrechtelijke klachten tegen de arts gegrond verklaard, maar de arts heeft
een lange historie met klachten over dezelfde of vergelijkbare feitencomplexen, waarvan
verschillende klachten wel gegrond zijn verklaard. Nu er opnieuw sprake is van onzorgvuldigheid,
vooringenomenheid en subjectiviteit bij het opstellen van medische adviesrapporten,
is het college van oordeel dat de maatregel van berisping passend is. De arts heeft
er in zijn verweerschrift en ter zitting onvoldoende blijk van gegeven dat hij iets
heeft geleerd van eerdere tuchtrechtelijke uitspraken of dat hij inzicht heeft in
de onjuistheid van zijn manier van rapporteren. Om die reden kan niet met een lichtere
maatregel worden volstaan.
Publicatie
6.10 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd. Dit algemeen belang
is erin gelegen dat andere artsen mogelijk lering kunnen trekken uit wat hiervoor
onder 6.3 tot en met 6.7 is overwogen.
Kostenveroordeling
6.11 Klager heeft verzocht de arts te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt
voor deze procedure. Klager vraagt een bedrag van € 45,-- aan reiskosten, exclusief
de kosten om van een NS-station naar de rechtbank in Amsterdam te gaan, € 10,-- portokosten
en € 50,-- griffierecht. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht
(gedeeltelijk) gegrond verklaart en de zorgverlener een maatregel oplegt. Het college
ziet in dit geval voldoende aanleiding om de gevraagde kostenveroordeling toe te wijzen.
Het door klager betaalde griffierecht van € 50,-- zal volgens de wet worden terugbetaald
door het college, omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard. Dat hoeft de
arts dus niet te vergoeden. Het college hanteert verder oriëntatiepunten met forfaitaire
bedragen voor een kostenveroordeling. Op basis daarvan komt klager in aanmerking voor
een reiskostenvergoeding van € 50,--. Nu hij € 45,-- heeft gevraagd, zal dat bedrag
worden toegewezen. De portokosten komen voor zijn eigen rekening..”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 3. ‘Wat is er
precies gebeurd?’ zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet
of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1 De arts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen en klachtonderdeel
b alsnog ongegrond te verklaren. Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat klachtonderdeel b gegrond is. Het Centraal Tuchtcollege legt de arts een waarschuwing
op. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.3 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen en nalaten
van de arts opnieuw aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege
heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde
klacht en het debat dat partijen daarover bij dat college hebben gevoerd. Het door
het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaakdossier is aan het Centraal Tuchtcollege
gestuurd.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.5 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel b) terecht gegrond heeft verklaard. Het
Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij wat het Regionaal Tuchtcollege onder 6.1
en 6.3 tot en met 6.7 heeft overwogen een neemt dat hier over. Het Centraal Tuchtcollege
hecht eraan te benadrukken dat de arts bij zijn advisering uit mocht gaan van de snelheden
die worden genoemd in het aan de arts toegezonden CED-rapport.
In aanvulling op de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege merkt het Centraal
Tuchtcollege op dat in de letselschadepraktijk betekenis pleegt te worden toegekend
aan het tijdstip waarop het slachtoffer van een verkeersongeval voor het eerst melding
heeft gemaakt van zijn klachten bij een huisarts, een andere medicus of eventueel
een paramedicus. Gelet daarop mocht van de arts verwacht worden dat hij de beschikbare
informatie die daarop betrekking had systematisch zou vermelden in zijn advies, om
te voorkomen dat zijn opdrachtgever de onjuiste conclusie zou trekken dat klager zich
pas geruime tijd na het ongeval met klachten bij een arts of fysiotherapeut heeft
gemeld.
4.6 Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de arts te stellig is in zijn conclusie dat het inwerkend geweld geen verklaring
vormt voor het opwekken van nekklachten, en die conclusie onvoldoende heeft onderbouwd.
In dit verband is van belang dat in paragraaf 2.1 van de Richtlijn Diagnostiek en
Behandeling van mensen met Wiplash Associated Disorder I/II van de Nederlandse Vereniging
voor Neurologie staat dat mechanische factoren, zoals aanrijdingen van achteren, snelheid(sverandering),
hoofdsteun of zitpositie geen voorspellende waarde hebben voor het optreden van, de
duur en de ernst van de klachten. Aan deze Richtlijn wordt in de letselschadepraktijk
veel betekenis toegekend en dat was de arts, zoals ter zitting is gebleken, ook bekend.
In het licht van de hiervoor aangehaalde passage uit de Richtlijn had het op de weg
van de arts gelegen om de in zijn advies geformuleerde visie dat het inwerkend geweld
(desondanks) geen verklaring vormt voor de klachten van klager uitvoeriger te onderbouwen.
Maatregel
4.7 De arts heeft niet de nodige zorgvuldigheid betracht bij het opstellen van
de rapportage en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat betekent
dat een maatregel op zijn plaats is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij het bepalen
van de op te leggen maatregel meegewogen dat de arts zich ervan bewust is dat hij
binnen de beroepsgroep van geneeskundig adviseurs een afwijkend standpunt inneemt
over whiplashklachten. De arts heeft dit in beroep gemotiveerd betwist, en het is
ook overigens niet aannemelijk geworden. Het Centraal Tuchtcollege weegt dit daarom
niet mee. Los daarvan staat het de arts vrij om over dit onderwerp een afwijkend standpunt
in te nemen, indien hij dat standpunt in zijn adviezen deugdelijk motiveert. Aan de
arts is in 2009 en in 2011 een waarschuwing opgelegd voor handelen van de arts in
de periode 2000 tot 2004. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, ziet het Centraal
Tuchtcollege geen aanleiding om dit tuchtrechtelijk verleden mee te wegen bij het
vaststellen van de maatregel. Alles afwegende acht het Centraal Tuchtcollege oplegging
van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Reiskosten
4.8 Klager heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de arts te veroordelen
in de reiskosten die hij heeft moeten maken om de zitting van 15 januari 2024 bij
te wonen. Omdat de klacht gegrond is verklaard en aan de arts een maatregel is opgelegd,
zal het verzoek worden toegewezen. Het Centraal Tuchtcollege sluit voor wat betreft
de toe te wijzen reiskosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De vergoeding voor de door klager gemaakte reiskosten bedraagt forfaitair
€ 50,--.
4.9 Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege het beroep gegrond verklaren,
uitsluitend wat betreft de aan de arts opgelegde maatregel, en beslissen zoals hiervoor
is overwogen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege van
8 november 2022 maar uitsluitend voor wat betreft de maatregel die dat college heeft
opgelegd;
en doet voor dat deel opnieuw recht:
legt de arts de maatregel van waarschuwing op;
veroordeelt de arts in de reiskosten van klager van € 50,--;
veroordeelt de arts dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klager, binnen vier
weken nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van
de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort heeft laten weten.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
H. de Hek en M.W. Zandbergen, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en J.A.W. Dekker,
leden-beroepsgenoten, en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.