ECLI:NL:TGZCTG:2024:22 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1932

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:22
Datum uitspraak: 29-01-2024
Datum publicatie: 29-01-2024
Zaaknummer(s): C2023/1932
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klager is in een periode van drie weken door verschillende huisartsen gezien in verband met aanhoudende klachten. De huisarts heeft klager verwezen naar het luchtwegklachtenspreekuur. Ruim twee weken later heeft de huisarts klager thuis een visite gebracht. Zij heeft klager onderzocht en daarna een gastroscopie in het ziekenhuis en een afspraak bij klager thuis voor bloedprikken geregeld. Na ontvangst van de bloeduitslagen is klager met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Daar werd acuut nierfalen bovenop chronische nierinsufficiëntie vastgesteld. Klager verwijt de huisarts onder meer dat zij te lang gefocust is op corona, dat er geen aandacht was voor klagers nierproblemen en dat te lang is gewacht met bloedonderzoek. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. 

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1932 van

              A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,

              hierna: klager, gemachtigde: mr. drs. S.C. de Leede, advocaat te Utrecht

tegen

              C., huisarts, werkzaam in B., verweerster in beide instanties,

              hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

1.   Procesverloop

Klager heeft op 22 februari 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven een klacht ingediend tegen de huisarts. Bij beslissing van 11 april 2023, onder nummer E2022/3937, heeft het Regionaal Tuchtcollege te (inmiddels) ’s‑Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere stukken ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2023/1933 en C2023/1934 behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2024. De huisarts is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.H.M. Mook, voornoemd. Klager is met bericht van verhindering niet in persoon verschenen. Hij heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door mr. drs. S.C. de Leede, voornoemd. De standpunten van partijen zijn op de zitting verder toegelicht.

2.   Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2   De zaak in het kort

2.1 Op 17 augustus 2021 heeft klager telefonisch bij de huisartsenpraktijk, waar ook verweerster werkzaam is, gevraagd om pijnstillers. Hij had een erge griep gehad en nog steeds veel pijn door het hoesten. Hij had een negatieve Covid testuitslag en wilde geen afspraak maken. Verweerster noteerde onder meer in het dossier: “ik hou het toch op mgl covid gezien beeld EN ik ga niet ongezien pijnstillers voorschrijven bij pijn bij het ademen, dus beoordeling vereist.”  Zij heeft voor klager een afspraak geregeld op het luchtwegklachtenspreekuur (LWSU), waar hij door een andere huisarts is gezien. Die huisarts heeft klager onderzocht en hem antibiotica, salbutamol en oxycodon voorgeschreven. Zij heeft klager ook een vangnetadvies meegegeven: als hij na twee dagen niet zou opknappen, moest klager opnieuw contact opnemen.

2.2 Op 23 augustus 2021 is klager door een andere huisarts gezien, nadat zijn eigen huisarts hem op 19 augustus 2021 telefonisch had geadviseerd nog een keer terug te komen. Klager wilde zich niet laten onderzoeken. Hij wilde een sterkere pijnstiller voorgeschreven krijgen, waarop de huisarts hem heeft medegedeeld dat oxycodon al de sterkste pijnstiller was, die aan klager kon worden voorgeschreven. Op 31 augustus 2021 was klager op het spreekuur van de praktijkondersteuner (POH), waar hij zich beklaagde over de behandeling door de huisartsen en vroeg hoe hij een klacht kon indienen. Een nieuwe afspraak bij een huisarts wilde klager niet. De POH heeft van dit consult melding gemaakt bij verweerster. Op 2 september 2021 is verweerster gebeld door een lid van de klachtencommissie, waar klager een klacht had ingediend. In vervolg daarop heeft zij een huisbezoek bij klager afgelegd. Verweerster heeft klager onderzocht en daarna een afspraak bij klager thuis voor bloedprikken geregeld en een gastroscopie in het ziekenhuis. Omdat de gastroscopie op 3 september 2021 kon plaatsvinden, is het bloedprikken verplaatst naar 6 september 2021.

2.3 Op 6 september 2021 heeft klager opnieuw contact met de praktijk opgenomen. Hij voelde zich slechter, maar had geen acute klachten. Een andere huisarts heeft klager die middag bezocht. Er was inmiddels bloed afgenomen. Die huisarts heeft met klager afgesproken de laboratoriumuitslagen af te wachten, omdat er geen acute verslechtering was en zij geen reden zag klager met spoed in het ziekenhuis te laten opnemen. Die middag ontving zij bericht van een afwijkende ontstekingswaarde (CRP) bij klager van 250 en heeft zij alsnog een opname van klager in het ziekenhuis geregeld.

2.4 Verweerster heeft op 7 september 2021 in het dossier genoteerd: “waarnemer [naam] heeft dhr gisteren rond 17 u al ingestuurd naar het D.. blijkbaar is er iets misggegaan met het opslaan van dat contact. Het bleek moeizaam om de dd arts ass te overtuigen van de noodzaak daarvan”. Later die dag heeft zij telefonisch contact gehad met het ziekenhuis en in het dossier genoteerd dat daar acuut nierfalen was vastgesteld bovenop chronische nierinsufficiëntie en dat men dacht aan een onderliggende ziekte.

2.5 Klager verwijt verweerster (en andere betrokken huisartsen) dat te lang is gefocust op corona ondanks een negatieve test (1), dat er geen aandacht was voor klagers nierproblemen, ondanks de symptomen (2), dat pas op 6 september 2021 bloedonderzoek heeft plaatsgevonden (3) en dat bij eerdere interventie en juiste diagnose een deel van de nierfunctie behouden had kunnen blijven (4).

2.6 Het college komt tot het oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Hieronder legt het college de beslissing uit.

3. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

3.1 Voor klager is het vreselijk dat in het ziekenhuis sprake bleek te zijn van acuut nierfalen, terwijl hij al een verminderde nierfunctie had. Het college realiseert zich dat dit voor klager ernstige gevolgen heeft. Dat neemt niet weg, dat het college bij de beoordeling van de klacht moet uitgaan van de situatie op het moment dat verweerster klager zag en van de informatie die op dat moment beschikbaar was uit het dossier en uit eigen onderzoek.

3.2 Het college moet de vraag beantwoorden of verweerster de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ huisarts. Het college gaat uit van de geldende beroepsnormen op het moment van de zorgverlening. Het gaat daarbij om de persoonlijke verwijtbaarheid van verweerster bij de behandeling van klager. Verweerster kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen of nalaten door anderen.

Covid (klachtonderdeel 1)

3.3 Verweerster heeft klager op 17 augustus 2021 verwezen naar het LWSU. Gelet op de door klager telefonisch doorgegeven symptomen (griep gehad met hoge koorts, veel hoesten en elke ademhaling doet pijn alsof het gekneusd is), lag deze verwijzing voor de hand. Verweerster heeft daarmee naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat zij op dat moment ondanks een negatieve test een Covid-besmetting voor mogelijk hield, acht het college evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu een negatieve test het bestaan van zo’n besmetting niet uitsluit. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

Symptomen en diagnose (klachtonderdelen 2, 3 en 4)

3.4 Verweerster heeft klager alleen op 2 september 2021 thuis een visite gebracht. Zij noteerde in het dossier onder meer: “ S: sinds een aantal weken misselijk, braken, kan niet eten ( moet dan direct kokken).  en zwarte dunne ontlasting. – 8 kg. eet 1 plakje kaas per dag. drinken gaat wel. op en af pijn in het lijf en op en af hoofdpijn.

O: zuchtend. maakt vermoeide indruk. RR 130/80 p 83 sat 96 pulm vag cor sl s2 gee nsoufle: abd p+ soepele buik WT iets drukpijn in epigstrio

E: dd melena, bij gastritis, anders? controles goed”

Op grond van deze bevindingen is het college van oordeel dat verweerster terecht voorrang heeft gegeven aan de gastroscopie op vrijdag 3 september 2021 boven het bloedprikken. De zwarte ontlasting, waar klager melding van maakte, kon wijzen op een maagbloeding. Daarnaast leverden de controles van verweerster geen bijzonderheden op. Omdat het vlak voor het weekend was, kon hierdoor het bloedprikken bij klager, dat naar zijn wens thuis zou gebeuren, pas op maandag 6 september 2021 plaatsvinden. De klachten die klager aan verweerster beschreef, wezen niet op nierfalen, evenmin als de door haar uitgevoerde controles. Naar het oordeel van het college is verweerster niet tekort geschoten in haar zorg voor klager. Ook de klachtonderdelen 2, 3 en 4 zijn kennelijk ongegrond.”

3.   Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.

4.   Beoordeling van het beroep

4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij betoogt in beroep - onder meer - dat de huisarts zijn ziektebeeld ernstig heeft onderschat en er steeds van uit is gegaan dat hij corona had. Volgens klager heeft zij ten onrechte geen tweede coronatest overwogen en had er eerder bloedonderzoek moeten worden gedaan. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog gegrond te verklaren. 

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen. 

4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2024 is dat debat voortgezet.

4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. De huisarts is alleen op 17 augustus 2021 en op 2 september 2021 betrokken geweest bij de zorg voor klager. Zij heeft daarbij geen steken laten vallen. Het Centraal Tuchtcollege kan net als het Regionaal Tuchtcollege de beslissing om voorrang te geven aan de gastroscopie boven het bloedprikken volgen.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep wordt verworpen.

4.6 Aangezien het beroep van klager wordt verworpen, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.   De beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

              verwerpt het beroep;

                   wijst het verzoek tot veroordeling van de

                   huisarts in de kosten van deze procedure af.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; A.S. Gratama en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en W. de Ruijter en O.T.M. Schouten, leden-beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2024.

         Voorzitter   w.g.       Secretaris   w.g.