ECLI:NL:TGZCTG:2024:47 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1997
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2024 |
Datum publicatie: | 15-02-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1997 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekeringsarts. Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen de verzekeringsarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de beslissing over die klacht één onderdeel van de klacht gegrond verklaard en de verzekeringsarts een waarschuwing opgelegd. In beroep heeft het Centraal Tuchtcollege die beslissing van het Regionaal Tuchtcollege bekrachtigd. In de nieuwe klacht verwijt klager de verzekeringsarts dat zij tijdens de procedure bij het Centraal Tuchtcollege in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling een verklaring heeft afgelegd die in strijd is met de waarheid. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1997 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., werkzaam als verzekeringsarts, werkzaam te D.,
Verweerster in beide instanties.
gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens, werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 7 juli 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Hertogenbosch
tegen C. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7
juni 2023, onder nummer H2022/4431 heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend. Op 21 december 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege
nog een brief ontvangen van klager (brief van 20 december 2023 met bijlagen).
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 januari 2024 behandeld.
Klager en de verzekeringsarts zijn beiden verschenen. De verzekeringsarts werd bijgestaan
door haar gemachtigde mr. Schippers-Juergens, voornoemd. De zaak is op de zitting
over en weer toegelicht. Partijen hebben daarbij hun spreekaantekeningen aan het Centraal
Tuchtcollege en de wederpartij overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen de verzekeringsarts. Dit
college
heeft in de daaropvolgende beslissing één onderdeel van de klacht gegrond verklaard
en de overige drie onderdelen ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing
beroep aangetekend. In beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
(hierna: Centraal Tuchtcollege) de beslissing van dit college verkort bekrachtigd.
In deze nieuwe klacht verwijt klager de verzekeringsarts dat zij tijdens de procedure
bij het Centraal Tuchtcollege in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling
een verklaring heeft afgelegd die in strijd is met de waarheid.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht inhoudelijk kan worden
behandeld en dat de klacht ongegrond is. Nu klager tijdens deze nieuwe procedure opnieuw
een tegen de verzekeringsarts in te dienen klacht heeft aangekondigd, overweegt het
college ten overvloede dat klager er rekening mee moet houden dat een volgende klacht
tegen de verzekeringsarts wegens misbruik van klachtrecht niet in behandeling wordt
genomen. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 7 juli 2022;
- de brief van klager van 4 augustus 2022, binnengekomen op 8 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het aanvullend verweerschrift, ontvangen op 7 oktober 2022 in reactie op het
verzoek van de secretaris om aanvullende informatie;
- de brief van klager van 22 maart 2023, binnengekomen op 23 maart 2023 met
als bijlagen aanvullende stukken.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een
secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek).
Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 26 april 2023. De partijen
zijn
verschenen. De verzekeringsarts werd bijgestaan door haar gemachtigde. De partijen
en de gemachtigde van de verzekeringsarts hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
Zij hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 Klager heeft op 8 april 2020 (onder nummer 2039) bij dit college tegen de
verzekeringsarts een klacht ingediend. De klacht bestond uit vier klachtonderdelen.
Klager verweet de verzekeringsarts dat zij:
1. zich in haar rapportage ongenuanceerd en denigrerend heeft uitgelaten over
klager en een collega-arts (klagers behandelaar) aangaande zijn bevindingen en die
bevindingen zonder enige vorm van wetenschappelijke onderbouwing terzijde heeft geschoven;
2. als arts bevooroordeeld was over de onderzoeksmethodes, diagnostiek en therapie
van het behandelcentrum waar klager onder behandeling was, hetgeen onder meer bleek
uit:
- het zonder bewijs betogen dat de IGJ kritiek zou hebben op het behandelcentrum;
- het zonder bewijs aanvoeren dat het behandelcentrum niet verzekerde zorg
zou verlenen en dat zorgverzekeringen hun vergoedingen hebben stopgezet met name vanwege
de onvoldoende medische onderbouwing;
- het zich positief uitlaten over de Vereniging tegen Kwakzalverij en het volgen
van haar redenering zonder dat die redenering wetenschappelijk gefundeerd is;
3. ondeskundig en onzorgvuldig gedrag heeft vertoond omdat zij de aanbevelingen
van de Gezondheidsraad en het interne beleidsdocument van het UWV niet heeft meegewogen
in haar oordeel en zichzelf ook meerdere malen heeft tegengesproken;
4. zich bij het opstellen van haar rapportage als arts onvoldoende onafhankelijk
van de opdrachtgever heeft opgesteld.
Klager verklaarde tijdens de mondelinge behandeling dat hij deze klacht heeft ingediend
om te bewerkstelligen dat voortaan op zorgvuldige wijze rapportages worden gemaakt.
3.2 Bij beslissing van 14 december 2020 heeft dit college de klacht wat betreft
klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en aan de verzekeringsarts de maatregel van waarschuwing
opgelegd. Het college heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
3.3 Tegen deze beslissing heeft klager (onder nummer C2021.020) beroep
aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege.
3.4 In het verweerschrift in hoger beroep (bij het Centraal Tuchtcollege ingekomen
op 4 mei 2021) heeft de verzekeringsarts onder meer het volgende aangevoerd (alle
citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“De opmerking van klager dat beklaagde voorbij gegaan zou zijn aan het gegeven dat
er bij hem sprake is van tachycardie, kan beklaagde niet volgen.
Beklaagde heeft hier wel degelijk kennis en notie van genomen zoals ook is beschreven
in de hoorzitting en rapportage (bijlage 2b uit verweer in eerste aanleg). De uitslagen
van holteronderzoek en fietsergometrie waren reeds ingebracht en meegewogen in het
bezwaar met als uitslag: “af en toe een supraventriculaire tachycardie” hetgeen een
onschuldige klacht is die bij veel mensen voorkomt”.
3.5 Tijdens de mondelinge behandeling bij het Centraal Tuchtcollege op 9 februari
2022 heeft de verzekeringsarts in haar slotwoord het volgende verklaard:
“Klager achtte deze beperkingen echter onvoldoende en ging in bezwaar en hierna in
beroep, waarbij mede middels mijn toetsing en beoordeling hiervan, in mijn rol als
verzekeringsarts bezwaar en beroep, deze primair opgestelde beperkingen en belastbaarheid,
ook door de beroepsrechter akkoord werden bevonden. Klager kreeg in deze dus geen
gelijk”.
3.6 Op 16 maart 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege het beroep verworpen en het
verzoek om de verzekeringsarts in de proceskosten te veroordelen afgewezen. Voor zover
voor deze zaak van belang heeft het Centraal Tuchtcollege in deze beslissing het volgende
overwogen:
“Omvang van de zaak in beroep
4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 2 gegrond verklaard en de
klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager is het niet eens met deze beslissing.
Uit het beroepschrift blijkt dat hij met zijn beroep wil bereiken dat het Centraal
Tuchtcollege klachtonderdeel 3, waarin onderdelen zitten verweven van de niet zelfstandig
besproken klachtonderdelen 1 en 4, alsnog gegrond verklaart. Tot slot verzoekt klager
het Centraal Tuchtcollege om bij gegrondverklaring van het beroep, de verzekeringsarts
te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt in deze procedure.
4.2 De verzekeringsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen. De verzekeringsarts
heeft tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 2 geen incidenteel beroep ingesteld.
Dit betekent dat het verwijt dat de verzekeringsarts bevooroordeeld is over de onderzoeksmethodes,
diagnostiek en therapie van het behandelcentrum waar klager onder behandeling is,
in beroep niet aan de orde is.
4.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de klachtonderdelen 1 en 4
geen zelfstandige bespreking behoeven, omdat de ongenuanceerde en denigrerende uitlatingen
en de onvoldoende onafhankelijkheid van de verzekeringsarts vooral gerelateerd zijn
aan de aspecten die in de klachtonderdelen 2 en 3 zijn genoemd. Ter verduidelijking
overweegt het Centraal Tuchtcollege dat klachtonderdeel 1 gerelateerd is aan het gegrond
verklaarde klachtonderdeel 2, en klachtonderdeel 4 is gerelateerd aan het ongegronde
klachtonderdeel 3. Dit betekent dat in beroep uitsluitend nog klachtonderdeel 3 aan
de orde is.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2022 is dat debat voortgezet.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft klachtonderdeel 3 tot dezelfde constateringen
als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing onder ‘5. De overwegingen van het
college’ hierover heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen
van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Dit betekent dat het beroep
van klager zal worden verworpen.
3.7 Op 7 juli 2022 heeft klager een nieuwe klacht tegen de verzekeringsarts ingediend.
4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klager verwijt de verzekeringsarts dat zij als arts in een tuchtrechtelijke
procedure een verklaring heeft afgelegd die in strijd is met de waarheid. Daarbij
gaat het om de hiervoor onder 3.4 en 3.5 aangehaalde citaten.
Met betrekking tot het onder 3.4 aangehaalde citaat voert klager aan dat de verzekeringsarts
de in haar verweer genoemde holterresultaten pas tijdens de eerste procedure bij dit
college tot haar beschikking kreeg en dat was ruimschoots na haar medische rapportage
van 25 november 2019.
Wat betreft het onder 3.5 aangehaalde citaat voert klager aan dat de bestuursrechter
nog geen enkele uitspraak had (en tot dusver heeft) gedaan. Dat de “beroepsrechter”
de toetsing en beoordeling door de verzekeringsarts akkoord heeft bevonden en dat
klager geen gelijk kreeg, is in strijd met de waarheid.
Klager vraagt het college ook om de verzekeringsarts in de proceskosten te veroordelen.
4.2 De verzekeringsarts heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te
verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Zij beroept zich op het
ne-bis-in-idem beginsel. Klager poogt voor de tweede maal een tuchtrechtelijke procedure
aan te spannen over een zaak die al in behandeling is geweest en waarin zowel dit
college als in beroep het Centraal Tuchtcollege tot een uitspraak is gekomen. Klager
heeft de gelegenheid gehad om tijdens deze procedure bij het Centraal Tuchtcollege
alle voor hem van belang zijnde punten en argumenten in te brengen, ook over de punten
waarover hij zich nu beklaagt.
Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de verzekeringsarts
het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Ter zake het onder 3.4 aangehaalde citaat voert de verzekeringsarts aan dat zij ten
tijde van het opstellen van haar medische rapportage van 25 november 2019 ermee bekend
was dat sprake was van tachycardieklachten. Nadien, na de bezwaarbeoordeling, is de
verzekeringsarts bekend geworden met de uitslag van het holteronderzoek waaruit blijkt
dat de klacht nader aan te duiden was als een “supraventriculaire” tachycardie. Nu
het verweerschrift aan het Centraal Tuchtcollege in maart 2021 was opgesteld en deze
aanvullende informatie toen wel bekend was, is uit een oogpunt van zorgvuldigheid
de tachycardie die ten tijde van het bezwaar in 2019 is genoemd alsnog volledig en
juist door de verzekeringsarts in dit verweerschrift genoemd, namelijk als de supraventriculaire
vorm, zoals dat uit dat holteronderzoek blijkt.
Wat betreft het onder 3.5 aangehaalde citaat stelt de verzekeringsarts dat het beroep
bij de rechtbank daadwerkelijk tot deze conclusie heeft geleid. Als de rechtbank het
beroep van klager ongegrond acht, houdt dat in dat de eerder opgestelde beperkingen
akkoord zijn bevonden en van kracht blijven. Verder stelt de verzekeringsarts dat
klager nog hoger beroep heeft ingesteld waarvan de verzekeringsarts de stand van zaken
niet kent. De verzekeringsarts is alleen betrokken geweest bij de beoordeling van
het bezwaar en beroep van klager.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 In artikel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet
BIG) is bepaald dat niemand andermaal ingevolge de bepalingen van Hoofdstuk VII van
de Wet BIG kan worden berecht ter zake van enig in artikel 47 lid 1 van die wet bedoeld
handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke
eindbeslissing is genomen. Dit is het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’.
5.2 In dit geval heeft de klacht betrekking op gedragingen die zich zouden hebben
voorgedaan nadat dit college op de eerste klacht had beslist. Daaruit volgt dat het
college op 14 december 2020 (datum beslissing) niet kan hebben beslist over gedragingen
die zich nadien (het op 4 mei 2021 ingekomen verweerschrift en het op 9 februari 2022
gehouden slotwoord) zouden hebben voorgedaan. Dat wordt niet anders doordat het Centraal
Tuchtcollege nadien (op 16 maart 2022) op het beroep heeft beslist. In hoger beroep
kan de oorspronkelijke klacht immers niet worden uitgebreid. Het college verwerpt
daarom het ontvankelijkheidsverweer van de verzekeringsarts en zal de klacht inhoudelijk
beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 Het college stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op de wijze waarop
de verzekeringsarts zich in de tuchtprocedure in beroep heeft verweerd. De verzekeringsarts
kan hierover eerst een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt als zij in een tuchtrechtelijke
procedure opzettelijk in strijd met de waarheid verklaringen heeft afgelegd, die voor
de beoordeling van de klacht van belang zijn (verg. CTG 12-01-2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:37).
5.4 De verzekeringsarts had ten tijde van haar rapportage informatie over tachycardie.
Op basis van de stukken die zij nadien heeft ontvangen, heeft zij de term “supraventriculaire”
onder verwijzing naar het holteronderzoek hieraan toegevoegd. Tijdens de mondelinge
behandeling heeft de verzekeringsarts hierover verklaard dat zij dit heeft toegevoegd
om duidelijker en vollediger te zijn. Aan ernst of belastbaarheid voegt het naar het
oordeel van het college niets toe. Nu deze toevoeging geen gevolgen heeft voor het
destijds door haar gegeven oordeel, ziet het college niet in dat de verzekeringsarts
hierover een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
5.5 Tijdens de mondelinge behandeling heeft het college de verzekeringsarts
gevraagd wat zij heeft bedoeld met “het akkoord van de beroepsrechter”. Hierover heeft
zij het volgende verklaard:
“U vraagt wat dat betekent. De bezwaarbeoordeling geschiedt door een eigen arts van
het UWV, dat was ik. Zodra iemand in beroep gaat, kijkt er nog iemand mee in het beroep.
Het beroep is ongegrond verklaard, en mijn rapport in bezwaar is in stand gebleven.
Na de beroepsprocedure kan hij nog in hoger beroep, die loopt nog. Die beoordeling
heb ik niet meer gedaan. Ik kijk of ik de beslissing in mijn dossier heb, maar die
kan ik zo snel niet vinden nu.”
Kennelijk leeft de verzekeringsarts in de veronderstelling dat er inderdaad een beslissing
door de rechtbank is genomen waarin de bevindingen van de verzekeringsarts zijn beoordeeld.
Het college heeft echter niet kunnen vaststellen dat deze beslissing er is. Deze vaststelling
betekent nog niet dat de verzekeringsarts opzettelijk in strijd met de waarheid heeft
verklaard.
Het college betrekt daarbij dat dit, evenmin als de andere gedraging waarover
klager zich beklaagt, op geen enkele wijze een rol heeft gespeeld bij de beoordeling
in hoger beroep van de eerste klacht.
Het Centraal Tuchtcollege heeft immers de beslissing waarvan beroep verkort bekrachtigd.
Slotsom
5.6 Uit de hiervoor gegeven overwegingen volgt dat de klacht ongegrond is. Klager
heeft verzocht de verzekeringsarts te veroordelen in de kosten die hij heeft gemaakt
in deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk)
gegrond verklaart en aan de verzekeringsarts een maatregel oplegt. Nu daarvan geen
sprake is, behoeft dit verzoek geen nadere bespreking.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2023 heeft klager gezegd: “ik hoor net
van mevrouw dat zij vanaf 1 januari 2021 geen bemoeienis meer had met het dossier.
Maar op 5 februari is er een zitting geweest met diezelfde rapportage, inclusief de
passage waarvoor ze is gewaarschuwd. Kan dat dan zomaar? Ik denk dat ik haar handelen
misschien nog separaat als klacht ga indienen, daarover vraag ik nog advies.” Daarmee
heeft klager in het vooruitzicht gesteld dat hij overweegt opnieuw tegen deze verzekeringsarts
een klacht te gaan indienen. Het college wil hierover nu al opmerken dat als klager
bij dit college blijft klagen over vermeende gedragingen van de verzekeringsarts die
voor het tuchtrecht (de bewaking en bevordering van de kwaliteit van beroepsuitoefening
in de gezondheidszorg en de bescherming van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig
handelen van zorgverleners) niet van belang zijn, hij er rekening mee moet houden
dat een eventuele nieuwe klacht wegens misbruik van (klacht)recht niet in behandeling
wordt genomen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
zijn beslissing. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het
beroep van klager heeft tot doel dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang
beoordeelt, de klacht alsnog gegrond verklaart en de verzekeringsarts veroordeelt
in de proceskosten.
4.2 De verzekeringsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal
Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren, omdat sprake is van
ne bis in idem en subsidiair om het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat de klacht van klager ongegrond is en licht dat hierna toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.5 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2024 is het debat voortgezet.
4.6 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij wat het Regionaal Tuchtcollege onder
'5. De overwegingen van het college’ zowel ten aanzien van de ontvankelijkheid als
de inhoud heeft overwogen en neemt dat hier over. Dit met uitzondering van de zin
in overweging 5.3 “De verzekeringsarts kan hierover eerst een tuchtrechtelijk verwijt
worden gemaakt als zij in een tuchtrechtelijke procedure opzettelijk in strijd met
de waarheid verklaringen heeft afgelegd, die voor de beoordeling van de klacht van
belang zijn (verg. CTG 12-01-2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:37)”.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege zal deze zin als volgt verbeterd lezen. ”De verzekeringsarts
handelt in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg
als zij in een tuchtrechtelijke procedure opzettelijk in strijd met de waarheid een
verklaring aflegt omtrent wetenschap die zij heeft als arts met betrekking tot de
behandeling van haar patiënt (CTG 12-01-2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:37)”. Deze verbeterde
lezing brengt het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel.
4.8 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft
verklaard en het hiertegen ingestelde beroep moet worden verworpen
4.9 In artikel 69 lid 5 wet BIG is bepaald dat indien een klacht geheel of gedeeltelijk
gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd de tuchtrechter kan beslissen
dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van
de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de beklaagde moeten worden vergoed.
Aangezien het beroep wordt verworpen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
H. de Hek en M.W. Zandbergen, leden juristen en J.H.M. de Brouwer en J.A.W. Dekker,
leden-beroepsgenoten en C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.