ECLI:NL:TGZCTG:2024:193 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2498
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:193 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-12-2024 |
Datum publicatie: | 16-12-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2498 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat zij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Klaagster is van deze beslissing in verzet gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het verzet ongegrond, omdat de argumenten voor de termijnoverschrijding onvoldoende steekhoudend zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing op het verzet in de zaak onder nummer C2024/2498 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. R. Kroes.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 24 juli 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van
19 maart 2024, onder nummer A2023/5849 heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing in beroep gekomen.
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van 17 september
2024 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Tegen deze beslissing heeft
klaagster verzet aangetekend.
Het verzet is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 2 december 2024. Tijdens deze zitting waren aanwezig klaagster en de psychiater,
bijgestaan door mr. F.J. Jansen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 2 december
2024 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan.
Wat hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beoordeling van het verzet
2.1 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft in de beslissing van
17 september 2024 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, omdat klaagster
- ondanks herhaalde betalingsverzoeken - het griffierrecht niet tijdig heeft voldaan.
2.2 De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege heeft hierover in de beslissing
van
17 september 2024 het volgende overwogen:
“2.2 Artikel 73 lid 3 juncto artikel 65a, eerste lid, van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat de secretaris van het tuchtcollege
€ 50,00 griffierecht heft van de indiener van het beroepschrift. Artikel 73 lid 3
juncto artikel 65a lid 3 Wet BIG bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet binnen
vier weken na de dag van verzending van het betalingsverzoek is bijgeschreven op het
daarvoor bestemde bankrekeningnummer de voorzitter appellant niet-ontvankelijk verklaart
in het beroep.
2.3 Bij brief van 26 juni 2024 heeft de secretaris van het Centraal Tuchtcollege
klaagster erop gewezen dat zij voor de behandeling van het beroep griffierecht verschuldigd
is ten bedrage van € 50,00, en dat dit bedrag vóór 24 juli 2024 op het aangegeven
bankrekeningnummer moet zijn bijgeschreven. Op 25 juli 2024 heet het Centraal Tuchtcollege
klaagster een herinneringsbrief gestuurd voor de betaling van het verschuldigde griffierecht.
In deze brief staat dat dit een laatste herinnering is en dat het griffierecht vóór
8 augustus 2024 ontvangen moet zijn. Ook staat hierin vermeld dat het Centraal Tuchtcollege
klaagster niet-ontvankelijk verklaart in het beroep als het griffierecht niet tijdig
is voldaan. Ondanks deze betalingsverzoeken heeft het Centraal Tuchtcollege het griffierecht
niet ontvangen. Klaagster zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep.”
2.4 Klaagster is het met deze beslissing niet eens. Klaagster voert in haar verzetschrift
aan dat zij het griffierecht wel degelijk heeft voldaan, namelijk op
21 augustus 2024, dus dertien dagen na de gestelde deadline van 8 augustus 2024.
Klaagster voert in haar verzetschrift twee redenen aan voor de vertraging in de betaling,
namelijk enerzijds dat de vervaldatum in de vakantieperiode viel, hetgeen voor klaagster
een complicatie vormde om tijdig te betalen. Anderzijds had klaagster meer tijd nodig
om na te denken over de situatie en de beslissing om in beroep te gaan. Tijdens de
zitting op 2 december 2024 heeft klaagster bovendien verklaard dat zij het griffierecht
te laat heeft betaald, omdat haar relatie in die periode tot een einde kwam.
2.5 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde
argumenten voor de termijnoverschrijding onvoldoende zwaarwegend zijn om de termijnoverschrijding
te rechtvaardigen. Klaagster heeft de door haar aangevoerde omstandigheden ook niet
nader onderbouwd of anderszins inzichtelijk gemaakt. Er is daarom geen sprake van
een verschoonbare termijnoverschrijding. Niet is gebleken dat van klaagster niet kon
worden verwacht dat zij binnen de geldende termijn het griffierecht zou betalen. Daarbij
komt dat klaagster, ondanks de betaalverzoeken, op geen enkele manier contact met
het Centraal Tuchtcollege heeft gezocht om uit te leggen waarom zij op dat moment
niet in staat was het griffierecht te betalen of om uitstel van betaling te verzoeken.
De omstandigheid dat klaagster het griffierecht op
21 augustus 2024, dus dertien dagen na het vervallen van de laatste betaalmogelijkheid,
alsnog heeft betaald, leidt niet tot een ander oordeel.
2.6 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzetschrift ongegrond zal
worden verklaard.
3. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser
en
A.S. Gratama, leden-juristen en M.C. ten Doesschate en J.A.M. Rutgers, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.