ECLI:NL:TGZCTG:2024:207 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2367
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:207 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-12-2024 |
Datum publicatie: | 06-01-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2367 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een traumachirurg. Klaagster is in mei 2015 van de trap gevallen. Zij is op de Spoedeisende Hulp (hierna: SEH) van het ziekenhuis waar de traumachirurg werkzaam is gezien en daar conservatief behandeld. Dit beleid is ook gevolgd bij haar daaropvolgende bezoeken aan de polikliniek van het ziekenhuis. De traumachirurg is als supervisor betrokken geweest bij het eerste bezoek van klaagster aan de polikliniek. Na een second opinion in een ander ziekenhuis is klaagster geopereerd in verband met (verdenking van) een ontwrichting van het Lisfranc-gewricht. Klaagster verwijt de traumachirurg dat hij deze diagnose en de diagnose chronisch pijnsyndroom (CRPS) heeft gemist waardoor zij niet de juiste behandeling heeft gehad. Ook verwijt zij hem dat hij haar, in zijn rol van supervisor, niet zelf heeft gezien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2367 van:
A. wonende te B.,
appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
gemachtigde: mr. R. Schoemaker, werkzaam te Den Haag,
tegen
C., traumachirurg, werkzaam te B.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de traumachirurg,
gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, werkzaam te Rotterdam.
1. De zaak in het kort
Klaagster is in mei 2015 van de trap gevallen. Zij is op de Spoedeisende Hulp (hierna:
SEH) van het D. gezien en daar conservatief behandeld. Dit beleid is ook gevolgd bij
haar daaropvolgende bezoeken aan de polikliniek van het D.
Na een second opinion in het E. is klaagster geopereerd in verband met (verdenking
van) een ontwrichting van het Lisfranc-gewricht. Klaagster verwijt de traumachirurg
van het D. dat hij deze diagnose en de diagnose chronisch pijnsyndroom (CRPS) heeft
gemist waardoor een verkeerd behandelbeleid is ingesteld. Ook verwijt zij hem dat
hij haar, in zijn rol van supervisor, niet zelf heeft gezien.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klaagster heeft op 13 maart 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
in Amsterdam een klacht ingediend tegen de traumachirurg. Bij beslissing in raadkamer
van 23 januari 2024 met nummer A2023/5462, heeft dat college de klacht in al haar
onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing.
2.2 Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De traumachirurg
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 november 2024
tegelijk behandeld met zaak C2024/2368. Klaagster was op de zitting aanwezig, bijgestaan
door haar gemachtigde. De traumachirurg was ook aanwezig, bijgestaan door mr. R. Lubbers.
Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten
nader toegelicht. Mr. Schoemaker en mr. Lubbers hebben daarbij gebruik gemaakt van
spreekaantekeningen die zij aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben
overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is in de nacht van 15 op 16 mei 2015 van de trap gevallen. Zij
is vanwege pijn aan haar linkervoet in de middag van 16 mei 2015 naar de SEH van het
D. geweest. Die dag zijn er röntgenfoto’s van haar voet gemaakt. Op de röntgenfoto’s
was een fractuur aan een van de voetwortelbeentjes (avulsiefractuur os naviculare)
zichtbaar. Klaagster heeft een onderbeengipsspalk gekregen en er is een afspraak gemaakt
bij de polikliniek traumatologie voor een week later.
3.2 Op 22 mei 2015 heeft klaagster de polikliniek traumatologie bezocht waar
zij is gezien door een arts-assistent onder supervisie van de traumachirurg. Zij had
toen nog veel pijn. De arts-assistent heeft lichamelijk onderzoek uitgevoerd en samen
met de traumachirurg de röntgenfoto’s van 16 mei 2015 opnieuw bekeken. Zij constateerden
dat de eerder beschreven afwijking aan het wortelvoetbeentje geen breuk was maar een
kleine verkalking. De (werk)diagnose was dat er sprake was van een kneuzing van de
linkervoet en mogelijk letsel van de knie. Vanwege de pijnklachten is toen een afneembare
softcast aangebracht. De arts-assistent noteerde onder meer het volgende in het medisch
dossier:
16-05 X-voet links: kleine ossificatie naast os naviculare. Mijns inziens geen fractuur.
Distorsie/contusiebeeld van de linkervoet met daarbij mogelijk ook knieletsel (dd
meniscus)
Beleid: softcast gezien nog veel klachten. Controle na 2 weken. Evt toch MRI knie
indien pijnklachten persisteren.
3.3 Van 22 mei 2015 tot en met 8 juni 2015 heeft klaagster de aangemeten softcast
gebruikt. Vanwege aanhoudende klachten aan haar voet is klaagster vervolgens op
8 juni 2015, 10 juni 2015 en 6 juli 2015 gezien door verschillende arts-assistenten.
Ook is er aanvullend onderzoek verricht. Op 8 juni 2015 en op 6 juli 2015 zijn röntgenfoto’s
gemaakt en op 10 juni 2015 is er een CT-scan gemaakt. Op de nieuwe röntgenfoto’s van
8 juni 2015 werd de eerder beschreven afwijking aan een van de wortelvoetbeentjes
(os naviculare) wel aangemerkt als een fractuur. Er was een kleine avulsie ter hoogte
van het os naviculare zichtbaar. De radioloog beoordeelde de foto als volgt:
X-voet links. Normale stand. Geen corticale onderbrekingen. Dubieuze kleine densiteit
projecterend mediodorsaal en iets anterieur van het os naviculare in de weke delen.,
niet geheel specifiek voor een posttraumatische afwijking gezien de onscherpe begrenzing.
Geen evidente fractuur.
Er is toen onderbeengips aangebracht en een afspraak gemaakt voor een CT-scan twee
dagen later.
3.4 Op de CT-scan die op 10 juni 2015 is gemaakt, is een breuk (avulsiefractuur)
van het os cuneiforme mediale zichtbaar. In het verslag van de radioloog staat verder
onder meer “intacte Lisfrancgewrichten”. Er is toen een conservatief beleid afgesproken
met 5 weken onderbeengips en een controle met daarbij een röntgenfoto na 5 weken.
3.5 Op 6 juli 2025 zijn er belaste röntgenfoto’s gemaakt. De radioloog heeft
het volgende in zijn verslag genoteerd:
Opname van beide voeten in twee richtingen met belaste opnamen. Gecorreleerd wordt
met eerder onderzoek vandaag. Belaste opnamen vervaardigd. Geen standsafwijkingen
in Lisfranc. Ongewijzigd aspect van het os cuneiforme mediale links.
Conclusie: geen aanwijzingen voor subluxatie in Lisfranc.
3.6 Naar aanleiding van deze bevindingen is besloten conservatief door te behandelen.
Er is opnieuw gips aangebracht en een controleafspraak gemaakt voor vier weken later.
De arts-assistent heeft genoteerd dat bij persisterende pijnklachten een MRI moet
worden overwogen.
3.7 Klaagster heeft op 8 juli 2015 een second opinion laten verrichten in het
E. De röntgenbeelden van 6 juli 2015 zijn daar opnieuw beoordeeld en in het E. is
geconcludeerd dat er sprake zou kunnen zijn van een ontwrichting van het Lisfranc-gewricht.
3.8 Op 13 juli 2015 is klaagster is klaagster in het E. geopereerd.
3.9 Klaagster heeft een chronisch pijnsyndroom ontwikkeld en ervaart hierdoor
grote beperkingen in haar dagelijks functioneren.
3.10 De traumachirurg had op 22 mei 2015 de feitelijke supervisie over de polikliniekbezoeken.
In die hoedanigheid was hij die dag bij de behandeling van klaagster betrokken. Bij
het verdere behandeltraject is de traumachirurg niet betrokken geweest.
3.11 In verband met de aansprakelijkheidsstelling van het D. door klaagster
heeft een onafhankelijk traumachirurg als deskundige de medische behandeling van klaagster
in het D. beoordeeld en een medisch rapport opgesteld. Nadat de rechtbank B. had geoordeeld
dat dit rapport niet op de juiste wijze tot stand was gekomen, heeft orthopedisch
chirurg-traumatoloog F. onderzoek gedaan en een deskundigenbericht uitgebracht. In
het dossier bevinden zich verder nog (delen van) de rapporten van dr. G. en dr. H.
4. De klacht
Volgens klaagster heeft de traumachirurg onzorgvuldig gehandeld, omdat hij:
a) de diagnose ontwrichting van het Lisfranc-gewricht en chronisch pijnsyndroom
(CRPS) heeft gemist, waardoor een verkeerd behandelbeleid is ingesteld;
b) klaagster niet heeft gezien, terwijl hij dat in zijn hoedanigheid van supervisor
wel had moeten doen.
5. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
5.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen kennelijk
ongegrond verklaard.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft het Regionaal Tuchtcollege overwogen
dat de arts-assistenten in overleg met en onder de supervisie van de traumachirurg
binnen de normen van de professionele standaarden hebben gehandeld, wat maakt dat
dit in dat opzicht ook voor de traumachirurg geldt. Voorts heeft het Regionaal Tuchtcollege
opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat de CRPS bij het initiële letsel is opgelopen.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft het Regionaal Tuchtcollege overwogen
dat het medisch dossier en hetgeen naar voren is gekomen bij het deskundigenonderzoek
van F. het college geen aanleiding geven aan te nemen dat er omstandigheden waren
die maakten dat de traumachirurg klaagster zelf had moeten zien.
5.4 Voor de volledige beslissing en de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege
verwijst het Centraal Tuchtcollege naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
in de bijlage.
6. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
6.1 Het Centraal Tuchtcollege bespreekt hierna het beroep.
Omvang van het beroep
6.2 Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege haar
klacht in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
6.3 De traumachirurg heeft verweer gevoerd. Hij is van mening dat klaagster niet-ontvankelijk
in haar beroep is voor zover zij nieuwe klachten naar voren heeft gebracht, en dat
het beroep voor het overige moet worden verworpen.
Inhoudelijke beoordeling
6.4 Het processtuk van klaagster waarin de gronden van het beroep zijn opgenomen,
bevat enkele nieuwe klachtonderdelen. Het is echter niet mogelijk om in beroep een
klacht uit te breiden met nieuwe klachtonderdelen. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster
in deze nieuwe klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaren.
6.5 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat vaststaat dat de val van de trap
voor klaagster grote gevolgen heeft gehad en dat klaagster nu te kampen heeft met
post-traumatische klachten van het letsel in de voet en een ernstig pijnsyndroom dat
haar fors belemmert in haar dagelijks functioneren. Het Centraal Tuchtcollege heeft
daar oog voor maar zal op een zakelijke manier (moeten) beoordelen of de traumachirurg
heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm hiervoor is een redelijk
bekwame en redelijk handelende traumachirurg. De vraag die het Centraal Tuchtcollege
moet beantwoorden, is of de traumachirurg in zijn rol van supervisor op 22 mei 2015
tekort is geschoten daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel a, gemiste diagnose Lisfranc letsel en CRPS
6.6 Net als het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de traumachirurg op 22 mei 2015 geen diagnose heeft gemist.
Klaagster verwijt de traumachirurg vooral dat op 22 mei 2015, onder verantwoordelijkheid
van de traumachirurg, is geconcludeerd dat er geen sprake was van een breuk en dat
zij daarom een softcast heeft gekregen in plaats van onderbeengips. Dat klaagster
lijdt aan CRPS is volgens haar het gevolg van het feit dat zij drie weken zonder gips
heeft moeten lopen.
6.7 Dat tijdens de herbeoordeling van de röntgenfoto’s de conclusie is getrokken
dat er geen sprake was van een breuk maar van een verkalking acht het Centraal Tuchtcollege
niet klachtwaardig, ook gelet op de bevindingen van de radioloog naar aanleiding van
de foto’s op 8 juni 2015. Hij schrijft in zijn verslag “geen evidente fractuur”. Gelet
op de (pijn)klachten van klaagster, het onderzoek door de arts-assistent en de herbeoordeling
van de foto’s van 16 mei 2015 kan het Centraal Tuchtcollege de afweging om te komen
tot de werkdiagnose “distorsie/contusiebeeld van de linkervoet met daarbij mogelijk
ook knieletsel” goed volgen. Dat geldt ook voor het op deze werkdiagnose gebaseerde
beleid om een softcast aan te meten en een controleafspraak te plannen na twee weken.
Er was op 22 mei 2015 geen aanleiding om te denken aan een Lisfranc fractuur. Er was
toen evenmin een aanleiding voor nader onderzoek (zoals een CT-scan). Het Centraal
Tuchtcollege merkt hierbij op dat de fractuur (avulsie fractuur os naviculare) waar
het hier over gaat niet dezelfde is als de fractuur (os cuneiforme) die op 10 juni
2015 op de CT-scan is gezien.
6.8 Er was op 22 mei 2015 ook geen aanleiding om te denken aan CRPS.
Het ontstaan van CRPS als oorzaak van de chronische pijnklachten is pas na de operatieve
behandeling elders duidelijk geworden. Het is voor klaagster belastend geweest dat
zij in de periode van 22 mei 2015 tot en met 8 juni 2015 een softcast heeft moeten
gebruiken en dat zij daarna pas onderbeengips kreeg. Gelet op het gehele behandeltraject
heeft het Centraal Tuchtcollege in het dossier echter geen aanknopingspunten gevonden
voor de stelling van klaagster dat deze periode zonder gips de CRPS heeft veroorzaakt
of aan het ontstaan hiervan heeft bijgedragen. Het Centraal Tuchtcollege verwijst
hierbij nog naar het door klaagster ingebrachte deskundigenrapport van dr. G. waarin
hij ook ingaat op dit punt.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b, de traumachirurg heeft klaagster ten onrechte niet persoonlijk
gezien
6.9 Het Regionaal Tuchtcollege heeft ook dit klachtonderdeel terecht ongegrond
verklaard en het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij dit oordeel en de overwegingen
die hieraan ten grondslag liggen. De traumachirurg is als supervisor betrokken geweest
bij de behandeling van klaagster. Anders dan klaagster stelt, is het niet noodzakelijk
dat een supervisor de patiënt altijd zelf ziet. De arts- assistent heeft op 22 mei
2015 overleg gehad met de traumachirurg en zij hebben samen de röntgenfoto’s bekeken
en het beleid bepaald. De traumachirurg beschikte over voldoende informatie om zijn
rol als supervisor op een goede manier vorm te geven.
6.10 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege
de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klaagster
wordt verworpen.
7 Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter;
A.S. Gratama en J. Legemaate, leden-juristen en M.M. van der Eb en W.P. Zuidema,
leden-beroepsgenoten en bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 23 december 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 23 januari 2024 op de klacht van:
A., wonende te B., klaagster,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer, werkzaam te Rotterdam,
tegen
C., traumachirurg, werkzaam te B.,
verweerder, hierna ook: de traumachirurg,
gemachtigde: mr. A.M. den Hertog-de Visser, werkzaam te Rotterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in mei 2015 van de trap gevallen. Zij is op de Spoedeisende
Hulp (hierna: SEH) van het D. gezien en daar conservatief behandeld. Dit beleid is
ook gevolgd bij haar daaropvolgende bezoeken aan de polikliniek van het D. Na een
second opinion in het E. is klaagster geopereerd in verband met (verdenking van) een
ontwrichting van het Lisfranc-gewricht. Klaagster verwijt de traumachirurg voornoemde
diagnose te hebben gemist. Ook verwijt zij hem dat hij haar, in zijn rol van supervisor,
niet zelf heeft gezien.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 maart 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, waaronder een cd-rom;
- de aanvullende bijlagen van klaagster, per e-mail ontvangen op 26 oktober 2023
en per post ontvangen op 15 november 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 2 november
2023. Alleen klaagster en haar gemachtigde waren aanwezig bij het mondeling vooronderzoek.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1965, is in de nacht van 15 op 16 mei 2015 van de trap
gevallen. Zij is vanwege pijn aan haar voet op 16 mei 2015 naar de spoedeisende hulp
(hierna: SEH) van het D. geweest. Diezelfde dag zijn er röntgenfoto’s van haar voet
gemaakt. Daarna is klaagster in verband met aanhoudende klachten aan haar voet op
22 mei 2015, 8 juni 2015, 10 juni 2015 en 6 juli 2015 gezien door verschillende arts-assistenten
onder supervisie van verschillende chirurgen. Verder zijn er op 8 juni 2015 en op
6 juli 2015 röntgenfoto’s gemaakt en op 10 juni 2015 is er een CT-scan gemaakt. Naar
aanleiding van de bevindingen van de betrokken radiologen en chirurgen is steeds besloten
de voet conservatief te (blijven) behandelen.
3.2 De traumachirurg heeft aangegeven dat hij op 22 mei 2015 de feitelijke supervisie
over de polikliniekbezoeken had en in die hoedanigheid bij de behandeling van klaagster
betrokken is geweest. Hij heeft haar niet persoonlijk gezien. Nadien is klaagster
nog een aantal maal op de polikliniek behandeld; de traumachirurg was hierbij niet
betrokken.
3.3 Klaagster heeft op 8 juli 2015 een second opinion laten verrichten in het
E. De röntgenbeelden van 6 juli 2015 zijn in dat kader opnieuw beoordeeld en in het
E. is geconcludeerd dat er sprake zou kunnen zijn van een ontwrichting van het Lisfranc-gewricht.
3.4 Op 13 juli 2015 is klaagster in het E. geopereerd.
3.5 In verband met de aansprakelijkstelling van het D. door klaagster heeft een
onafhankelijke traumachirurg als deskundige de medische behandeling van klaagster
in het D. beoordeeld. De rechtbank Rotterdam heeft op 30 september 2021 geoordeeld
dat het deskundigenrapport niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Hierna heeft
orthopedisch chirurg-traumatoloog M. F. – op verzoek van partijen – onderzoek gedaan
en op 18 april 2023 zijn Expertise rapport/Deskundigenbericht uitgebracht.
4. De klacht en de reactie van de traumachirurg
4.1 Volgens klaagster heeft de traumachirurg onzorgvuldig gehandeld, omdat hij:
a) de diagnose ontwrichting van het Lisfranc-gewricht en chronisch pijnsyndroom
(CRPS) heeft gemist, waardoor een verkeerd behandelbeleid is ingesteld;
b) klaagster niet heeft gezien, terwijl hij dat in zijn hoedanigheid van supervisor
wel had moeten doen.
4.2 De traumachirurg heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de traumachirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende traumachirurg.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de traumachirurg geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat de traumachirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Het college is het in deze eens met het deskundigenrapport van M.
F. Uit het dossier en dit rapport blijkt dat de arts-assistenten volgens de professionele
normen hebben gehandeld. De traumachirurg is op de informatie van de arts-assistenten
afgegaan en hij mocht daarvan uitgaan. De eerste foto gaf geen aanwijzingen voor een
ontwrichting van het Lisfranc-gewricht.
Klachtonderdeel a) gemiste diagnose
5.3 De arts-assistenten op de SEH hebben gehandeld op basis van de hun beschikbare
gegevens. Mede op basis van de informatie van de radiologen dat op de eerste foto
geen aanwijzingen waren voor een subluxatie van het Lisfranc-gewricht, hebben de arts-assistenten
zorgvuldig gehandeld. Bij het ontstaan van letsel in de enkel is meer mogelijk dan
alleen het optreden van zeer zeldzame Lisfranc problematiek. De anamnese van de arts-assistenten
was mede gericht op het (laagenergetisch) ongevalsmechanisme. Hierbij is onderzocht
welke letsels met een hogere- of lagere waarschijnlijkheid kunnen optreden. De arts-assistenten
hebben in overleg met en onder de supervisie van de traumachirurg binnen de normen
van de professionele standaarden gehandeld, wat maakt dat dit in dat opzicht ook voor
de traumachirurg geldt. Voorts merkt het college op dat niet kan worden vastgesteld
dat de CRPS bij het initiële letsel is opgelopen.
F. heeft in zijn rapport geconcludeerd dat CRPS is ontwikkeld geruime tijd na het
oplopen van het letsel, namelijk na de operatie in het E. De traumachirurg kan geen
tuchtrechtelijk verwijt van zijn handelen worden gemaakt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) klaagster niet zien
5.4 De traumachirurg heeft klaagster niet zelf behandeld maar is wel in zijn
hoedanigheid van supervisor bij haar behandeling betrokken geweest. Supervisie kan
op verschillende manieren plaatsvinden, zoals door telefonisch overleg, waarbij remote
beoordelen van röntgenfoto’s zeer gebruikelijk is. Onder omstandigheden kan het nodig
zijn dat de supervisor de betrokken patiënt ook zelf ziet. Of dat inderdaad nodig
is, hangt onder meer af van de opleidingsfase van de betrokken arts-assistent, diens
werkervaring en de informatie waarover de supervisor beschikt. Het college heeft geen
reden te twijfelen aan het gestelde in het verweer dat de consulten op de polikliniek
worden voorbesproken en dat er zo nodig ook gedurende het bezoek aan de polikliniek
nog overleg mogelijk is. Het medisch dossier en hetgeen naar voren is gekomen bij
het deskundigenonderzoek van F. geven het college geen aanleiding aan te nemen dat
er omstandigheden waren die maakten dat de traumachirurg klaagster zelf had moeten
zien.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 23 januari 2024 door E.P. de Beij, voorzitter, A.P.
den Exter, lid-jurist, D. Boerma, J.W.D. de Waard en T.S. Oei, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.
secretaris voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard,
of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Amsterdam. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan
u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.