ECLI:NL:TGZCTG:2024:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1931

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:45
Datum uitspraak: 14-02-2024
Datum publicatie: 15-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/1931
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Klager verblijft in een forensisch psychiatrische instelling, waar de verpleegkundige werkzaam was. Klager gebruikt medicatie waaronder paracetamol. De paracetamol staat vermeld op de wekelijkse medicatielijst met de aantekening: “zo nodig 4 maal per dag 2 tabletten (=1000 mg)”. Bij gebruik van meer dan 10 tabletten in twee weken tijd; contact opnemen met medische dienst. Niet in EIGEN BEHEER, oraal”. De verpleegkundige heeft medio 2022 aan een collega van de medische dienst gemeld dat het paracetamolgebruik van klager de norm van maximaal tien tabletten in twee weken ruim overschreed. Daarop heeft de arts kennelijk het gebruik van paracetamol door klager vastgezet op vier vaste momenten van de dag. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij achter zijn rug om bij de arts van de medische dienst heeft geregeld dat klager niet langer paracetamol krijgt als hij daarom vraagt. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1931 van
A., verblijvende in B. (NB),
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
gemachtigde: mr. J.F. van der Brugge,
advocaat te Amsterdam,
tegen
C., verpleegkundige, destijds werkzaam in B. (NB),
verweerster in beide instanties,
hierna: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Klager heeft op 28 juni 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle een klacht ingediend tegen de verpleegkundige. Dat college heeft de klacht doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te ’s Hertogenbosch. Dit laatste college heeft de klacht in zijn beslissing van 17 mei 2023, onder nummer H2022/4491, kennelijk ongegrond verklaard.
Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 januari 2024. Klager en de verpleegkundige zijn beiden verschenen. Klager werd daar bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.F. van der Brugge, de verpleegkundige werd bijgestaan door mr. L. Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De zaak in het kort
2.1 Klager verblijft in de forensisch psychiatrische instelling, waar de verpleegkundige werkzaam is. Klager gebruikt medicatie, waaronder paracetamol (PCM). De PCM staat vermeld op de wekelijkse medicatielijst van klager met de aantekening: “zo nodig 4 maal per dag 2 tabletten “(= 1000mg) Bij gebruik van meer dan 10 tabletten in twee weken tijd; contact opnemen met Medische Dienst. NIET IN EIGEN BEHEER”, oraal”. De verpleegkundige heeft in juni 2022 aan een collega van de medische dienst gemeld dat het PCM gebruik van klager de norm van maximaal 10 tabletten in twee weken ruim overschreed. Daarop heeft een arts van de medische dienst kennelijk het gebruik van PCM door klager vastgezet op vier vaste momenten van de dag. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij achter zijn rug om bij de arts van de medische dienst heeft geregeld dat klager niet langer PCM krijgt als hij daarom vraagt, bijvoorbeeld ‘s nachts.
2.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. Hierna licht het college dat toe.
3. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
3.1 Het college moet de vraag beantwoorden of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ verpleegkundige. Het college gaat daarbij uit van de geldende beroepsnormen op het moment van de zorgverlening.
Beoordeling van de klacht
3.2 Uit de door de verpleegkundige overgelegde medicatielijsten blijkt dat het gebruik door klager van PCM de gestelde norm van maximaal 10 tabletten per twee weken ruimschoots overschreed. De verpleegkundige heeft daarvan op enig moment melding gemaakt bij de medische dienst. Dat is volgens de regels, die zijn opgesteld om schadelijke bijwerkingen van te veel gebruik van PCM te voorkomen. De verpleegkundige heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door deze melding te doen.
3.3 De arts van de medische dienst is degene die beslist of het gebruik van PCM anders moet worden geregeld en bijvoorbeeld op vaste tijden moet worden gegeven. De verpleegkundige heeft aangevoerd dat de arts hiertoe kennelijk zonder overleg met klager heeft besloten. Daardoor kreeg klager PCM aangeboden op een moment waarop hij hier niet om had gevraagd en kon klager ook niet meer ’s nachts om PCM vragen als hij daar behoefte aan had. Het is natuurlijk heel vervelend dat klager van de beslissing van de arts niet op de hoogte was gesteld en onverwacht met het gevolg (verstrekking op vier vaste momenten per dag) werd geconfronteerd. Hiervan valt de verpleegkundige echter geen verwijt te maken, omdat zij bij het nemen van die beslissing niet betrokken is geweest. Overigens heeft de verpleegkundige in haar verweerschrift nog gemeld dat de medische dienst na de bezwaren van klager de vaste tijden voor de verstrekking van PCM aan klager weer heeft losgelaten.
Slotsom
3.4 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht duidelijk ongegrond is. De verpleegkundige heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij betoogt ook in beroep dat de verpleegkundige achter zijn rug om bij de arts van de medische dienst heeft geregeld dat hij – klager – niet langer paracetamol krijgt als hij daar om vraagt. Klager vindt dat de verpleegkundige eerst met hem had moeten overleggen. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Door melding te maken van het feit dat klager veel meer dan tien tabletten paracetamol per twee weken gebruikte heeft de verpleegkundige volgens de regels gehandeld. Dat vervolgens de arts van de medische dienst zonder overleg met klager heeft beslist dat klager alleen op vier vaste momenten per dag paracetamol verstrekt kreeg kan de verpleegkundige niet worden verweten.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
J. Legemaate en B.J.M. Frederiks, leden-juristen, D.A. Polhuis en N.A. van Gerwen, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 14 februari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.