ECLI:NL:TGZCTG:2024:39 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1981

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:39
Datum uitspraak: 14-02-2024
Datum publicatie: 14-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/1981
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een arts. Klager is van opvatting dat de arts geen goede diagnose heeft gesteld en fouten heeft gemaakt, met grote negatieve gevolgen voor klagers gezondheid en zijn persoonlijke omstandigheden. Meer in het bijzonder verwijt hij de arts dat hij ten onrechte heeft geweigerd de Benutbare Mogelijkheden Lijst (BML) aan te passen, en de afgegeven second opinion heeft genegeerd. Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat het aanvullend onderzoek - in aanvulling op het onderzoek twee dagen eerder - voldoende basis vormt voor het besluit om geen nadere of aangepaste BML op te stellen, en voor de conclusie dat er benutbare mogelijkheden zijn. Dat de arts daarna en daarnaast nog verder (medische) informatie had moeten opvragen, is door klager wel gesteld maar onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Alsdan is er geen sprake van een ondeugdelijke analyse en conclusie. Het college overweegt verder dat de bevindingen in de second opinion niet heeft genegeerd maar serieus heeft genomen, kan zich er deels in vinden, en heeft de conclusies grotendeels gevolgd. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht in alle onderdelen ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1981 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M. Kremer, advocaat te Groningen. 
1.    Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 30 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 mei 2023, onder nummer A2022/4313, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard. Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.  
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2024 tegelijk behandeld met de zaak C2023/1982. De zaken zijn niet gevoegd. Op de zitting zijn verschenen klager, en de arts, bijgestaan door mr. Kremer. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
    “ 3.    Wat is er precies gebeurd?
3.1    Klager is werkzaam als vrachtwagenchauffeur en is daarbij verantwoordelijk voor het laden en lossen en vervoer van goederen tussen werkgever en klant. Klager meldt zich op 18 mei 2021 ziek met aanhoudende klachten over pijn in zijn rechterbeen. E., basisarts (een collega van de arts), constateert op 2 juni 2021 forse beperkingen in (langdurig) staan en lopen en adviseert een kortdurende time-out van 2-3 weken om tot rust te komen. 
3.2    Er treedt geen verbetering op, en op 20 september 2021 vraagt E. (ten behoeve van de diagnose en mogelijke re-integratie) informatie op bij de behandelend neuroloog. Bij dit verzoek om informatie wordt achter de naam van E. het BIG-registratienummer van de supervisor vermeld.
3.3    Mede op basis van de informatie van de neuroloog maakt E. op 4 oktober 2021 een BML op (in de stukken ook wel omschreven als een FML: Functionele Mogelijkheden Lijst). E. constateert beperkingen en concludeert tevens dat er duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. Wat betreft werktijden is in de BML onder VI opgenomen: ‘enigszins beperkt, kan ongeveer 40 uur per week werken in passende arbeid’. Onder de handtekening staat ‘in verband met supervisie mede ondertekend door [de supervisor], bedrijfsarts’ onder vermelding van hetzelfde BIG-registratienummer. 
3.4    In het medisch dossier zit een aantekening van de supervisor van 1 maart 2022 met verwijzing naar een oordeel van het F. (inhoudende dat er benutbare mogelijkheden zijn), dat zowel klager als zijn werkgever een jurist hebben ingeschakeld (klager wordt gekort op zijn salaris), dat een tweede spoor nog niet is gestart, klager toename van klachten meldt, en dat een vervolgspreekuur is gepland op 9 maart 2022.
3.5    Op 9 maart 2022 ziet de arts (als opvolger van E.) klager op zijn spreekuur in B. en rapporteert dat klager beschikt over benutbare mogelijkheden: niet in zijn huidige functie maar wel in ander passend werk (re-integratie). Vanwege de verstoorde arbeidsrelatie adviseert de arts tot het volgen van het zogeheten tweede spoor traject. Volgens de arts zijn de beperkingen ongewijzigd, hij ziet geen aanleiding om de eerder door E. opgestelde BML aan te passen.
3.6    De rapportage van de arts van 9 maart 2022 is mede ondertekend door de 
supervisor, met de toevoeging: ‘In verband met de supervisie mede ondertekend door [de supervisor], bedrijfsarts’ en zijn BIG-registratienummer. 
3.7    In zijn aantekeningen noteert de arts op 9 maart 2022 dat bij partijen sprake is van een patstelling en een juridisering van het arbeidsgeschil, en dat gestreefd moet worden naar de-escalatie. Op 11 maart 2022 heeft de arts telefonisch contact met klager. Uit zijn aantekeningen blijkt dat hij daarbij een reeks van vragen heeft gesteld en besproken, zoals de resultaten van een MRI, nader onderzoek in het ziekenhuis, zijn (huishoudelijke) werkzaamheden thuis (dagverhaal), het gebruik van krukken en de aanvraag van een scootmobiel, medicijngebruik, behandeling door een psycholoog, verdere onderzoeken (burn-out en ADD), verdere klachten en herstelgedrag. In de gegeven antwoorden vindt de arts bevestiging van zijn eerdere conclusie dat er benutbare mogelijkheden zijn, en hij adviseert om het tweede spoor te continueren.
3.8    Klager is van opvatting dat hij ongeschikt is voor werk. Hij verzoekt om een second opinion die door de arts op 30 maart 2022 wordt aangevraagd bij 
G.. In zijn verzoek schrijft de arts aan G. dat hij (na verkregen toestemming van klager) de voor de second opnion benodigde medische informatie bijsluit en hij sluit af: ‘Mocht u nog nadere informatie of gegevens nodig hebben dan verneem ik dat graag van u’. 
3.9    In het medisch dossier zit een aantekening van de supervisor van 11 mei 2022 
waarbij is vermeld dat de werkgever akkoord is gegaan met (het betalen van) een second opinion, en de supervisor (naar het college begrijpt) de administratie verzoekt om het traject voor een second opinion te vervolgen (met de arts in de c.c.). 
3.10    Het onderzoek voor de second opinion wordt op 20 mei 2022 door G. uitgevoerd.     In zijn verslag is onder andere het dagverhaal opgenomen. G. ziet aanwijzingen voor     somatisch onvoldoende verklaarbare klachten (SOLK) en mogelijk enige stoornis in het     autistisch spectrum, en adviseert een multidisciplinair traject, mediation en overdracht     aan een senior bedrijfsarts. G. vermoedt een gebrek aan evidence based gegevens voor de     door E. opgestelde BML, hij adviseert om de BML aan te passen, geeft zelf geen BML af,     maar ziet (evenmin) grond voor ‘Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden’. G. heeft     geen gebruik gemaakt van overdracht van het medische dossier van verweerders (de arts     en de supervisor). 
3.11    Deze second opinion wordt door de arts met klager besproken op het spreekuur op 25 mei 2022. De arts rapporteert hierover dat ook in de second opinion geen sprake is van ‘niet benutbare mogelijkheden’ en dat wordt geadviseerd tot nader onderzoek en behandeling. Hij vertelt klager verder dat hij het advies volgt, inhoudende mediation en overdracht van de verzuimbegeleiding aan een andere, senior bedrijfsarts.
3.12    Op 4 augustus 2022 rapporteert deze senior bedrijfsarts, H. om de benutbare     mogelijkheden opnieuw in kaart te brengen en door een onafhankelijke instantie een     actuele BML te laten opstellen. Hij adviseert verder tot een arbeidskundig onderzoek, de     inzet van een re-integratiecoach en een multidisciplinair revalidatietraject. In zijn     aantekeningen noteert H. dat de BML mogelijk niet correct is, en dat hij I. een actuele     BML wil laten opstellen. Hij concludeert voorts dat klager in beginsel geschikt is voor     passend werk.
3.13    In het I.-rapport van 6 oktober 2022, opgesteld door J. wordt geconcludeerd tot duurzaam benutbare mogelijkheden. In de Verzekeringsgeneeskundige rapportage van K. van 25 januari 2023 wordt geconcludeerd tot belastbaarheid, met uitzondering van duurbelasting.
opmerking vooraf en volgorde behandeling klachten
3.14     Klager ondervindt ingrijpende gevolgen van een ongeval dat al in zijn jeugd heeft plaatsgevonden, en over een reeks van jaren al klachten oplevert. Dit heeft gevolgen voor zijn functioneren en daarmee ook voor zijn baan als vrachtwagenchauffeur waarna hij in een (arbeids)conflict is geraakt met zijn werkgever en het tot een echtscheiding is gekomen. Het college heeft begrip voor zijn teleurstelling en ongenoegen over deze situatie, maar beperkt zich tot de vraag of klager (over zijn situatie) terecht verwijten maakt over het handelen van de arts en/of de supervisor.
3.15     Het college zal de klacht tegen de arts apart behandelen, maar wijst er op dat deze klacht in samenhang moet worden gezien met de klacht tegen de supervisor – het college verwijst dan ook nadrukkelijk naar de gelijktijdig gedane uitspraak in laatstgenoemde klacht. 
4.    Wat houdt de klacht tegen de arts in?
Volgens klager heeft de arts verkeerd gehandeld omdat hij (in de kern genomen) een verkeerde diagnose heeft gesteld en ten onrechte geweigerd heeft om de BML aan te passen, met grote gevolgen voor de gezondheid van klager, en zijn financiële (loonstop) en persoonlijke omstandigheden (echtscheiding). Meer in het bijzonder verwijt hij (naar het college het klachtschrift begrijpt) de arts dat hij:
1)    zonder medische informatie op te vragen concludeert tot benutbare mogelijkheden, en weigert om de eerder opgemaakte BML aan te passen;
2)    zijn rapportage zonder overleg en/of toelichting aanpast;
3)    weigert om de BML van zijn voorganger aan te passen, ook niet na het uitbrengen van de second opinion
4)    de offerte voor de second opinion heeft laten ondertekenen door de supervisor;
5)    geen medische informatie naar G. heeft gestuurd voor de second opinion;
6)    weigert om de BML aan te passen, terwijl uit de second opinion blijkt dat er een verkeerde diagnose is gesteld;
7)    – vervallen – 
8)    zijn conclusie niet aanpast naar aanleiding van de uitgebrachte second opinion;
9)    onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de op te zetten mediation waardoor een ontbindingsprocedure is gestart;
10)    de overdracht aan de senior bedrijfsarts heeft vertraagd;
11)    zodanig heeft gehandeld dat dit heeft geleid tot de echtscheiding van klager.
5.    Wat is het verweer?
De arts heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6.    Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1    De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. 
6.2    Het college zal eerst de klachtonderdelen 1, 2, 3, 6 en 8 (vanwege de onderlinge samenhang) gelijktijdig behandelen.
geen aanpassing BML
6.3    De arts heeft (als opvolger van zijn collega E.) klager gezien op het spreekuur van 
9 maart 2022. Hij is daarbij uitgegaan van de bevindingen van zijn voorganger, waaronder de door E. op 4 oktober 2021 opgemaakte BML. Deze BML was opgemaakt, mede op basis van de van de behandelend neuroloog verkregen inlichtingen. 
6.4    Ondanks het verzoek van klager, heeft de arts afgezien van het aanpassen (actualiseren) van de BML. Ter zitting heeft hij daarover opgemerkt dat hij daar geen noodzaak voor zag, omdat er geen (nieuwe) medische informatie was en de toestand nog hetzelfde was als in oktober 2021. Dit verweer overtuigt het college niet, uit de stukken valt niet of onvoldoende op te maken dat de medische toestand gelijk was gebleven – veeleer zijn er aanwijzingen dat de pijnklachten in de loop der tijd toenamen en verergerden en er dus reden was voor actualisering van de BML. De bedrijfsarts had er (alternatief) ook voor kunnen kiezen om een dagverhaal op te stellen om daarmee het benodigde inzicht te verkrijgen.
6.5    Echter, twee dagen na het eerste consult heeft de bedrijfsarts (uitgebreid) telefonisch contact gehad met klager en daarbij een reeks van vragen gesteld en besproken, zoals het onderzoek in het ziekenhuis (waaronder een MRI), klagers dagbesteding en medicatie, het gebruik van krukken en de aanvraag van een scootmobiel, de behandeling door de psycholoog (waaronder burn-out en ADD) en overige klachten en herstelgedrag. Het college is van oordeel dat dit aanvullend onderzoek - in aanvulling op het onderzoek twee dagen eerder - voldoende basis vormt voor het besluit om geen nadere of aangepaste BML op te stellen, en voor de conclusie dat er benutbare mogelijkheden zijn. Dat de arts daarna en daarnaast nog verder (medische) informatie had moeten opvragen, is door klager wel gesteld maar onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Alsdan is er geen sprake van een ondeugdelijke analyse en conclusie.
6.6    Het verwijt dat de arts de rapportage van 9 maart 2022 naderhand zou hebben aangepast (meer in het bijzonder: heeft aangevuld met de zin ‘Hij zou passende werkzaamheden kunnen verrichten’ hetgeen vervolgens door de werkgever is gebruikt in een ontslagprocedure) treft geen doel. De door klager bedoelde toevoeging is niet strijdig met de (overige) bevindingen van de arts, maar ligt daarmee juist in lijn. Voorafgaand aan de toevoeging staat onder het kopje Arbeidsgeschiktheid: ‘Cliënt beschikt over benutbare mogelijkheden, maar is momenteel niet geschikt voor zijn eigen werk en kan in passende werkzaamheden re-integreren’. Alsdan is er geen sprake van een (wezenlijke) aanpassing waarvoor overleg met klager noodzakelijk was, maar slechts van een herhaling en nadere precisering, waarvan de arts geen verwijt kan worden gemaakt.
6.7    Het verwijt dat de arts ook na het uitbrengen van de second opinion weigert zijn advies en/of conclusie aan te passen, treft evenmin doel. De second opinion is een serieus te nemen opvatting van een collega, en het is het college niet gebleken dat de arts dat niet gedaan heeft. Echter, de arts is niet verplicht om (alle) bevindingen zonder meer over te nemen, hij kan daar gemotiveerd van af zien. G. is in zijn opinie weliswaar kritisch over de door E. opgemaakte (en door de arts overgenomen) BML, maar het staat de arts vrij om daar anders over te denken en een andersluidende conclusie te trekken – mits goed onderbouwd en daarvan is (zie de overweging hiervóór) naar het oordeel van het college sprake. Daar komt bij dat in de second opinion alleen een dagverhaal is opgenomen (en geen eigen BML) en ook overigens - naar het oordeel van het college - onvoldoende steun biedt voor de stellig door G. geformuleerde conclusie dat een geactualiseerde BML aan de orde is. 
6.8    Het college is het ook niet met klager eens dat in de second opinion wordt geconcludeerd dat er een verkeerde diagnose is gesteld, er wordt (alleen) gekozen voor een andere, bredere aanpak van de problemen. Maar ook G. concludeert dat er geen sprake is van ‘niet benutbare mogelijkheden’. De arts heeft dat ook met klager besproken op het daaropvolgend spreekuur. Dat klager het met deze conclusie niet eens is (en er in een juridische procedure mee wordt geconfronteerd) leidt niet tot verwijtbaar handelen van de arts. Zeker niet, nu de arts (ondanks dat hij het deels oneens is met de aanpak van en de conclusie uit de second opinion) het belangrijkste advies volgt, zijnde dat de behandeling moet worden overgedragen aan een andere, senior bedrijfsarts die naar eigen inzicht kan handelen waaronder het opzetten van een eigen BML (hetgeen ook gebeurd is). Samenvattend: de arts heeft de bevindingen in de second opinion niet genegeerd maar serieus genomen, kan zich er deels in vinden, en heeft de conclusies grotendeels gevolgd.
6.9    De enkele omstandigheid dat na de second opinion van G. nog meerdere onderzoeken zijn geweest met deels afwijkende conclusies en aanbevelingen, maakt niet dat de beslissing van de arts in maart 2022 daarmee onjuist was. In ieder geval moet worden gewaakt voor ‘hindsight’. Zo is niet (meer) na te gaan welke invloed het (ziekte)verloop en de gevolgen daarvan voor de gesteldheid, invloed heeft gehad op de bevindingen bij de latere onderzoeken – terecht wijst de gemachtigde van verweerders de aandacht op de lange voorgeschiedenis van de klachten, en de in de loop der jaren afnemende spieromvang in de rechterkuit en de daarmee samenhangende toename van te gebruiken hulpmiddelen (eerst krukken en vervolgens een scootmobiel).
de arts heeft G. niet de benodigde informatie gestuurd
6.10    De arts heeft, op verzoek van klager, een second opinion geregeld. Hij heeft in het aanvraagformulier aan G. gemeld dat hij de relevante medische gegevens meestuurde en dat hij, indien gewenst, nadere informatie kon en zou verstrekken. Gesteld noch gebleken is dat G. hierom heeft gevraagd. Uit zijn second opinion blijkt dat G. over een ‘veelheid van documenten’ beschikte waaronder de door E. opgestelde BML. Het is het college onduidelijk of G. de (c.q. alle) bij het aanvraagformulier gevoegde stukken ook daadwerkelijk heeft ontvangen, dan wel, dat die door een administratieve vergissing per abuis niet (allemaal) waren bijgesloten. Echter, indien en voor zover G. nog nadere informatie nodig had, lag het op zijn weg om de arts daarom te vragen. Nu dat verzoek is uitgebleven, gaat het college er van uit dat de arts G. in voldoende mate heeft geïnformeerd en als dat anders is, dit niet de arts kan worden verweten.
de offerte voor de second opinion is ondertekend door de supervisor
6.11    De offerte voor de second opinion maakt geen deel uit van het dossier, maar het college gaat er van uit (deze stelling wordt door de arts niet weersproken) dat de offerte is ondertekend door de supervisor. De second opinion is geregeld door de arts. Daarvoor is een offerte opgemaakt, gericht aan de werkgever die het moet betalen. Het gaat om een financieel/administratieve handeling. Dat de offerte is opgemaakt en ondertekend door de supervisor van de bedrijfsarts (en eigenaar van het bedrijf) acht het college irrelevant voor enig tegen de arts tuchtrechtelijk te maken verwijt. 
onvoldoende duidelijkheid over de op te zetten mediation
6.12    In zijn rapportage van 25 mei 2022 neemt de arts op dat hij het advies (uit de second opinion) volgt dat mediation moet plaats vinden tussen klager en zijn werkgever. Uit de klacht begrijpt het college dat deze mediation (uiteindelijk) niet (naar genoegen) heeft plaatsgevonden, dat de werkgever dat klager verwijt en dit in de ontslagprocedure aanvoert, en dat klager op zijn beurt de arts verwijt dat hij hem beter en vooraf had moeten informeren over de voorwaarden van en voor mediation. 
Het college verwerpt dit klachtonderdeel. Het advies van de arts (in navolging van G.) om over te gaan tot mediation is deugdelijk en onderbouwd. Vervolgens is het aan partijen om hierover nadere afspraken te maken, en invulling aan te geven. Dat de mediation uiteindelijk (door de opstelling van één der partijen, dan wel beide partijen) niet heeft plaats gevonden, kan de arts niet worden verweten. Als klager hierover van de arts nadere informatie had willen hebben, had hij dat moeten vragen maar hij heeft dat (zo begrijpt het college) nagelaten. De opmerking van G. in zijn second opinion: ‘Een goede verklaring vooraf van [de arts] aan partijen lijkt op zijn plaats’ is te vrijblijvend en niet onderbouwd, en maakt daarom het oordeel van het college niet anders.
de overdracht aan de senior bedrijfsarts heeft te lang geduurd
6.13    Klager verwijt de arts dat zijn afspraak met senior bedrijfsarts H. te lang op zich heeft laten wachten omdat een eerder geplande afspraak op 14 juli 2022 is verplaatst naar 4 augustus 2022. Het college acht (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) het verzetten van een afspraak in de zomer(vakantie)tijd van drie weken niet zodanig dat iemand (de arts dan wel een ander) daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Als een dergelijk uitstel onaanvaardbaar was (klager zegt dat hij ‘aan de goden [is] overgeleverd’) had het op zijn weg gelegen om aan de bel te trekken. 
de tekortkomingen hebben geleid tot een echtscheiding
6.14    Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien dat het beweerdelijk nalaten door de arts heeft geleid (of verwijtbaar heeft bijgedragen) aan de echtscheiding tussen klager en zijn echtgenote. Zeker niet nu zijn (ex)vrouw (al) op 18 november 2021 heeft gezegd de relatie te willen beëindigen terwijl de arts pas op 9 maart 2022 het eerste contact met klager heeft. 
conclusie ten aanzien van de klacht tegen de arts
6.15    Dat klager, zoals hiervóór al overwogen, negatieve gevolgen heeft ondervonden van zijn lichamelijke klachten (zoals de verstoorde werkrelatie en de echtscheiding) kan de arts niet worden aangerekend. De conclusie is dat de klacht tegen de arts in al haar onderdelen ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Het is de taak van het Regionaal Tuchtcollege om de voor beoordeling van de zaak relevante feiten en omstandigheden vast te stellen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de wijze waarop het Regionaal Tuchtcollege dat in overweging ‘3. Wat is er precies gebeurd?’ heeft gedaan en gaat bij de beoordeling van het beroep daarom van die feiten en omstandigheden uit. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het commentaar dat klager heeft geleverd maar dat betekent niet dat de vastgestelde feiten en omstandigheden aanvulling of correctie behoeven. 
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil met zijn beroep de klacht in volle omvang door het Centraal Tuchtcollege laten beoordelen. Het beroep van klager strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart en aan de arts een passende maatregel oplegt. 
4.2    De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd. 
Inhoudelijke beoordeling
4.3    Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘6. Wat zijn de overwegingen van het college?’ heeft overwogen en neemt deze hier over, echter met dien verstande dat beklaagde arts is en geen bedrijfsarts, zoals staat vermeld in overwegingen 6.4 en 6.5. 
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
    verwerpt het beroep. 
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; T. Dompeling en 
H.M. Wattendorff, leden-juristen en E.H. Groenewegen en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2024.
        Voorzitter   w.g.                Secretaris  w.g.