ECLI:NL:TGZCTG:2024:195 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1813

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:195
Datum uitspraak: 16-12-2024
Datum publicatie: 16-12-2024
Zaaknummer(s): C2023/1813
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een radioloog. Bij klaagster is begin 2014 een tumor in de hals ontdekt. Gedacht werd aan een schwannoom, een zeldzame, goedaardige tumor die groeit vanuit een zenuw buiten het ruggenmerg, een perifere zenuw. Tot en met 2016 werd jaarlijks en daarna elke twee jaar een MRI-scan gemaakt. Klaagster verwijt de radioloog dat hij de MRI-scan die is gemaakt in 2016 onjuist heeft geïnterpreteerd. Klaagster voert hiertoe aan dat de groei van de tumor niet is opgemerkt en de neuroloog van onjuiste informatie is voorzien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft een deskundige geraadpleegd die een rapportage heeft ingebracht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.Klacht tegen een radioloog. Bij klaagster is begin 2014 een tumor in de hals ontdekt. Gedacht werd aan een schwannoom, een zeldzame, goedaardige tumor die groeit vanuit een zenuw buiten het ruggenmerg, een perifere zenuw. Tot en met 2016 werd jaarlijks en daarna elke twee jaar een MRI-scan gemaakt. Klaagster verwijt de radioloog dat hij de MRI-scan die is gemaakt in 2016 onjuist heeft geïnterpreteerd. Klaagster voert hiertoe aan dat de groei van de tumor niet is opgemerkt en de neuroloog van onjuiste informatie is voorzien. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege heeft een deskundige geraadpleegd die een rapportage heeft ingebracht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1813 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., radioloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga werkzaam te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 28 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de radioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van
3 januari 2023, onder nummer A2022/4206 is de klacht ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De radioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 3 oktober 2023 heeft het Centraal Tuchtcollege een wrakingsverzoek van klaagster ontvangen, waarin wraking is verzocht van de leden-beroepsgenoten E. en F.. Desgevraagd heeft F. laten weten te berusten in de wraking. De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 6 december 2023 het verzoek tot wraking van E. toegewezen. Ten gevolge van deze wrakingsbeslissing kunnen de beschikbare leden-beroepsgenoten, radioloog, van het Centraal Tuchtcollege deze zaak niet beoordelen. Hierin heeft het Centraal Tuchtcollege aanleiding gezien om een externe deskundige de heer G. (radioloog) te raadplegen. Hij heeft naar aanleiding van de aan hem door het Centraal Tuchtcollege voorgelegde vragen op 1 juli 2024 een schriftelijk rapport uitgebracht.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 november 2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot, en de radioloog bijgestaan door mr. Hiddinga. Ook de deskundige G. was aanwezig. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klaagster en mr. Hiddinga hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan de wederpartij en het Centraal Tuchtcollege hebben overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
3. “ Wat is er precies gebeurd?
3.1 In december 2013 is een zwelling in de hals bij klaagster geconstateerd. In januari 2014 werd na een MRI-scan gedacht aan een schwannoom. Dat is een zeldzame, goedaardige tumor die groeit vanuit een zenuw buiten het ruggenmerg, een perifere zenuw. De behandelend neuroloog die werkt in het ziekenhuis waar ook de radioloog werkzaam is, schreef daarover in een brief van 9 januari 2014, voor zover hier van belang, het volgende (alle citaten inclusief eventuele typ- en taalfouten):
“(...) Vanwege hartkloppingen bezocht patiënte de huisarts. (...) Bij de echo werd bij toeval en zwelling rechts gezien waarvoor een MRI gemaakt werd. Daarop is een RIP rechts in het foramen C4-C5 te zien.
Ze heeft sinds ca 4 maanden pijn in de rechter schouder en bovenarm in wisselende mate. Als ze bezig is hindert het haar niet. neemt er geen pijnstilling voor. Heeft geen tintelingen of doof gevoel. Kracht is goed.
(...)
MRI-hals: (...) Afmetingen in het axiale vlak zijn ongeveer 2,7 x 1,4 cm. (...) Conclusie:Aankleurende, solide laesie met expansie van het neuroforamen C4/C5 rechts en enige compressie op het myelum. D.d. neurofibroom / swannoom / myxopapillair ependymoom (minder waarschijnlijk)”.
3.2 Op 6 maart 2014 is op verzoek van klaagster een tweede mening gevraagd in een ander ziekenhuis (hierna: ziekenhuis 2). Na aanvullend onderzoek en multidisciplinaire bespreking werd daar het volgende geadviseerd: “Asymptomatische laesie passend bij schwannoom. Vervolgen. Bij groei of klachten resectie”. Klaagster is vervolgens terugverwezen voor verdere behandeling naar het eerste ziekenhuis, waar tot en met 2016 jaarlijks en daarna elke twee jaar een MRI-scan werd gemaakt. Tot 2020 is geconcludeerd dat geen sprake was van groei. De radioloog heeft de tweede en de vierde MRI-scan beoordeeld, gemaakt op 7 juli 2014 en 6 juni 2016. Zijn collega-radioloog, verweerder in de zaak A2022/4207, heeft de vijfde MRI-scan beoordeeld, op 2 augustus 2018.
3.3 In het medisch dossier is over de door de radioloog in 2014 beoordeelde MRI-scan het volgende vermeld. De vraagstelling van de neuroloog luidde: “met contrast. Follow up groei?”. Verweerder noteerde in het dossier het volgende: “Ten opzichte van 3 januari 2014 stabiel beeld van de laesie, waarschijnlijk schwannoom, uitgaande van de wortel C5 rechts, tussen de wervels C4-C5.
Ongewijzigd de uitbreiding in het neurale kanaal, met impressie op het cervicale myelum en verdringing van het myelum naar links. Ongewijzigd de expansie van het neuroforamen en met de grootste uitbreiding van de laesie buiten het neurale kanaal. De exacte maat is moeilijk te geven omdat de laesie door de verschillende vlakken verloopt. De lengte van de laesie ca. 5 cm. De maximale breedte 1,5 cm dit is in het neurale foramen.”
3.4 Over de op 29 juni 2015 door een collega van de radioloog beoordeelde MRI-scan is in het dossier het volgende vermeld. ”Vraagstelling: Follow up, groei?”.
“Vergeleken met eerder onderzoek de dato 01/07/2014. Vrijwel conform in grootte (afmetingen in het axiale vlak bedragen ongeveer 2.7 x 1.4 cm) en aspect van massa ter hoogte van het neuroforamen C4/C5 rechts (met betrokkenheid van wortel C5 rechts), waarbij sprake is van expansie van dit neuroforamen met uitbreiding richting het spinale kanaal, met vervorming van duraalzak en verplaatsing van het myelum, waarbij nieren verplaatst wordt naar links.
Conclusie: Vrijwel conform in grootte en aspect van aankleurende cervicale wortel schwannoom rechts. D.d.: neurofribroom.”.
In de brief die de neuroloog op 2 juli 2015 aan de huisarts schreef, stond onder meer:
“Uitleg MRI: beeld onveranderd, geen groei.
Wat stress gerelateerde klachten: lichte tintelingen vd handen, kuchje vanwege slijm.”
3.5 Over de in 2016 door de radioloog beoordeelde MRI-scan is in het dossier het
volgende vermeld. Ook hier luidde de vraagstelling: “Follow up, groei?”. De klinische gegevens die bij de aanvraag stonden luidden: “bekende RIP rechts in nek”. De radioloog schreef in het verslag aan de neuroloog:
“Stabiel beeld ongewijzigd conform 29 juni 2015.
Bekend Schwannoom uitgaande van wortel C5 rechts.
Verbreding van het rechter neuroforamen tot 1,5 cm
Intrathecale uitbreiding met impressie op het cervicale myelum vanuit rechts anterieur en verdringing van het myelum naar links. Uitbreiding van de massa naar lateraal tot in de ruimte direct onder de m. sternocleidomastoideus.
Geen nieuwe gezichtspunten.”.
In de brief aan de huisarts schreef de neuroloog onder dit verslag van de radioloog:
“Uitleg MRI: beeld onveranderd, geen groei
Patiente heeft geen klachten behoudens milde myogene pijn in de m. scm rechts.
(...)
Conclusie:
RIP foramen C4-C5 rechts waarschijnlijk een Schwannoom.
Beleid
MRI-CWK over 2 jaar
Controle
Over 2 jaar
(...)”.
3.6 Over de in 2018 gemaakte MRI-scan die is beoordeeld door verweerder in de zaak A2022/4207, is in het dossier het volgende vermeld. Ook hier luidde de vraagstelling: “Follow up, groei?”. In het verslag van 2 augustus 2018 noteerde deze collega-radioloog:
“Sagittale T1 en T2 gewogen serie hij hij tot en met Th4. Transversale T2 gewogen serie C3-Th1.
Ter vergelijk 06-06-2016.
Bekend proces (schwannoom) ter hoogte van neuroforamen C4-C5 rechts dat hierdoor verwijd is en ook usurering toont op het corpus C5, in mindere mate C4.
Het schwannoom toont een ongewijzigde uitbreiding in het neurale kanaal of er tot op myelum, en ook de uitbreiding naar de weke delen onder de musculus sternocleidomastoideus is ongewijzigd gebleven. Lengte van laesie van ongeveer 5 cm,
AP diameter varieert van 1ot 2,4 cm.
Conclusie ongewijzigd schwannoom vergeleken met 2016.”.
3.7 In een brief aan de huisarts van 9 augustus 2018 schreef de neuroloog in aanvulling op het radiologisch verslag:
“Bespreking
Uitleg MRI: beeld onveranderd, geen groei
Patiënte heeft wel eens steken in de arm vanuit de schouder tot de vingers. Nu twee dagen geleden gevallen en veel pijn ad schouder. Slaapt al 2 dagen niet. Geen klachten
Conclusie
RIP foramen C4-C5 rechts waarschijnlijk een Schwannoom.
Beleid
MRI-CWK over 2 jaar
Recept diclofenac”.
3.8 In maart 2020 is klaagster onderzocht door een andere neuroloog dan de
behandelend neuroloog. Deze concludeerde dat sprake was van een ‘verdenking van groei/meer massa-effect schwannoom rechts cervicaal’. In een brief van 17 maart 2020 vermeldt deze neuroloog onder de anamnese dat sinds 12 maanden sprake is van toename van doofheid en minder gevoel in de rechterhand. Uit een vervolgens op
2 april 2020 gemaakte MRI-scan bleek dat de tumor was gegroeid. Geconcludeerd werd dat ten opzichte van 2014 sprake was van een evidente toename van het schwannoom in het neuroforamen C4-C5 rechts met toegenomen compressie en verplaatsing van het myelum. Klaagster is daarop met spoed verwezen naar een ander ziekenhuis (hierna: ziekenhuis 3). In een brief van 8 april 2020 schreef voornoemde neuroloog: “Conclusie: Groei/meer massa-effect schwannoom rechts cervicaal, in loop van 1 maand krachtverlies, spasme (beschrijft patiënte aan telefoon), prikkelingen in de voeten. Beleid: Verwijzing H. met spoed. (…)”.
3.9 Op 16 april 2020 is klaagster in ziekenhuis 3 geopereerd, waar eerst een poging tot embolisatie van de tumor werd gedaan. Op 13 mei 2020 vond een tweede operatie in dit ziekenhuis plaats, waarbij de tumor is verwijderd en verschillende wervels werden gefixeerd. De conclusie in het OK-verslag van die operatie luidde: “Resectie schwannoom C5 met reconstructie corpus C5 via anterolaterale combined approach”.
4. Wat houdt de klacht in?
Klaagster verwijt de radioloog dat hij de MRI-scan die is gemaakt in 2016 onjuist heeft geïnterpreteerd. De groei van de tumor is niet opgemerkt en de neuroloog is van onjuiste informatie voorzien. Klaagster is sinds 2016 niet meer pijnvrij geweest en door het opgetreden delay is haar neurologische toestand erg achteruitgegaan.
5. Wat is het verweer?
De radioloog heeft de klacht bestreden. De radioloog voert aan dat de tumor een complexe vorm heeft en bestaat uit vier componenten. De normale meetwijze (via de zogenaamde RECIST-criteria) is bij een dergelijke tumor niet bruikbaar. Het gaat om een subjectieve interpretatie van de beelden. De radioloog erkent dat met er de kennis achteraf enige groei te zien is in twee kleine componenten (uitlopers) van de tumor; deze ogen wat voller. Het gaat volgens de radioloog echter om subtiele, niet evidente groei. De vorm en complexe groeiwijze zijn ongewijzigd. Daarnaast voert de radioloog aan dat door de behandelend neuroloog bij de aanvraag van de scan niet is vermeld dat klaagster klachten had. De radioloog was er ook niet van op de hoogte dat de frequentie van de controles na 2016 zou worden afgebouwd naar eens in de twee jaar. De radioloog meent dat hij - mede gelet op de vraagstelling van de neuroloog en hetgeen de neuroloog aan informatie aan hem heeft verstrekt - met de vereiste zorgvuldigheid de beelden van de MRI-scan van 2016 heeft beoordeeld. Verder heeft hij de beelden in 2016 wel degelijk vergeleken met 2014. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 Het is duidelijk dat het hele traject dat klaagster sinds de ontdekking van de tumor in haar hals heeft moeten doorstaan veel impact heeft (gehad) op haar leven. Dat betreurt het college.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
6.2 De vraag die het college moet beantwoorden is of de radioloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. Dat is een zakelijke beoordeling. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende radioloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Dat een zorgverlener het ook beter of anders had kunnen doen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Beoordeling beelden 2016
6.3 Het college overweegt als volgt. De groei van tumoren met een complexe groei zoals een schwannoom is moeilijk te beoordelen. Door de complexe vorm van de tumor met verschillende uitlopers kan niet eenvoudig de diameter en lengte van de tumor - en daarmee de groei - gemeten worden, zoals bijvoorbeeld bij meer bolvormige tumoren, maar moet een meer subjectieve en kwalitatieve beoordeling worden gemaakt. Bij beoordeling van een MRI-scan moet een groot aantal beelden worden bekeken en vergeleken. Als de vorm van de tumor grillig is, kan een verschil in meting van enkele millimeters al snel optreden omdat de snedes van de verschillende onderzoeken niet op het identieke niveau of onder precies dezelfde hoek zijn gemaakt. Het enkel opmeten van de maximale tumordiameter of de oppervlakte en het vergelijken van de getallen van verschillende metingen geeft bij dit soort tumoren dan ook niet altijd uitsluitsel. Ook van belang is dat de beoordelend radioloog op de hoogte wordt gesteld van eventuele klachten, zodat kan worden beoordeeld of die klachten kunnen duiden op groei van de tumor bij de patiënt. Los van de vraag wanneer welke klachten bij klaagster zijn ontstaan, staat in ieder geval vast dat niet in de aanvraag aan de radioloog is gemeld dat klaagster klachten had. Het college is gelet op het voorgaande van oordeel dat, hoewel met de kennis van nu gezegd kan worden dat op de beelden van 2016 mogelijk een geringe groei van de tumor te zien is, niet kan worden vastgesteld dat de radioloog bij zijn beoordeling onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan.
6.4 Klaagster voert aan dat de radioloog bij de beoordeling in 2016 de beelden niet heeft vergeleken met de beelden uit 2014. De radioloog heeft dat betwist. De radioloog verwijst daarbij naar de door hem overgelegde loggegevens van de gemaakte MRI-scans en stelt dat daaruit blijkt dat hij ten tijde van de beoordeling in 2016 ook de beelden van 2014 heeft geopend. Het college overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat dit niet is gebeurd. Uit de door de radioloog overgelegde gegevens kan worden afgeleid dat in 2016 zowel de beelden als het verslag van het onderzoek uit 2014 moeten zijn geopend door de radioloog. Hoewel het zorgvuldiger zou zijn geweest als de radioloog dit in zijn verslag van 6 juni 2016 had vermeld, acht het college het nalaten daarvan niet dusdanig onzorgvuldig dat het een tuchtrechtelijk verwijt oplevert.
Conclusie
De conclusie is dat de klacht ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “Wat is er precies gebeurd?” van zijn beslissing. Met dit verschil dat het Centraal Tuchtcollege in rechtsoverweging 3.9 leest dat klaagster driemaal is geopereerd in plaats van tweemaal zoals het Regionaal Tuchtcollege schrijft. Deze operaties hebben plaatsgevonden op 14 april 2020, 16 april 2020 en 13 mei 2020.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster heeft in beroep bezwaar gemaakt tegen de manier waarop het Regionaal Tuchtcollege de klacht heeft weergegeven. Het Centraal Tuchtcollege gaat hieraan voorbij en is van oordeel dat deze zakelijke weergave van de klacht juist is. Het college realiseert zich dat de ziekte van klaagster van grote invloed is op haar leven en functioneren. Er kan bij de beoordeling van het handelen van de radioloog echter geen rekening worden gehouden met de gevolgen die klaagster van haar ziekte ondervindt en hiermee kan dit - anders dan door klaagster aangevoerd – geen onderdeel uitmaken van de zakelijke weergave van de klacht.
4.2 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep heeft tot doel dat de beslissing wordt vernietigd en de klacht alsnog gegrond wordt verklaard. Daarnaast verzoekt klaagster het Centraal Tuchtcollege om de radioloog te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
4.3 De radioloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.
4.4 Klaagster voert in beroep voor het eerst aan dat de radioloog ook betrokken is geweest bij de beoordeling van de MRI in 2018 en ook dit handelen beoordeeld dient te worden. Dit is een nieuwe klacht en in de procedure in beroep kunnen geen nieuwe klachten worden voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege kan in beroep namelijk alleen oordelen over die klachten die al aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Voor dat deel zal het Centraal Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk verklaren.
Fair trial
4.5 Klaagster voert aan dat zij te laat kennis heeft kunnen nemen van de door de radioloog overgelegde logging-gegevens. Daarnaast heeft zij beroepsgronden geformuleerd over de procesgang bij het Regionaal Tuchtcollege. De behandeling bij het Centraal Tuchtcollege is bedoeld om eventuele verzuimen in de behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege in beroep te herstellen. Mocht er in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege sprake zijn geweest van procedurele gebreken, dan is dit hersteld door de behandeling van de zaak in beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.6 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.7 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2024 hebben partijen hun standpunt nader toegelicht. Ook de ingeschakelde deskundige G. heeft een nadere toelichting gegeven op de door hem opgestelde rapportage.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege is, net als het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de klacht ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege licht dat oordeel hierna toe.
4.9 Zoals hiervoor overwogen heeft het Centraal Tuchtcollege een externe deskundige, zijnde een radioloog geraadpleegd. Deze deskundige heeft in zijn rapportage en op zitting het volgende verklaard. De radioloog heeft de vraag ‘follow-up, groei?’ van een schwannoom voorgelegd gekregen. Er is bij een dergelijke vraag, zo ook in dit geval, sprake van met name een kwalitatieve radiologische beoordeling van groei. Een inschatting van de radioloog op basis van deze beoordeling kan daarna bevestigd worden door een meting te verrichten. Richtlijnen of beoordelings-protocollen / criteria voor een follow-up van een schwannoom in de halsregio zijn er niet. In dit geval was sprake van een tumor met een complexe vorm omdat het schwannoom in twee vlakken uit het scanvlak verliep, zowel naar voren als naar beneden. Hierdoor was ook niet goed duidelijk waar precies gemeten moest worden. Gezien deze omstandigheden acht de deskundige het verdedigbaar dat de radioloog zich heeft beperkt tot met name een kwalitatieve beoordeling van de beelden. Ook acht hij het voorstelbaar dat de radioloog bij deze kwalitatieve beoordeling in 2016 de langzame groei in alle richtingen kon missen, omdat het volume van de tumor toeneemt maar de vorm van de tumor grotendeels gelijk blijft.
4.10 Terugkijkend naar de beelden uit 2016 is op een enkele afbeelding groei van de tumor te zien ten opzichte van 2014, aldus de deskundige. Hij benadrukt dat deze beoordeling achteraf met de kennis van dit moment niet gelijkgesteld kan worden aan de beoordeling van deze beelden in 2016. Op de zitting heeft de deskundige desgevraagd verklaard dat hij heeft gekeken naar de wijze waarop de radioloog in 2016 zijn onderzoek heeft gedaan en hoe de verslaglegging daarvan heeft plaatsgevonden. De deskundige concludeert uit de structuur van het verslag van de radioloog dat hij bewust naar groei in verschillende richtingen heeft gekeken. De bevindingen van dit onderzoek zijn navolgbaar in het verslag van de radioloog vastgelegd.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege concludeert, op basis van de rapportage van de deskundige en hetgeen op zitting is besproken, dat met de kennis van dit moment vastgesteld kan worden dat er op de beelden van 2016 groei van de tumor is te zien ten opzichte van 2014. Dit feit betekent niet per definitie dat sprake is geweest van een onzorgvuldige beoordeling door de radioloog. Het gaat er bij de beoordeling van het handelen van de radioloog om dat rekening wordt gehouden met de kennis die er op het moment van handelen was. Kennis achteraf kan bij de beoordeling niet in aanmerking worden genomen, omdat de radioloog daar ten tijde van zijn handelen geen rekening mee heeft kunnen houden.
4.12 Gezien de verklaring en het onderzoek van de deskundige is het feit dat de radioloog de groei in 2016 niet heeft opgemerkt voorstelbaar. Daarbij heeft de deskundige tijdens de zitting bij herhaling aangegeven dat het kwalitatieve onderzoek door de radioloog en de verslaglegging hiervan zorgvuldig en navolgbaar is geweest. Het Centraal Tuchtcollege overweegt ook dat tijdens de zitting is gebleken dat de radioloog tijdens de beoordeling van de MRI in 2016 niet kon weten van de pijnklachten van klaagster omdat zijn beoordeling van de MRI van 2016 plaatsvond voordat klaagster haar consult bij de neuroloog had, waarin zij die pijnklachten had benoemd. Als de radioloog tijdens de beoordeling van de beelden kennis had gehad van deze klinische informatie zou dit van invloed kunnen zijn geweest op de interpretatie van de MRI in 2016. Desgevraagd heeft de deskundige dit op zitting bevestigd.
4.13 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat uit de logging-gegevens volgt dat de radioloog zowel de beelden als het verslag van het onderzoek uit 2014 heeft geopend. Gelet hierop acht het college het aannemelijk dat de radioloog deze informatie uit 2014 heeft betrokken in zijn onderzoek. De radioloog heeft dit echter niet in zijn verslag gemeld. Het was beter geweest als de radioloog dit wel had vermeld, maar het Centraal Tuchtcollege acht dit op zichzelf onvoldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt.
4.14 Alles afwegende is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de radioloog voldoende zorgvuldig te werk is gegaan bij zijn beoordeling en heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en handelende radioloog verwacht mag worden.
4.15 Dit betekent dat de klacht ongegrond is en het beroep van klaagster moet worden verworpen. Aangezien het beroep wordt verworpen is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling zoals door klaagster is verzocht.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover zij in beroep een nieuwe klacht heeft ingediend;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en
R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en C.S.M. Straathof en H. Tjeerdsma, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.