ECLI:NL:TGZCTG:2024:40 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1982

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:40
Datum uitspraak: 14-02-2024
Datum publicatie: 14-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/1982
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts die handelde als supervisor. Klager is van opvatting dat de bedrijfsarts heeft toegelaten dat geen goede diagnose is gesteld en er fouten zijn gemaakt, met grote negatieve gevolgen voor klagers gezondheid en zijn persoonlijke omstandigheden. Meer in het bijzonder verwijt hij de bedrijfsarts dat hij onvoldoende onafhankelijk toezicht heeft gehouden op het werk van de artsen (die onder zijn supervisie stonden), en hun werkzaamheden ten onrechte niet heeft gecorrigeerd. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht in alle onderdelen ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

    C2023/1982
C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1982 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
L., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M. Kremer, advocaat te Groningen. 
1.    Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 30 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen L. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 mei 2023, onder nummer A2022/4314, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2024 tegelijk behandeld met de zaak C2023/1981. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen klager, en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Kremer. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
    “3.    Wat is er precies gebeurd?
3.1    Klager is werkzaam als vrachtwagenchauffeur en is daarbij verantwoordelijk voor het laden en lossen en vervoer van goederen tussen werkgever en klant. Klager meldt zich op 18 mei 2021 ziek met aanhoudende klachten over pijn in zijn rechterbeen. E., basisarts (een collega van de arts en de supervisor) constateert op 2 juni 2021 forse beperkingen in (langdurig) staan en lopen en adviseert een kortdurende time-out van 2-3 weken om tot rust te komen. 
3.2    Er treedt geen verbetering op, en op 20 september 2021 vraagt E. (ten behoeve van de diagnose en mogelijke re-integratie) informatie op bij de behandelend neuroloog. Bij dit verzoek om informatie wordt achter de naam van E. het BIG registratienummer van de supervisor vermeld.
3.3    Mede op basis van de informatie van de neuroloog maakt E. op 4 oktober 2021 een BML op (in de stukken ook wel omschreven als een FML: Functionele Mogelijkheden Lijst). E. constateert beperkingen en concludeert tevens dat er duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. Wat betreft werktijden is in de BML onder VI opgenomen: ‘enigszins beperkt, kan ongeveer 40 uur per week werken in passende arbeid’. Onder de handtekening staat ‘in verband met supervisie mede ondertekend door [de supervisor], bedrijfsarts’ onder vermelding van hetzelfde BIG-registratienummer. 
3.4    In het medisch dossier zit een aantekening van de supervisor van 1 maart 2022 met verwijzing naar een oordeel van het UWV (inhoudende dat er benutbare mogelijkheden zijn), dat zowel klager als zijn werkgever een jurist hebben ingeschakeld (klager wordt gekort op zijn salaris), dat een tweede spoor nog niet is gestart, klager toename van klachten meldt, en dat een vervolgspreekuur is gepland op 9 maart 2022.
3.5    Op 9 maart 2022 ziet verweerder C. (als opvolger van E.) klager op zijn 
spreekuur in B. en rapporteert dat klager beschikt over benutbare mogelijkheden: niet in zijn huidige functie maar wel in ander passend werk (re-integratie). Vanwege de verstoorde arbeidsrelatie adviseert de arts tot het volgen van het zogeheten tweede spoor traject. Volgens de arts zijn de beperkingen ongewijzigd, hij ziet geen aanleiding om de eerder door E. opgestelde BML aan te passen.
3.6    De rapportage van de arts van 9 maart 2022 is mede ondertekend door de 
supervisor, met de toevoeging: ‘In verband met de supervisie mede ondertekend door [de supervisor], bedrijfsarts’ en zijn BIG-registratienummer. 
3.7    In zijn aantekeningen noteert de arts op 9 maart 2022 dat bij partijen sprake is van een patstelling en een juridisering van het arbeidsgeschil, en dat gestreefd moet worden naar de-escalatie. 
Op 11 maart 2022 heeft de arts telefonisch contact met klager. Uit zijn aantekeningen blijkt dat hij daarbij een reeks van vragen heeft gesteld en besproken, zoals de resultaten van een MRI, nader onderzoek in het ziekenhuis, zijn (huishoudelijke) werkzaamheden thuis (dagverhaal), het gebruik van krukken en de aanvraag van een scootmobiel, medicijngebruik, behandeling door een psycholoog, verdere onderzoeken (burn-out en ADD), verdere klachten en herstelgedrag. In de gegeven antwoorden vindt de arts bevestiging van zijn eerdere conclusie dat er benutbare mogelijkheden zijn, en hij adviseert om het tweede spoor te continueren.
3.8    Klager is van opvatting dat hij ongeschikt is voor werk. Hij verzoekt om een second opinion die door de arts op 30 maart 2022 wordt aangevraagd bij G.. In zijn verzoek schrijft de arts aan G. dat hij (na verkregen toestemming van klager) de voor de second opnion benodigde medische informatie bijsluit en hij sluit af: ‘Mocht u nog nadere informatie of gegevens nodig hebben dan verneem ik dat graag van u’. 
3.9    In het medisch dossier zit een aantekening van de supervisor van 11 mei 2022 
waarbij is vermeld dat de werkgever akkoord is gegaan met (het betalen van) een second opinion, en de supervisor (naar het college begrijpt) de administratie verzoekt om het traject voor een second opinion te vervolgen (met de arts in de c.c.). 
3.10    Het onderzoek voor de second opinion wordt op 20 mei 2022 door G. uitgevoerd. In     zijn verslag is onder andere het dagverhaal opgenomen. G. ziet aanwijzingen voor     somatisch onvoldoende verklaarbare klachten (SOLK) en mogelijk enige stoornis in het     autistisch spectrum, en adviseert een multidisciplinair traject, mediation en overdracht aan     een senior bedrijfsarts. G. vermoedt een gebrek aan evidence based gegevens voor de door     E. opgestelde BML, hij adviseert om de BML aan te passen, geeft zelf geen BML af, maar     ziet (evenmin) grond voor ‘Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden’. G. heeft geen     gebruik gemaakt van overdracht van het medische dossier van verweerders (de arts en de     supervisor). 
3.11    Deze second opinion wordt door de arts met klager besproken op het spreekuur op 25 mei 2022. De arts rapporteert hierover dat ook in de second opinion geen sprake is van ‘niet benutbare mogelijkheden’ en dat wordt geadviseerd tot nader onderzoek en behandeling. Hij vertelt klager verder dat hij het advies volgt, inhoudende mediation en overdracht van de verzuimbegeleiding aan een andere, senior bedrijfsarts.
3.12    Op 4 augustus 2022 rapporteert deze senior bedrijfsarts, H. om de benutbare     mogelijkheden opnieuw in kaart te brengen en door een onafhankelijke instantie een actuele     BML te laten opstellen. Hij adviseert verder tot een arbeidskundig onderzoek, de inzet van     een re-integratiecoach en een multidisciplinair revalidatietraject. In zijn aantekeningen     noteert H. dat de BML mogelijk niet correct is, en dat hij I. een actuele BML wil laten     opstellen. Hij concludeert voorts dat klager in beginsel geschikt is voor passend werk.
3.13    In het I.-rapport van 6 oktober 2022, opgesteld door J. wordt geconcludeerd tot duurzaam benutbare mogelijkheden. In de Verzekeringsgeneeskundige rapportage van K. van 25 januari 2023 wordt geconcludeerd tot belastbaarheid, met uitzondering van duurbelasting.
opmerking vooraf en volgorde behandeling klachten
3.14     Klager ondervindt ingrijpende gevolgen van een ongeval dat al in zijn jeugd heeft plaatsgevonden, en over een reeks van jaren al klachten oplevert. Dit heeft gevolgen voor zijn functioneren en daarmee ook voor zijn baan als vrachtchauffeur waarna hij in een (arbeids)conflict is geraakt met zijn werkgever en het tot een echtscheiding is gekomen. Het college heeft begrip voor zijn teleurstelling en ongenoegen over deze situatie, maar beperkt zich tot de vraag of klager (over zijn situatie) terecht verwijten maakt over het handelen van de arts en/of de supervisor.
3.15     Het college zal de klacht tegen de supervisor apart behandelen, maar wijst er op dat deze klacht mede in samenhang moet worden gezien met de klacht tegen de (onder zijn supervisie staande) arts – het college verwijst dan ook nadrukkelijk naar de gelijktijdig gedane uitspraak in laatstgenoemde klacht.
4.    Wat houdt de klacht tegen de supervisor in?
Volgens klager heeft de supervisor onjuist en niet onafhankelijk gehandeld, omdat hij (in de kern genomen) onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend op het werk van de artsen die onder zijn supervisie stonden. Meer in het bijzonder verwijt klager (naar het college begrijpt) de supervisor dat hij:
1)    als eigenaar van M. onvoldoende onafhankelijk is ten opzichte van de artsen die onder     zijn supervisie staan;
2)    arts E. het BIG-registratienummer gebruikte van supervisor zodat het 
    klager onmogelijk is (gemaakt) om een klacht tegen E. in te dienen;
3)    de door E. opgemaakte BML ten onrechte is goedgekeurd door supervisor;
4)    niet heeft ingegrepen toen de arts zijn rapportage aanpaste zonder overleg     en/of toelichting;
5)    niet heeft ingegrepen toen de arts de BML na de de uitgebrachte second opinion niet     aanpaste, en niet heeft ingegrepen toen de arts onvoldoende duidelijkheid verschafte     over de op te zetten mediation;
6)    niet heeft ingegrepen toen de arts weigerde om de BML aan te passen, ook niet na         ontvangst van aanvullende medische gegevens;
7)    de offerte voor de second opinion heeft ondertekend terwijl die second opinion is     aangevraagd door de arts;
8)    niet heeft ingegrepen toen er geen medische informatie naar G. is gestuurd voor de     second opinion;
9)    zodanig heeft gehandeld dat dit heeft geleid tot de echtscheiding van klager.
5.    Wat is het verweer?
De supervisor heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6.    Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1    De vraag is of de supervisor, in zijn functie van bedrijfsarts en in dat kader verantwoordelijk voor de supervisie over het werk van E. en later diens opvolger de arts, de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. 
als eigenaar van M. is de supervisor onvoldoende onafhankelijk 
6.2    Klager is van opvatting dat de supervisor als eigenaar van M. onvoldoende onafhankelijk is ten opzichte van de artsen die in opleiding zijn en onder zijn supervisie staan. Het college kan klager hierin niet volgen. De supervisor heeft onweersproken gesteld dat hij niet de leidinggevende is (geweest) van E. en de arts. Hij was (alleen) inhoudelijk verantwoordelijk voor de werkzaamheden van E. en de arts die onder zijn supervisie stonden. Deze verantwoordelijkheid blijkt ook uit dossierstukken waarbij de supervisor stukken van E. en de arts mede (als supervisor) heeft ondertekend.
6.3    De enkele omstandigheid dat de supervisor (mede) eigenaar is van de onderneming waar E. en de arts in dienst zijn, betekent niet dat hij reeds daarom niet (voldoende) onafhankelijk ten opzichte van hen staat. Het college gaat er dan ook in beginsel van uit dat de supervisor als professional in voldoende mate zijn onafhankelijkheid heeft bewaakt. Feiten of omstandigheden (door klager te stellen en te onderbouwen) op grond waarvan anders moet worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.
E. gebruikte het BIG-registratienummer van supervisor zodat klager niet kan klagen
6.4    Klager is van opvatting dat supervisor het onmogelijk heeft gemaakt om over E. (en zijn ondeugdelijke rapportages) te klagen omdat E. steeds (alleen) het BIG-registratienummer van de supervisor gebruikte.
6.5    Het college kan klager in dit klachtonderdeel niet volgen. E. is (zo heeft de supervisor onweersproken gesteld) een (basis)arts. In de onderhavige periode is hij deels ingeschreven geweest in het BIG register, en deels (gedurende zijn werkzaamheden in het buitenland) niet inschreven geweest. In het laatste geval heeft hij onder supervisie van de supervisor gewerkt als arts. Er is hier sprake van een uitzondering die met toestemming vanuit het BIG-register is toegestaan: E. mag dan onder begeleiding en verantwoordelijkheid van de supervisor (die wel BIG-geregistreerd is) deze werkzaamheden verrichten. Indien en voor zover in bepaalde stukken niet altijd (voldoende) duidelijk was dat het weergegeven BIG-registratienummer niet aan E. toebehoorde maar aan zijn supervisor, is dat (en daar heeft klager gelijk in) niet zorgvuldig, maar niet zodanig dat de supervisor hierover een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 
6.6    Indien en voor zover (dat is uit de klacht niet ondubbelzinnig af te leiden) geklaagd wordt over de feitelijk uitgeoefende supervisie, stelt het college vast dat in het verweerschrift (daarin door klager niet weersproken) een reeks van data is vermeld waarop in het logboek werkzaamheden van de supervisor als supervisor zijn vastgelegd.
6.7    Indien en voor zover (tevens) wordt geklaagd over de feitelijke werkzaamheden van E. (waar de supervisor mede verantwoordelijk voor is) stelt het college vast dat dit verwijt onvoldoende is gesubstantieerd en/of onderbouwd. Het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor een dergelijk verwijt. 
geen aanpassing BML
6.8    Het college zal de klachtonderdelen 3, 4, 5, en (deels) 6 (vanwege hun onderlinge samenhang) gelijktijdig behandelen. Deze klachtonderdelen zien op het verwijt dat de supervisor heeft toegelaten dat (en dus niet corrigerend heeft ingegrepen) toen E. een onjuiste BML heeft opgesteld, heeft toegelaten dat de arts geweigerd heeft deze BML aan te passen (ook niet na ontvangst van aanvullende medische gegevens en/of de second opinion), en heeft toegelaten dat de arts zijn rapportage van 9 maart 2022 heeft aanpast zonder overleg en/of toelichting. 
6.9    De klacht dat E. een onjuiste BML heeft opgesteld, treft geen doel. In de rapportage door E. gedateerd 4 oktober 2021 (onder verwijzing naar de opgestelde en bijgevoegde 
BML) blijkt in voldoende mate wanneer deze BML is opgesteld, en uit de medeondertekening door de supervisor blijkt dat de supervisie heeft plaatsgevonden. De BML is opgesteld na verkregen inlichtingen van de behandelend neuroloog, en klager heeft niet gemotiveerd en/of onderbouwd waarom deze BML ondeugdelijk was. De enkele verwijzing naar een opmerking in de second opinion (slechts het (blote) vermoeden van een gebrek aan evidence based gegevens voor deze BML) is daarvoor in ieder geval onvoldoende. 
6.10    Zoals in de gelijktijdig gedane uitspraak in de klacht tegen de arts overwogen, is het college van oordeel dat de arts terecht en op goede gronden kon uitgaan van de door zijn voorganger in oktober 2021 opgestelde BML en in maart 2022 kon afzien van aanpassing of actualisering. Ook de klacht over de (gestelde) aanpassing door de arts van de rapportage is door het college (zie de desbetreffende overwegingen) afgewezen. 
6.11    Nu de klachten over de werkzaamheden van beide artsen geen doel treffen, zijn ook de klachten over het toezicht door de supervisor (op deze werkzaamheden) ongegrond.
Toelichting vooraf over mediation
6.12    Klager meent dat de supervisor ten onrechte niet heeft ingegrepen toen de arts onvoldoende duidelijkheid gaf over de op te zetten mediation (als gevolg waarvan een ontbindingsprocedure is gestart door de werkgever). 
6.13    Het college verwijst naar de afwijzing (in de gelijktijdig gedane uitspraak in de klacht tegen de arts) van de klacht over het gestelde onvoldoende informeren door de arts, van klager en werkgever over de in te stellen mediation. De klacht over het toezicht door de supervisor is hetzelfde lot beschoren. 
offerte voor de second opinion ondertekend door de supervisor
6.14    Klager is van opvatting dat de supervisor ten onrechte de offerte voor de second opinion heeft ondertekend. Hij had dat niet mogen doen omdat deze second opinion is aangevraagd door de arts.
6.15    Net als in de gelijktijdig gedane uitspraak in de klacht tegen de arts is het college van oordeel dat het een financieel/administratieve handeling betreft waarbij in het midden kan blijven wie de meest gerede persoon is om deze te ondertekenen. Echter, het antwoord op die vraag is in ieder geval irrelevant voor enig tegen de supervisor tuchtrechtelijk te maken verwijt.
geen medische informatie naar G. voor de second opinion
6.16    Klager is van opvatting dat de supervisor ten onrechte niet heeft ingegrepen toen bleek dat er geen medische informatie naar G. is gestuurd voor de second opinion.
6.17    In de gelijktijdig gedane uitspraak in de klacht tegen de arts is het college tot het oordeel gekomen dat de arts zich voldoende heeft ingespannen om G. te voorzien van de benodigde gegevens. Dat G. er voor heeft gekozen (wellicht omdat hij al over een ‘veelheid van documenten’ beschikte) om geen nadere informatie op te vragen, kan de arts niet worden verweten. In deze kan de arts geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt, zodat voor de klacht tegen de supervisor hetzelfde geldt.
de tekortkomingen hebben geleid tot een echtscheiding
6.18    Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien dat het beweerdelijk nalaten door de supervisor heeft geleid (of verwijtbaar heeft bijgedragen) aan de echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote.
conclusie ten aanzien van de klacht tegen de supervisor
6.19    Dat klager, zoals hiervóór al overwogen, negatieve gevolgen heeft ondervonden van zijn lichamelijke klachten (zoals de verstoorde werkrelatie en de echtscheiding) kan de supervisor niet worden aangerekend. De conclusie is dat ook de klacht tegen de supervisor in al haar onderdelen ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het is de taak van het Regionaal Tuchtcollege om de voor beoordeling van de zaak relevante feiten en omstandigheden vast te stellen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de wijze waarop het Regionaal Tuchtcollege dat in overweging ‘3. Wat is er precies gebeurd?’ heeft gedaan en gaat bij de beoordeling van het beroep daarom van die feiten en omstandigheden uit. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het commentaar dat klager heeft geleverd maar dat betekent niet dat de vastgestelde feiten en omstandigheden aanvulling of correctie behoeven. 
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil met zijn beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en aan de bedrijfsarts een passende maatregel oplegt. 
4.2    De bedrijfsarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd. 
4.3    Met de bedrijfsarts is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de klachten dat de bedrijfsarts anderen onder druk heeft gezet en dat de bedrijfsarts klager nooit heeft gezien, in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege niet is aangevoerd. Dit is een nieuwe klacht van klager. De procedure in beroep is bedoeld om het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. In beroep kunnen dan ook geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd. Voor dat deel zal het Centraal Tuchtcollege klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.4    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.5    De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘6. Wat zijn de overwegingen van het college?’ heeft overwogen en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover hij daarin nieuwe klachten naar voren heeft gebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; T. Dompeling en 
H.M. Wattendorff, leden-juristen en E.H. Groenewegen en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2024.
    Voorzitter   w.g.                        Secretaris  w.g.