ECLI:NL:TGZCTG:2024:38 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1918
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:38 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2024 |
Datum publicatie: | 14-02-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1918 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts kort samengevat dat hij a) zijn beroepsgeheim heeft geschonden dan wel zich partijdig heeft opgesteld, b) valsheid in geschrifte heeft gepleegd dan wel heeft gezorgd voor onjuiste en onwaarachtige verslaglegging, c) een passieve houding heeft aangenomen en heeft tegengewerkt, en d) heeft gezorgd voor onvolledige en niet gelijktijdige informatievoorziening en correspondentie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen a en b gegrond verklaard, de klachtonderdelen c en d ongegrond verklaard, en aan de bedrijfsarts de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1918 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
H., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Slabbers.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 30 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen H. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 maart
2023, onder nummer A2022/4120, heeft dat College de klachtonderdelen a en b gegrond
verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard, en aan de bedrijfsarts
de maatregel van berisping opgelegd. Klager is van die beslissing tijdig in beroep
gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Vervolgens
zijn nog enkele producties in het geding gebracht. De zaak is in beroep tegelijkertijd
maar niet gevoegd met de zaken C2023/1916 en C2023/1917 behandeld op de openbare terechtzitting
van het Centraal Tuchtcollege van 24 januari 2024, waar zijn verschenen klager en
de bedrijfsarts, laatstgenoemde bijgestaan door mr. Slabbers. De zaak is over en
weer toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij
aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager is in het kader van verzuimbegeleiding behandeld door verschillende
bedrijfsartsen van E.. Verweerder is bedrijfsarts en stafarts / teamcoördinator bij
E.. Klager verwijt de bedrijfsarts, behalve, kort gezegd, passitiviteit en niet gelijktijdige
informatievoorziening, i) schending van het beroepsgeheim en ii) valsheid in geschrifte,
althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging.
Ad i) Daags voor een gepland consult van klager bij collega’s van de bedrijfsarts
heeft klager per e-mail een second opinion naar E. gestuurd. Omdat daarvan door de
betrokken bedrijfsartsen geen kennis was genomen, heeft dit consult niet op reguliere
wijze doorgang gevonden. Op vragen daarover van de (advocaat van de) werkgever van
klager, heeft de bedrijfsarts gewezen op intimiderend gedrag van klager.
Ad ii) Tijdens een consult met klager op 22 januari 2018 heeft de bedrijfsarts benoemd
dat er sprake was van stressgerelateerde klachten en dat eerst het arbeidsconflict
moest worden opgelost om daarna verder aan de gezondheid van klager te kunnen werken.
In het naar aanleiding van het consult uitgebrachte advies, verzonden aan de werkgever,
vermeldt de bedrijfsarts dat hij op 22 januari 2018 verwacht dat klager de eigen werkzaamheden
voor 100% kan hervatten.
1.2 Het college komt tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De
bedrijfsarts krijgt een berisping. Hierna licht het college toe hoe het tot zijn beslissing
is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 maart 2022;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de brief met bijlagen van klager van 3 februari 2023, binnengekomen op
7 februari 2023;
- de e-mail met als bijlagen twee geluidsopnamen van klager, van 3 februari 2023;
- de brief met bijlagen van klager van 7 februari 2023, binnengekomen op
8 februari 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
3. De feiten
3.1 Klager is vanaf 12 april 2017 ziekgemeld. E. verzorgde de verzuimbegeleiding
van klager. Klager is door verschillende bedrijfsartsen van E. begeleid.
3.2 Zijn ervaringen met de bedrijfsartsen van E. waren voor klager aanleiding een
second opinion bij een onafhankelijke bedrijfsarts aan te vragen. Op 21 december 2017
heeft klager deze second opinion ontvangen. Hierin staat (alle citaten voor zover
van belang en inclusief eventuele taal- en typefouten):
“(…) omdat medewerker zich onveilig voelt bij de werkgever is aan te bevelen het eerstvolgend
spreekuur niet op de locatie van de werkgever te laten plaatsvinden. (…)”
3.3 Op 9 januari 2018 heeft klager de second opinion per e-mail doorgestuurd naar
E..
3.4 Op 10 januari 2018 was voor klager een consult ingepland bij een collega van
de bedrijfsarts (hierna: de collega bedrijfsarts) op de locatie van de werkgever.
Een derde bedrijfsarts (hierna: de derde bedrijfsarts) werd die dag ingewerkt en zou
als toehoorder bij het consult aanwezig zijn. Klager heeft zich gemeld voor dit consult,
maar toen bleek dat door de (collega en derde) bedrijfsartsen nog geen kennis was
genomen van de second opinion en zij daar ter plekke ook geen kennis van konden nemen,
heeft het consult niet op reguliere wijze doorgang gevonden.
3.5 Op 18 januari 2018 heeft de bedrijfsarts daarover aan de advocaat van de werkgever
van klager, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“Ik (…), bedrijfsarts en teamcoordinator bij E., ik heb [de collega bedrijfsarts en
de derde bedrijfsarts] dat [klager] op 10 januari 2018, zijnde opgeroepen voor het
spreekuur, heeft geweigerd zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek op een adequate
manier. Dat dit betekent dat [klager] de behandelkamer wel heeft betreden maar vragen
niet wou beantwoorden. [Klager] heeft dientengevolge geen vragen kunnen beantwoorden
of onderzoek kunnen ondergaan om vast te stellen of sprake is van arbeidsongeschiktheid.
[Klager] heeft zich ten overstaan van alle daar aanwezigen gedragen op een wijze die
door onze medewerkers als intimiderend is ervaren.
(…)
[Klager] heeft aangegeven onze artsen niet te vertrouwen en hierom niet wil mee werken.
Er was veel discussie over de procedure zoals altijd en aan de medische beoordeling
zijn we niet toegekomen.”
3.6 Op 22 januari 2018 had klager een consult bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts
heeft toen benoemd dat er sprake was van stressgerelateerde klachten en dat eerst
het arbeidsconflict moest worden opgelost om daarna verder aan de gezondheid van klager
te kunnen werken. Zijn interventieadvies luidde als volgt:
“Advies is mediation in te zetten. Een conflict op het werk leidt geregeld tot een
verstoorde arbeidsrelatie. Inzet van een, in arbeidsrelaties gespecialiseerde, mediator
kan in een vroeg stadium de arbeidsrelatie herstellen. Verbetering van de communicatie
is in veel gevallen een goede eerste stap om oud zeer op te lossen.”
3.7 In de tussentijdse evaluatie die naar aanleiding van het consult op 22 januari
2018 is opgesteld, heeft de bedrijfsarts, voor zover relevant, opgenomen:
“Op 22/01//2018 verwacht ik dat de werknemer de eigen werkzaamheden voor 100% kan
hervatten.”
3.8 Op 12 februari 2018 heeft de werkgever van klager een ontbindingsprocedure
aanhangig gemaakt. Deze procedure heeft geleid tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klager verwijt de bedrijfsarts:
a) schending beroepsgeheim / onpartijdigheid;
b) valsheid in geschrifte, althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging;
c) passiviteit / tegenwerking;
d) onvolledige en niet gelijktijdige informatievoorziening en correspondentie.
4.2 De bedrijfsarts meent dat er geen sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
4.3 Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) schending beroepsgeheim / onpartijdigheid
5.2 Klager betoogt dat het bericht dat de bedrijfsarts op 18 januari 2018 buiten
hem om aan de advocaat van zijn werkgever heeft gestuurd, informatie bevat die hij
op grond van de geldende richtlijnen niet aan de werkgever had mogen verstrekken.
Daarmee heeft de bedrijfsarts een beeld van hem geschetst als intimiderende en niet
meewerkende patiënt / client. De bedrijfsarts had zich moeten realiseren dat dit zijn
reputatie zou schaden. Daar komt bij dat de bedrijfsarts zich niet heeft verhouden
tot de werkgever, maar rechtstreeks tot diens advocaat, die de verklaringen van de
bedrijfsarts vervolgens in de door de werkgever aanhangig gemaakte ontbindingsprocedure
heeft gebruikt. De verklaringen van de bedrijfsarts zijn te kwalificeren als een schending
van het beroepsgeheim, althans van zijn taak als onafhankelijk arts. De bedrijfsarts
heeft met zijn verklaringen op zijn minst ook de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid
gewekt.
5.3 De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij, in zijn hoedanigheid van stafarts
en teamcoördinator, het bericht heeft verstuurd in reactie op de vraag van de werkgever
waarom er geen verklaring over het consult van 10 januari 2018 was afgegeven. Als
stafarts is hij betrokken geraakt omdat er in de begeleiding van klager al langer
problemen waren, ook op administratief gebied, waardoor medewerkers een gevoel van
onveiligheid hadden. Om die reden en ook om misverstanden te voorkomen was de derde
bedrijfsarts bij het consult ingepland. Achteraf bezien had hij misschien terughoudender
moeten zijn en de bejegeningsaspecten van het gedrag van klager niet moeten benoemen.
5.4 Het college acht de klacht gegrond. De bedrijfsarts had, zoals hij zelf ook
min of meer erkent, zich moeten onthouden van verklaringen over het gedrag van klager.
Feitelijk heeft het consult op 10 januari 2018 niet op reguliere wijze doorgang gevonden
omdat de betrokken bedrijfsartsen geen kennis hadden genomen / kunnen nemen van de
inhoud van de second opinion. Tot een mededeling van die strekking had de bedrijfsarts
zich kunnen en ook moeten beperken tegenover de (advocaat van de) werkgever. Niet
alleen vermeldt de bedrijfsarts in het geheel niets over de feitelijke oorzaak, de
tendentieuze toon van zijn bericht heeft (voorzienbaar) het gevaar in zich dat klager
daarmee wordt geschaad. Dit rekent het college de bedrijfsarts aan.
Klachtonderdeel b) valsheid in geschrifte, althans onjuiste en onwaarachtige verslaglegging
5.5 Volgens klager heeft de bedrijfsarts hem tijdens het consult op 22 januari
2018 op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat hij weer arbeidsgeschikt werd geacht.
Toch heeft de bedrijfsarts hem in de tussentijdse evaluatie per 22 januari 2018 beter
gemeld. Klager kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de bedrijfsarts hem onder
invloed van en mogelijk in samenwerking met de (advocaat van de) werkgever arbeidsgeschikt
heeft verklaard met het oog op een door de werkgever (dan nog) aanhangig te maken
ontbindingsprocedure.
5.6 De bedrijfsarts heeft toegelicht dat zijn advies in de tussentijdse evaluatie
inhield het arbeidsconflict buiten de ziektewet op te lossen. De mediation die hij
voorstond kwam steeds door ‘ziekte-argumenten’ niet op gang. Arbeidsgeschiktheid,
met vrijstelling van werk, zou het mediation-traject in gang zetten. De bedrijfsarts
erkent dat hij dit tegenover klager misschien niet zo helder heeft benoemd. Wel heeft
hij steeds aan klager uitgelegd dat het oplossen van het arbeidsconflict in het belang
van zijn gezondheid zou zijn. Van valsheid in geschrifte is geen sprake. In de tussentijdse
evaluatie zijn ook de medische beperkingen van klager vermeld.
5.7 Het college acht ook deze klacht gegrond. Het advies in de tussentijdse evaluatie
moge goed door de bedrijfsarts zijn doordacht en, anders dan klager insinueert, ook
goed zijn bedoeld en ‘vrijstelling van werk’ inhouden, duidelijk is dat de bedrijfsarts
zijn zienswijze in het consult met klager niet goed heeft uitgelegd en / of heeft
besproken. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat dit klager onwaarachtig voorkomt en
zijn achterdocht heeft gewekt. Het college acht aannemelijk dat ook voor de werkgever
de bedoeling van de bedrijfsarts niet zonder meer uit de tussentijdse evaluatie is
af te leiden.
Klachtonderdeel c) passiviteit / tegenwerking
5.8 Klager vindt dat de bedrijfsarts zich passief heeft opgesteld door geen acht
te slaan op de second opinion. Klager heeft ook een luisterend oor gemist. De bedrijfsarts
heeft niets gedaan aan zijn medische klachten en alleen maar aangestuurd op mediation.
Bij het opvragen van het dossier heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de daarvoor
benodigde machtiging niet klopte. Dat is niet de opstelling die je van een bedrijfsarts
mag verwachten.
5.9 Volgens de bedrijfsarts betekent zijn advies het arbeidsconflict op te lossen
met mediation niet dat hij geen oog of begrip heeft gehad voor klagers stressklachten.
Niet tot zijn taak behoort het bieden van psychische behandeling. Klager kreeg daarvoor
al begeleiding van de POH-GGZ via zijn huisarts. Klager werd ook door een psycholoog
begeleid en kreeg medicatie van een psychiater. Zijn advies bij het opvragen van het
dossier is geweest, zorg te dragen voor een machtiging die aan de daarvoor geldende
eisen voldoet.
5.10 Het college acht de klacht ongegrond. Voor zover de klacht ziet op de passieve
houding van de bedrijfsarts, heeft klager dit onvoldoende onderbouwd. Duidelijk is
dat de bedrijfsarts de oplossing voor de medische problemen van klager in mediation
zag en dit heeft hij ook uitgedragen. Van een passieve houding of tegenwerking van
de bedrijfsarts is het college ook overigens niet gebleken, ook niet waar het betreft
het afgeven van het dossier, waarvoor nu eenmaal specifieke eisen gelden.
Klachtonderdeel d) onvolledige en niet gelijktijdige informatievoorziening en correspondentie.
5.11 Dit klachtonderdeel houdt in dat de (advocaat van de) werkgever consequent
eerder en vollediger is geïnformeerd over het ziekteverzuimverloop dan klager. Volgens
de bedrijfsarts echter is het arbeidsgeschiktheidsoordeel gelijktijdig naar de werkgever
en klager gestuurd, maar, zo leerde navraag bij de administratie, bevatte het e-mailadres
van klager een tikfout. Het college is van oordeel dat dit de bedrijfsarts niet kan
worden verweten. Van overige verschillen in de informatievoorziening is het college
niet gebleken. De klacht is ongegrond.
Conclusie
5.12 De conclusie is dat de klachtonderdelen a en b gegrond zijn. Het college rekent
het de bedrijfsarts in het bijzonder aan dat hij zich tegenover de advocaat van de
werkgever op tendentieuze toon over klager heeft uitgelaten. Zijn functie als stafarts
en teamcoördinator brengt in dat opzicht nog een grotere verantwoordelijk-heid met
zich. De erkenning dat hij, achteraf bezien, misschien terughoudender had moeten zijn
en de bejegeningsaspecten van het gedrag van klager niet had moeten benoemen, overtuigt
het college er niet van dat de bedrijfsarts dit ten volle beseft. Wat betreft het
advies in de tussentijdse evaluatie had de bedrijfsarts klager mee moeten nemen in
zijn gedachten daarover.
Het college acht het opleggen van de maatregel van berisping passend.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en
hiervoor onder “3. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Het beroep van klager strekt ertoe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege
– dat de klacht alsnog in zijn geheel gegrond wordt verklaard en dat aan de bedrijfsarts
een zwaardere maatregel dan in eerste aanleg wordt opgelegd. Hij verzoekt daarnaast
om de bedrijfsarts te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
4.2 De bedrijfsarts stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet
worden verklaard in het beroep voor zover dat ziet op de in eerste aanleg gegrond
verklaarde klachtonderdelen a en b, de in eerste aanleg opgelegde maatregel, en voor
zover klager in beroep nieuwe klachten indient. Voor het overige moet het beroep van
klager volgens de bedrijfsarts worden verworpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal Tuchtcollege bestudeerd.
In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft
ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde
feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge
behandeling op 24 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.4 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen
die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel
uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd.
Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake
is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
4.5 In artikel 73, eerste lid onder a, van de Wet BIG wordt bepaald dat door een
klager tegen een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege slechts beroep kan
worden ingesteld voor zover zijn klacht ongegrond is verklaard. Dit betekent dat in
beroep uitsluitend de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond
zijn verklaard, te weten de klachtonderdelen c en d ter beoordeling voorliggen. Voor
zover het beroep van klager zich richt tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen
a en b en de zwaarte van de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel naar
aanleiding van die gedeeltelijke gegrondverklaring kan klager dan ook niet in zijn
beroep worden ontvangen.
4.6 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met
wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen
en neemt dat hier over. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
4.7 Gelet op het voorgaande bestaat er geen reden voor een proceskostenveroordeling
zoals door klager gevraagd.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten heeft
ingediend en voor zover het beroep zich richt tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen
a en b en de zwaarte van de door het Regionaal Tuchtcollege
opgelegde maatregel naar aanleiding van die gedeeltelijke gegrondverklaring;
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; T. Dompeling en
H.M. Wattendorff, leden-juristen en E.H. Groenewegen en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten
en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.