ECLI:NL:TGZCTG:2024:51 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2072
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2024 |
Datum publicatie: | 28-02-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2072 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster werd in 2003 op jonge leeftijd operatief behandeld in verband met borstkanker. In 2008/2009 is bij klaagster genetisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een specifieke genmutatie die kan duiden op een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. Klaagster werd in 2013 verwezen naar verweerder voor het verwijderen van de eierstokken en eileiders in verband met een BRCA-2 mutatie. Klaagster is door verweerder geopereerd. De operatie verliep gecompliceerd omdat er sprake was van uitgebreide verklevingen in het gebied van beide eierstokken door endometriose. Klaagster is in 2016 nogmaals geopereerd door een andere gynaecoloog omdat er bij de eerdere operatie resterend weefsel van een van de eierstokken was achtergebleven. In 2017 kwam klaagster erachter dat er alleen sprake is geweest van een BRCA2 VUS en er geen erfelijke aanleg voor borst- en/of eierstokkanker is aangetoond. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten voor de operatie in 2013 haar hele dossier op te vragen, waaronder de brief waarin staat dat zij gen-draagster is. Als verweerder de oorspronkelijke diagnose had opgevraagd, had de operatie – met alle gevolgen van dien - niet plaats hoeven vinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2072 van:
A., wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., voorheen werkzaam als gynaecoloog,
werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 5 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Zwolle tegen C. - hierna de gynaecoloog - een klacht ingediend. Bij beslissing in
raadkamer van 18 juli 2023, onder nummer Z2022/5172 is de klacht kennelijk ongegrond
verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gynaecoloog heeft een
verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 februari 2024 tegelijk
behandeld met de zaken C2023/2071 en C2023/2073. De zaken zijn niet gevoegd. Op de
zitting zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar partner, en de gynaecoloog bijgestaan
door zijn gemachtigde mr. Schut-Wolfs. De zaak is op de zitting over en weer toegelicht.
Mr. Schut-Wolfs heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal
Tuchtcollege en klaagster zijn overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 De klacht gaat over de behandeling van klaagster in 2013. Klaagster verwijt
de gynaecoloog dat hij voor de operatie niet haar hele medische dossier heeft opgevraagd,
waaronder de brief waar op staat dat zij gen-draagster is. Hierdoor zijn haar eierstokken
en eileiders verwijderd, terwijl het niet nodig was.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 december 2022;
- de brief van de secretaris van 23 december 2022;
- de aanvulling op het klaagschrift ontvangen op 12 januari 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 16 januari 2023;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek van 12 mei 2023.
2.2 Klaagster heeft gelijktijdig met deze klacht vier klachten ingediend tegen
andere artsen. Deze zaken zijn bekend onder zaaknummers: Z2022/5169, Z2022/5170, Z2022/5171
en Z2022/5173. In deze vijf zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster, geboren in 1974, werd in 2003, op 28-jarige leeftijd primair operatief
behandeld in verband met borstkanker. In verband met haar leeftijd bij eerste behandeling
is in 2008/2009 genetisch onderzoek verricht naar de aanwezigheid van een specifieke
genmutatie die kan duiden op een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker. In januari
2012 werd klaagster in verband met gynaecologische klachten verwezen voor een second
opinion. Bij brief van 18 januari 2013 werd klaagster opnieuw verwezen door de huisarts,
met daarbij het verzoek van de primair behandelend chirurg aan de gynaecoloog voor
het verwijderen van de eierstokken en eileiders in verband met een BRCA-2 mutatie.
Na overleg met en instemming van klaagster is zij door verweerder op 22 oktober 2013
geopereerd. De indruk bestond dat beide eierstokken en eileiders geheel of grotendeels
waren verwijderd, echter de operatie was erg lastig omdat er sprake was van uitgebreide
verklevingen in het gebied van beide eierstokken door endometriose. Op 4 juni 2014
zag verweerder klaagster opnieuw omdat er weer een menstruele bloeding was opgetreden.
De ovariële activiteit was teruggekeerd, waarschijnlijk vanwege een achtergebleven
rest van een van de eierstokken. Na overleg met een oncologisch-gynaecoloog van het
naburige univeristaire centrum werd afgeraden een re-operatie te doen gezien de reeds
zeer moeizame operatie van oktober 2013. Klaagster stemde hier mee in.
In 2014 ontving verweerder een verzoek om inlichtingen van collega-gynaecologen uit
het E. waar uiteindelijk wel een tweede ingreep is verricht en het resterende weefsel
kon worden verwijderd.
Via een collega hoorde verweerder in 2017 dat er alleen sprake is geweest van een
BRCA-2 VUS. Dit is een DNA-verandering waarvan de betekenis niet duidelijk is. Dit
is later nogmaals bevestigd in het F. in G. Het F. heeft bij brief van 21 juli 2022
laten weten dat met de kennis van nu de eerder aangetoonde DNA-verandering in het
BRCA-gen is beoordeeld als een ‘hoogstwaarschijnlijk onschuldige’ variant. Er is geen
erfelijke aanleg voor borst- en/of eierstokkanker aangetoond.
4. De klacht en de reactie daarop van de arts
4.1 Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten
voor de operatie in 2013 haar hele dossier op te vragen, waaronder de brief waar in
staat dat zij gen-draagster is. Als verweerder de oorspronkelijke diagnose had opgevraagd,
had de operatie - met alle gevolgen van dien - niet plaats hoeven vinden.
4.2 Verweerder stelt dat hij in 2013 naar zijn beste weten en kunnen heeft gehandeld.
De informatie die hij had was het verzoek van klaagster zelf en de gegevens die hem
op dat moment zijn verstrekt door de verwijzend huisarts en chirurg uit B. Het is
niet gebruikelijk om vervolgens alsnog te twijfelen aan de juistheid van de informatie
van de verwijzers en hen te passeren door de oorspronkelijke uitslag van vier jaar
eerder op te vragen. Verweerder stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat het eerdere
onderzoek zorgvuldig was verricht.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecoloog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gynaecoloog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener eventueel beter of anders
had kunnen handelen is niet genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het gaat er hierbij
om wat de zorgverlener ten tijde van de behandeling bekend was en bekend kon (en moest)
zijn. Kennis achteraf mag daarbij geen rol spelen, omdat de zorgverlener die kennis
op het moment van handelen ook niet had.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
Het college oordeelt dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.2 Verweerder is verzocht de eierstokken en eileiders van klaagster te verwijderen
ter vermindering van de kans op een ovariumcarcinoom in de toekomst. Bij brief van
18 januari 2013 heeft de huisarts (alle citaten voor zover van belang en letterlijk
weergegeven) het volgende verzocht (citaten uit het medisch dossier zijn overgenomen
inclusief eventuele type- en taalfouten):
“Gaarne bovenstaande oproepen voor uw spreekuur i.v.m. 2 problemen over haar adnexen:
1. BrCa1 en BrCa2 genmutatie, 2003 mammacarcinoom. Advies van chirurg [achternaam,
niet verweerder, RTG] juni 2012 zou zijn geweest om haar adnexen te laten verwijderen,
dit wilde mevr. niet, ze komt hier nu op terug. Bekend bij chirurg [achternaam, niet
verweerder, RTG] in het H. te B.”
Als bijlage (1) bij deze brief van de huisarts zit een brief van I., chirurg. Hierin
staat onder meer het volgende vermeld:
“HISTORIE – BrCa1 en BrCa2 genmutatie, 2003 mammacarcinoom” (…) “28062012 CHI Hierbij
verzoek ik de polikliniek gynaecologie om bovenstaande pate op te roepen voor evt
laparoscopische ovariectomie bdz ivm BRCA-2 gendragerschap. Pate is bekend op de polikliniek
gynaecologie.”
Daarnaast zit als bijlage (2) bij de brief van de huisarts een brief van de neuroloog.
Hierin staat onder andere:
“Verzoek aan de huisarts: gezien de cystes die gezien zijn op de MRI, graag verwijzen
naar de gynaecoloog voor verdere diagnostiek. Patient nog niet op de hoogte van deze
bevinding.”
Het college stelt vast dat bij het verzoek aan verweerder om de eierstokken en eileiders
van klaagster te verwijderen de BCRA-2 genmutatie expliciet genoemd werd. Ook klaagster
zelf bevestigde destijds in de gesprekken met verweerder dat van een dergelijke genmutatie
sprake was. Dat achteraf bleek dat deze diagnose niet juist was maar dat sprake was
van een BRCA-2 VUS, maakt de beoordeling gelet op het toetsingskader als genoemd onder
5.1 niet anders. De stukken die zijn aangeleverd door de huisarts (met daarin opgenomen
het verzoek van de behandelend chirurg) waren voldoende duidelijk. Verweerder mocht
uitgaan van de juistheid van deze stukken, waarvan de inhoud expliciet door klaagster
zelf werd bevestigd. Hoe spijtig het ook is geweest dat achteraf blijkt dat de eierstokken
wellicht niet verwijderd hadden hoeven worden, was er voor verweerder geen verplichting
om voor de operatie de oorspronkelijke diagnose van vier jaar eerder op te vragen.
Op 22 oktober 2013 heeft de ingreep plaatsgevonden, deze is uiteindelijk naar tevredenheid
verlopen. Dit wordt door klaagster verder ook niet betwist. Verder klopt de veronderstelling
van klaagster dat zij in eerste instantie niet op de hoogte was van de cystes, zo
volgt uit de brief van de neuroloog. Uit het medisch dossier blijkt echter dat verweerder
wel met klaagster besproken heeft dat er sprake was van cysten beiderzijds. Samengevat
stelt het college dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening
is gebleven en dat hij heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend
gynaecoloog.
5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
zijn beslissing. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij voert in beroep aan dat de gynaecoloog heeft nagelaten een verslag van de klinisch
geneticus, met de uitslag van het bij klaagster uitgevoerde erfelijkheidsonderzoek,
op te vragen. Het beroep heeft tot doel dat de beslissing wordt vernietigd en dat
de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.2 De gynaecoloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege
om het beroep van klaagster te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klacht van klaagster ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder
verder toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2024 is het debat voortgezet.
4.6 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
4.7 Hoezeer het ook te betreuren valt dat klaagster een operatie heeft ondergaan
die achteraf wellicht niet nodig was geweest, is het Centraal Tuchtcollege met het
Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat dit de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verweten
kan worden. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege dat de gynaecoloog mocht uitgaan van de juistheid van de informatie van
de huisarts en de behandelend chirurg, waarvan de inhoud expliciet door klaagster
zelf werd bevestigd. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij wat het Regionaal
Tuchtcollege onder '5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen en neemt dat
hier over.
4.8 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft
verklaard en het hiertegen door klaagster ingestelde beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden juristen en J.J. Duvekot en
P.J.Q. van der Linden, leden-beroepsgenoten en C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 februari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.