ECLI:NL:TGZCTG:2024:23 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1933

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:23
Datum uitspraak: 29-01-2024
Datum publicatie: 29-01-2024
Zaaknummer(s): C2023/1933
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager is in een periode van drie weken door verschillende huisartsen gezien in verband met aanhoudende klachten. In die periode is klager één keer door de in deze zaak beklaagde huisarts gezien. Hij wilde een sterkere pijnstiller waarop de huisarts hem heeft meegedeeld dat hij al de sterkste pijnstiller voorgeschreven had gekregen. Klager wilde zich toen niet laten onderzoeken. Twee weken na dit consult is klager met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Daar werd acuut nierfalen bovenop chronische nierinsufficiëntie vastgesteld. Klager verwijt de huisarts onder meer dat zij te lang gefocust is geweest op corona, dat er geen aandacht was voor klagers nierproblemen en dat te lang is gewacht met bloedonderzoek. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1933 van

              A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

              hierna: klager, gemachtigde: mr. drs. S.C. de Leede, advocaat

              te Utrecht,

tegen

              E., huisarts, werkzaam in F., verweerster in beide instanties,

              hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. D. Benamari, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand in Utrecht.

1.   Procesverloop

Klager heeft op 22 februari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven een klacht ingediend tegen de huisarts. Bij beslissing van 11 april 2023, onder nummer E2022/3939, heeft het Regionaal Tuchtcollege te (thans) ’s‑Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere stukken ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2023/1932 en C2023/1934 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2024. De huisarts is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. Benamari, voornoemd. Klager is met bericht van verhindering niet in persoon verschenen. Hij heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door mr. drs. S.C. de Leede, voornoemd. De standpunten van partijen zijn op de zitting verder toegelicht.

2.   Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2   De zaak in het kort

2.1 Op 17 augustus 2021 heeft klager telefonisch bij de huisartsenpraktijk, waar ook verweerster destijds werkzaam was, gevraagd om pijnstillers. Hij had een erge griep gehad en nog steeds veel pijn door het hoesten. Hij had een negatieve Covid testuitslag en wilde geen afspraak. De huisarts die op die dag de regie voerde, noteerde onder meer in het dossier: “ik hou het toch op mgl covid gezien beeld EN ik ga niet ongezien pijnstillers voorschrijven bij pijn bij het ademen, dus beoordeling vereist.”  Zij heeft voor klager een afspraak geregeld op het luchtwegklachtenspreekuur (LWSU), waar hij door een andere huisarts is gezien. Die huisarts heeft klager onderzocht en hem antibiotica, salbutamol en oxycodon voorgeschreven. Zij heeft klager ook een vangnetadvies meegegeven: als hij na twee dagen niet zou opknappen, moest klager opnieuw contact opnemen.

2.2 Op 23 augustus 2021 is klager door verweerster gezien, nadat zijn eigen huisarts hem op 19 augustus 2021 telefonisch had geadviseerd nog een keer terug te komen. Klager wilde zich niet laten onderzoeken. Hij wilde een sterkere pijnstiller voorgeschreven krijgen, waarop verweerster hem heeft medegedeeld dat oxycodon al de sterkste pijnstiller was, die aan klager kon worden voorgeschreven. Op 31 augustus 2021 was klager op het spreekuur van de praktijkondersteuner (POH), waar hij zich beklaagde over de behandeling door de huisartsen en vroeg hoe hij een klacht kon indienen. Een nieuwe afspraak bij een huisarts wilde klager niet. Op 2 september 2021 is een huisarts bij klager op visite geweest. Deze huisarts heeft een afspraak bij klager thuis voor bloedprikken geregeld en een gastroscopie in het ziekenhuis. Omdat de gastroscopie op 3 september 2021 kon plaatsvinden, is het bloedprikken verplaatst naar 6 september 2021.

2.3 Op 6 september 2021 heeft klager opnieuw contact met de praktijk opgenomen. Hij voelde zich slechter, maar had geen acute klachten. Een andere huisarts heeft klager die middag bezocht. Er was inmiddels bloed afgenomen. Die huisarts heeft met klager afgesproken de laboratoriumuitslagen af te wachten, omdat er geen acute verslechtering was en zij geen reden zag klager met spoed in het ziekenhuis te laten opnemen. Die middag ontving zij bericht van een afwijkende ontstekingswaarde (CRP) bij klager van 250 en heeft zij alsnog een opname van klager in het ziekenhuis geregeld.

2.4 De regievoerend huisarts heeft op 7 september 2021 in het dossier genoteerd: “waarnemer [naam] heeft dhr gisteren rond 17 u al ingestuurd naar het D. blijkbaar is er iets misggegaan met het opslaan van dat contact. Het bleek moeizaam om de dd arts ass te overtuigen van de noodzaak daarvan”. Later die dag heeft zij telefonisch contact gehad met het ziekenhuis en in het dossier genoteerd dat daar acuut nierfalen was vastgesteld bovenop chronische nierinsufficiëntie en dat men dacht aan een onderliggende ziekte.

2.5 Klager verwijt verweerster (en andere betrokken huisartsen) dat te lang is gefocust op corona ondanks een negatieve test (1), dat er geen aandacht was voor klagers nierproblemen, ondanks de symptomen (2), dat pas op 6 september 2021 bloedonderzoek heeft plaatsgevonden (3) en dat bij eerdere interventie en juiste diagnose een deel van de nierfunctie behouden had kunnen blijven (4).

2.6 Het college komt tot het oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Hieronder legt het college de beslissing uit.

3. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

3.1 Voor klager is het vreselijk dat in het ziekenhuis sprake bleek te zijn van acuut nierfalen, terwijl hij al een verminderde nierfunctie had. Het college realiseert zich dat dit voor klager ernstige gevolgen heeft. Dat neemt niet weg, dat het college bij de beoordeling van de klacht moet uitgaan van de situatie op het moment dat verweerster klager zag en van de informatie die op dat moment beschikbaar was uit het dossier en uit eigen onderzoek.

3.2 Het college moet de vraag beantwoorden of verweerster de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ huisarts. Het college gaat uit van de geldende beroepsnormen op het moment van de zorgverlening. Het gaat daarbij om de persoonlijke verwijtbaarheid van verweerster bij de behandeling van klager. Verweerster kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen of nalaten door anderen.

Covid (klachtonderdeel 1)

3.3 Het enige moment waarop in het dossier melding wordt gemaakt van een mogelijke Coronabesmetting is op 17 augustus 2021. Op die datum was verweerster bij de behandeling van klager nog niet betrokken. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

Symptomen en diagnose (klachtonderdelen 2, 3 en 4)

3.4 Verweerster heeft klager alleen gezien op 23 augustus 2021. In het dossier beschrijft zij dat klager haar vertelde dat het nog niet goed ging, en dat hij zich nog slecht voelde. De medicijnen hadden hem niet geholpen en hij had alles weggegooid. Hij had veel onvrede en wilde alleen een pijnstiller. Klager wilde niet onderzocht worden, maar verweerster noteerde desondanks dat hij volzinnen sprak, dat hij moeizaam opstond en dat hij geen versnelde ademhaling had. Verweerster heeft klager medegedeeld dat oxycodon al de sterkste pijnstiller is en dat ze hem niets anders kon geven. Klager zou het dan nog wel verder aankijken.

3.5 Het college is van oordeel dat klager verweerster niet de mogelijkheid heeft gegeven hem te onderzoeken, waardoor zij niet veel meer kon doen dan afgaan op klagers verhaal en op de indruk die hij op dat moment maakte. Verweerster had geen reden om een bloedonderzoek te laten doen. De klachten die klager aan verweerster beschreef, wezen niet op nierfalen. Klager wilde ook alleen maar een pijnstiller. Naar het oordeel van het college is verweerster niet tekort geschoten in haar zorg voor klager. Ook de klachtonderdelen 2, 3 en 4 zijn kennelijk ongegrond.”

3.   Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.

4.   Beoordeling van het beroep

4.1    Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij betoogt in beroep - onder meer - dat de huisarts zijn ziektebeeld ernstig heeft onderschat en er van uit is gegaan dat hij corona had. Volgens klager heeft zij ten onrechte geen tweede coronatest overwogen en had er eerder bloedonderzoek moeten worden gedaan. Hij stelt ook dat het onjuist is dat hij op 23 augustus 2021 niet door de huisarts onderzocht of geholpen wilde worden. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren. 

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 is dat debat voortgezet.

4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Daarbij wordt overwogen dat de huisarts alleen betrokken is geweest bij het consult op 23 augustus 2021. Zij heeft toen in het medisch dossier van klager vermeld dat klager niet onderzocht wilde worden. Het Centraal Tuchtcollege ziet in hetgeen klager in beroep over het verloop van dat consult naar voren heeft gebracht geen reden om hieraan te twijfelen. Niet is gebleken dat de huisarts toen steken heeft laten vallen en meer had moeten doen dan zij heeft gedaan.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.

4.6 Aangezien het beroep van klager wordt verworpen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.   De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

              verwerpt het beroep;

                   wijst het verzoek tot veroordeling van de

                   huisarts in de kosten van deze procedure af.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en W. de Ruijter en O.T.M. Schouten, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2024.

     Voorzitter   w.g.                      Secretaris  w.g.