ECLI:NL:TGZCTG:2024:35 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1875

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:35
Datum uitspraak: 14-02-2024
Datum publicatie: 14-02-2024
Zaaknummer(s): C2023/1875
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is tijdens een revalidatietraject door de fysiotherapeut behandeld. Zij verwijt de fysiotherapeut onder meer het maken van ongepaste opmerkingen, het doen van ongewenste aanrakingen en het onzorgvuldig afhandelen van het evaluatiegesprek aan het einde van de behandelperiode. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1875 van 
            A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
            hierna: klaagster, gemachtigde: mr. P.R. Hogerbrugge,                     advocaat te Rotterdam,
tegen
            C., fysiotherapeut, werkzaam in B., verweerder in beide instanties,                     hierna: de fysiotherapeut, gemachtigde: mr. M.E. Klein Overmeen,                 verbonden aan FNV Advocaten te Utrecht.
1.    Procesverloop 
Klaagster heeft op 13 juni 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam een klacht ingediend tegen de fysiotherapeut. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing van 3 maart 2023, onder nummer A2022/4383 ongegrond verklaard. 
Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 31 januari 2024. Klaagster en de fysiotherapeut zijn beiden verschenen. Klaagster werd bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge en de fysiotherapeut werd bijgestaan door mr. M.E. Klein Overmeen. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht. 
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. 
        “2.     Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1    Klaagster is tijdens een revalidatietraject door de fysiotherapeut behandeld. Zij verwijt de fysiotherapeut onder meer het maken van ongepaste opmerkingen, het doen van ongewenste aanrakingen en het onzorgvuldig afhandelen van het evaluatiegesprek aan het einde van de behandelperiode. 
2.2    Het college komt tot de conclusie dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe
3.    Wat is er precies gebeurd?
3.1    Klaagster heeft bij een val haar schouder geblesseerd en is in een revalidatietraject bij de fysiotherapeut terechtgekomen. De fysiotherapeut werkt in een multidisciplinair team in een revalidatiecentrum en heeft klaagster in 2021 twee keer per week, gedurende een periode van enkele maanden, behandeld. 
3.2    Op 7 juni 2021 hebben klaagster en de fysiotherapeut vanwege het einde van het revalidatietraject een evaluatiegesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek heeft klaagster tegen de fysiotherapeut gezegd dat zij zijn behandeling als onprettig had ervaren. Zij zei onder meer dat de fysiotherapeut ongepaste opmerkingen had gemaakt en ongepaste aanrakingen had gedaan. De fysiotherapeut vroeg vervolgens naar concrete voorbeelden, maar klaagster antwoordde hem dat ze niet alles wilde benoemen. Het gesprek verliep stroef en de fysiotherapeut beëindigde het gesprek na tien tot vijftien minuten. 
3.3    Klaagster heeft vervolgens de klachtenfunctionaris van het revalidatiecentrum ingeschakeld. Er volgde een traject bij de klachtenfunctionaris met een gesprek tussen alle betrokkenen op 7 juli 2021. Klaagster diende vervolgens op 13 juli 2021 een klacht in bij de klachtenadviescommissie van het revalidatiecentrum, en op 
16 september 2021 heeft bij die commissie een hoorzitting plaatsgevonden. De commissie verklaarde het klachtonderdeel over ongepaste opmerkingen gegrond, en het klachtonderdeel over ongewenste aanrakingen ongegrond. De Raad van Bestuur van het revalidatiecentrum heeft vervolgens het advies van de commissie opgevolgd, waarna de fysiotherapeut onder meer een cursus ‘Cultuursensitief handelen’ volgde. Ook vonden er leerinterventies op het gebied van communicatie plaats binnen het team van de fysiotherapeut. 
3.4    Op 13 juni 2022 diende klaagster een tuchtklacht in tegen de fysiotherapeut. Ook deed zij aangifte bij de politie.
4.    Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij gedurende haar revalidatietraject
a)    ongepaste opmerkingen heeft gemaakt;
b)    ongewenste en onnodige aanrakingen heeft gedaan zonder toestemming van klaagster;
c)    een mobilisatie bij klaagster heeft uitgevoerd zonder voldoende uitleg en zonder haar toestemming; 
d)    de deur van de oefenruimte onnodig op slot heeft gedaan terwijl hij met klaagster in de oefenruimte was; en
e)    dat hij het evaluatiegesprek op 7 juni 2021 niet zorgvuldig heeft afgehandeld en afgerond en daarna geen vervolg heeft gegeven aan het gesprek of haar klachten.
5.    Wat is het verweer?
De fysiotherapeut heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6.    Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.1    De vraag is of de fysiotherapeut heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is die van een redelijk handelende en redelijke bekwame beroepsgenoot. Het college houdt bij de beoordeling onder meer rekening met wat ten tijde van het handelen in de beroepsgroep als norm was aanvaard, zoals de Beroepscode voor de Fysiotherapeut, waarin gedragsregels voor fysiotherapeuten zijn neergelegd. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt, het gaat erom of het handelen ook anders had gemoeten, gelet op normen van de beroepsgroep. 
Klachtonderdeel a) ongepaste opmerkingen
6.2    Klaagster stelt dat de fysiotherapeut verschillende ongepaste opmerkingen heeft gemaakt, met name op seksueel gebied. Zij heeft deze opmerkingen opgesomd in haar klaagschrift. De fysiotherapeut heeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling ontkend dat hij deze opmerkingen heeft gemaakt. In zijn algemeenheid heeft hij verklaard dat de verwijten ofwel onwaar zijn, ofwel dat opmerkingen uit de context zijn gehaald. 
6.3    Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de fysiotherapeut over de door de fysiotherapeut gemaakte opmerkingen uiteenlopen. Het dossier bevat geluidsopnames en transcripties van het evaluatiegesprek van 7 juni 2021, het gesprek met de klachtenfunctionaris van 7 juli 2021 en de hoorzitting bij de klachtenadviescommissie. Daaruit blijkt dat klaagster tijdens het evaluatiegesprek van 7 juni 2021 de opmerking “Ik hoop wel dat je man je wel laat doorademen” heeft benoemd. De fysiotherapeut heeft toen gezegd: “Kijk, sommige dingen roep ik uit humor en als dat dan niet past bij jouw humor, dan mijn excuses daarvoor” en “Maar als dat verkeerd gevallen is, dan is dat hetzelfde als een mislukte grap. En dat is dan voor jou heel erg.” Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de fysiotherapeut over deze opmerking echter gezegd: “Ik wil de therapie soms wat luchtiger maken. Ik herken me niet in de opmerkingen, daar zat ik mee. Het is lastig als therapeut.” Tijdens de zitting heeft de fysiotherapeut vervolgens verklaard dat hij de betreffende opmerking helemaal niet heeft gemaakt. Het college constateert dan ook dat de fysiotherapeut niet eenduidig verklaart over (bijvoorbeeld) deze opmerking: het kan immers niet zowel niet gezegd zijn als een verkeerd gevallen grapje betreffen. Dit neemt echter niet weg dat de verwijten gaan over communicatie tussen klaagster en de fysiotherapeut tijdens de behandeling. Het college is van díe communicatie geen getuige geweest en kan ook niet vaststellen welke opmerkingen de fysiotherapeut wel of niet heeft gemaakt. Dat de fysiotherapeut hierover niet eenduidig heeft verklaard, is onvoldoende om vast te stellen dat de verwijten juist zijn; de fysiotherapeut heeft immers in de verschillende reacties die hij heeft gegeven geen enkele keer erkend dat hij deze opmerkingen ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
6.4    Het college vindt het belangrijk om te benadrukken dat gemaakte grappen in het algemeen verkeerd begrepen kunnen worden en dat grappen over seksualiteit in een professionele behandelrelatie hoe dan ook ongepast zijn. De fysiotherapeut heeft echter weersproken dat hij dergelijke seksuele grappen of opmerkingen heeft gemaakt. Omdat niet kan worden vastgesteld welke opmerkingen wel of niet zijn gemaakt, kan het college ook niet vaststellen dat de fysiotherapeut klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de fysiotherapeut, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van de fysiotherapeut evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klacht op dit klachtonderdeel ongegrond is. 
Klachtonderdeel b) ongewenste en onnodige aanrakingen zonder toestemming
6.5    Klaagster stelt dat de fysiotherapeut haar ongewenst en onnodig heeft aangeraakt, zonder dat hij haar toestemming daarvoor had gevraagd. Zij zegt onder meer dat de fysiotherapeut haar tijdens een sessie op de behandeltafel onnodig over haar bil heeft gestreken. De fysiotherapeut ontkent dit verwijt ten stelligste. Het aanraken van de bil heeft volgens hem niet plaatsgevonden. Hij heeft ter zitting uitgelegd dat hij een ‘hands off-therapeut’ is, wat wil zeggen dat hij patiënten zo min mogelijk aanraakt, namelijk alleen als het noodzakelijk is. De overige aanrakingen hebben volgens hem wel plaatsgevonden, maar waren minimaal en functioneel in het kader van de behandeling. De fysiotherapeut heeft ook toegelicht dat hij altijd veel informatie geeft voordat hij iets doet, zodat zijn handelingen niet als verrassing komen voor patiënten. 
6.6    Het college neemt tot uitgangspunt dat een fysiotherapeut niet voor elke aanraking die hij tijdens de behandeling doet bij een patiënt de toestemming van de patiënt behoeft. Indien het gaat om gebruikelijke functionele aanrakingen zonder ingrijpende gevolgen is geen afzonderlijke toestemming nodig. Het aankondigen of toestemming vragen voor een dergelijke aanraking kan geen kwaad, maar het achterwege laten is niet in strijd met een beroepsnorm. Het college is van oordeel dat de fysiotherapeut voldoende duidelijk heeft uitgelegd dat de aanrakingen die hij bij klaagster heeft gedaan functioneel waren in het kader van haar behandeling en passend bij zijn beroepsuitoefening, dit met uitzondering van de gestelde aanraking van de bil. Omdat de fysiotherapeut deze specifieke aanraking ontkent, moet geconstateerd worden dat hier sprake is van uiteenlopende lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken. Net zoals in rechtsoverweging 6.4 over de opmerkingen is geoordeeld, geldt ook hier dat niet kan worden vastgesteld dat de door klaagster gestelde aanraking van de bil heeft plaatsgevonden en dus ook niet dat de fysiotherapeut op dat punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat de andere aanrakingen functioneel en passend binnen de beroepsuitoefening worden geacht, slaagt de klacht op dat punt evenmin. Alles overziend is het college van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. 
Klachtonderdeel c) mobilisatie zonder uitleg of toestemming
6.7    Dit klachtonderdeel luidt dat de fysiotherapeut de rug van klaagster zonder uitleg of zonder toestemming gemobiliseerd heeft. Klaagster zegt te zijn overvallen door de fysiotherapeut die ineens over haar heen hing en over haar heen rolde. Volgens de fysiotherapeut zag hij tijdens een behandelsessie dat klaagster een bepaalde beweging niet kon maken, heeft hij haar eerst oefeningen laten doen en toen dat geen effect bleek te hebben, heeft hij klaagster voorgesteld mee te gaan naar de behandelbank. De fysiotherapeut heeft ter zitting gezegd dat hij met klaagster heeft besproken wat hij zou gaan doen. Vervolgens heeft hij handdoeken over haar heen gelegd toen ze op de behandeltafel lag, haar haar armen laten kruisen en daarna haar rug gemobiliseerd. 
6.8    Ook hier geldt dat de lezingen van beide partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen. De fysiotherapeut ontkent dat hij klaagster zonder uitleg behandeld heeft. Over de toestemming voor een behandeling merkt het college op dat deze niet altijd expliciet uitgesproken hoeft te worden: indien een patiënt (na uitleg) meewerkt aan de behandeling kan, afhankelijk van de omstandigheden, impliciete toestemming aangenomen worden. Klaagster is op de behandelbank gaan liggen en heeft na instructie van de fysiotherapeut haar armen gekruist, zodat hij de mobilisatie kon uitvoeren. Dat de fysiotherapeut verder geen uitleg over de mobilisatie heeft gegeven, kan het college niet vaststellen. De toelichting van de fysiotherapeut over zijn werkwijze ten aanzien van deze mobilisatie brengt het college tot het oordeel dat de behandeling adequaat is geweest en zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het gebruik van handdoeken duidt er specifiek op dat zorgvuldigheid is betracht. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. 
Klachtonderdeel d) deur onnodig op slot 
6.9    Volgens klaagster heeft de fysiotherapeut meerdere keren tijdens behandelsessies in de oefenruimte de deur van de oefenruimte op slot gedaan, waardoor zij zich onveilig heeft gevoeld. De fysiotherapeut ontkent dat hij de deur op slot heeft gedaan. De behandelingen van klaagster vonden grotendeels plaats in de oefenzaal. Dit is een ruimte waarvan ook de drie collega’s van de fysiotherapeut én de 26 fysiotherapeuten van het ziekenhuis (waarin de revalidatiekliniek is gevestigd) gebruikmaken. Deze oefenzaal is te betreden via drie deuren. Eén van de deuren werd wel eens dichtgedaan (niet op slot) om te voorkomen dat deze tegen een patiënt aan zou komen. Volgens de fysiotherapeut heeft hij deze deur wel eens gesloten als klaagster oefeningen deed op of bij de brede oefenbank die bij de deur naar de algemene gang stond, zodat deze deur niet tegen klaagster of tegen de oefenbank aan zou slaan. De oefenruimte was volgens de fysiotherapeut altijd via drie deuren bereikbaar, dus hoe dan ook niet afgesloten. 
6.10    Het college stelt vast dat klaagster de omschrijving van de fysiotherapeut van de oefenruimte en de toegang daartoe niet heeft weersproken. Het sluiten van één van de toegangsdeuren als een patiënt daarbij in de buurt oefeningen uitvoert, acht het college niet onzorgvuldig. Of deze deur ook op slot is gedraaid, kan niet worden vastgesteld maar kan ook in het midden blijven. Gelet op de onbetwiste beschrijving van de oefenruimte moet geconstateerd worden dat deze, ook met een afgesloten deur, steeds toegankelijk is gebleven. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. 
Klachtonderdeel e) evaluatiegesprek niet goed afgehandeld
6.11    Dit klachtonderdeel luidt dat de fysiotherapeut het evaluatiegesprek van 
7 juni 2021 met klaagster niet zorgvuldig heeft afgehandeld, dat hij is weggelopen uit dat gesprek en vervolgens dit gesprek niet op zorgvuldige wijze heeft opgevolgd. De fysiotherapeut zegt dat hij werd overvallen door de verwijten van klaagster tijdens het evaluatiegesprek, maar dat hij geprobeerd heeft rustig antwoord op haar vragen te geven en geprobeerd heeft te achterhalen met welke opmerkingen en gedragingen hij in de ogen van klaagster ongepast had gehandeld. Volgens de fysiotherapeut wilde klaagster echter geen voorbeelden geven en wilde zij het gesprek hierover niet aangaan. Behandeltechnisch was alles al afgerond en besproken, en de verwijsbrief was klaar. De fysiotherapeut heeft daarom het gesprek afgerond en de gespreksruimte verlaten. Hij is van mening dat hij de zaak daarna te lang op zijn beloop heeft gelaten: een gesprek in het bijzijn van de klachtenfunctionaris vond pas vier weken later plaats, nadat klaagster zich bij de klachtenfunctionaris had gemeld. Hij zegt dat hij in de periode na het evaluatiegesprek sneller actie had kunnen ondernemen om nogmaals met klaagster in gesprek te gaan over haar verwijten. 
6.12    Het college is van oordeel dat uit het geluidsfragment van het evaluatiegesprek van 7 juni 2021 blijkt dat de fysiotherapeut inderdaad rustig is gebleven tijdens dit gesprek, empathie met klaagster heeft getoond door te benoemen dat het vervelend voor klaagster was dat zij zich kennelijk niet prettig heeft gevoeld tijdens zijn behandelingen, uitgelegd heeft dat zijn bedoelingen anders waren dan klaagster had geïnterpreteerd, en geprobeerd heeft te achterhalen wat haar verwijten precies inhielden. Uit het geluidsfragment blijkt volgens het college ook dat klaagster inderdaad geen verdere uitleg over haar verwijten wilde of kon geven. Het college is daarom van oordeel dat de fysiotherapeut het evaluatiegesprek op zorgvuldige wijze heeft gevoerd en, toen bleek dat het gesprek stagneerde en partijen niet verder kwamen, heeft afgerond. Aan klaagster kan worden toegegeven dat de opvolging door de fysiotherapeut na dit gesprek beter had gekund. De fysiotherapeut merkt terecht op dat het beter zou zijn geweest als hij zelf initiatief had genomen om nogmaals het gesprek met klaagster aan te gaan of haar naar de klachtenfunctionaris te verwijzen. Dat hij hierin geen initiatief heeft getoond en heeft afgewacht, verdient geen schoonheidsprijs, maar acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 
Overig
6.13    Ter zitting heeft klaagster benoemd dat zij van mening is dat de dossiervoering van de fysiotherapeut ontoereikend is. Voor zover klaagster heeft bedoeld haar klacht uit te breiden met het verwijt dat de fysiotherapeut onvoldoende of onzorgvuldig dossier heeft gevoerd, dan is het college van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel te laat, namelijk pas tijdens de zitting, naar voren heeft gebracht. De fysiotherapeut heeft zich tegen dit klachtonderdeel niet kunnen verweren en reeds daarom kan het college hierover niet oordelen. Het college laat dit klachtonderdeel dan ook buiten beschouwing. 
Conclusie
    6.14    De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4.     Beoordeling van het beroep
4.1    Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij heeft in haar beroepschrift alleen gronden naar voren gebracht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a (over het maken van ongepaste opmerkingen) en klachtonderdeel e (over het evaluatiegesprek op 7 juni 2021 en het ontbreken van een direct vervolg daarop). Volgens klaagster blijkt uit de verschillende reacties van de fysiotherapeut op haar klacht dat hij met zijn wijze van communiceren niet voldoende rekening heeft gehouden met haar gevoelens en opvattingen en dat hij ondanks weinig respons van haar kant zijn wijze van communiceren ten onrechte niet heeft aangepast. Zij verwijst ter onderbouwing van haar beroep naar paragraaf 2.1 en 2.9 van de Beroepscode voor de Fysiotherapeut van het KNGF. Klaagster verzoekt het Centraal Tuchtcollege de klachtonderdelen a en e alsnog gegrond te verklaren.
4.2    De fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zijn verweer komt erop neer dat hij ofwel de door klaagster opgesomde opmerkingen niet heeft gemaakt ofwel dat deze uit hun verband zijn gerukt. Verder wijst hij erop dat hij ook na het evaluatiegesprek open stond voor een nader gesprek met klaagster, welk gesprek ook heeft plaatsgevonden. De fysiotherapeut verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen. 
4.3     Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachtonderdelen a en e en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2024 is dat debat voortgezet.
4.4    De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klachtonderdelen a en e en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Ook het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen welke opmerkingen de fysiotherapeut tijdens de behandelingen wel of niet heeft gemaakt en in welke context hij dit heeft gedaan. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat de fysiotherapeut met zijn wijze van communiceren tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 
4.5    Ook voor het evaluatiegesprek van 7 juni 2021 geldt dat niet kan worden geconcludeerd dat de fysiotherapeut toen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, blijkt uit het geluidsfragment van dat gesprek dat de fysiotherapeut rustig is gebleven en dat er geen onvertogen woord is gevallen. Ook is het gesprek op een normale wijze geëindigd.  Klaagster kon voorts bekend worden geacht met de klachtenregeling van het revalidatiecentrum, omdat informatie hierover aan haar bij het intakegesprek was verstrekt. Zij heeft tijdens het evaluatiegesprek ook gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen en daarna zelf de klachtenfunctionaris benaderd. Wellicht was het beter geweest als de fysiotherapeut hier zelf initiatief had genomen, maar dit is in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 
4.6    Het Centraal Tuchtcollege komt tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a en e terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klaagster wordt verworpen.

5.    De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
        verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en R.H. Zuijderhoudt, leden juristen en C.J. Smeets en A.H.C.M. Snel, leden beroepsgenoten, en E.D. Boer, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2024.
        Voorzitter   w.g.                    Secretaris  w.g.