ECLI:NL:TGZCTG:2024:188 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2408

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:188
Datum uitspraak: 02-12-2024
Datum publicatie: 05-12-2024
Zaaknummer(s): C2024/2408
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager was verwikkeld in een complexe echtscheiding waarvan de zoon, toen 14 jaar oud, veel last had. Verweerder is de huisarts van de zoon. Verweerder heeft in de periode van de echtscheiding, vanwege de thuissituatie en problemen op school, meerdere ondersteunende gesprekken met de zoon gevoerd. Tot eind 2021 was verweerder ook de huisarts van klager. Klager verwijt verweerder kort gezegd dat hij a) niet correct heeft gehandeld om ouderverstoting te stoppen en geen enkele poging heeft ondernomen om het contact tussen de zoon en hem te herstellen, b) de zoon zelfs heeft geadviseerd om het contact met hem niet te herstellen, c) een medische verklaring voor de zoon heeft geschreven, waarvan hij wist dat het gebruikt zou worden in een rechtszaak, en waardoor klager het gezag over zijn kinderen is ontnomen, d) de klacht van klager tegen verweerder bespreekt met de kinderen van klager, en e) zich niet op de hoogte stelt van de meest recente wetenschappelijke informatie over deze vorm van kindermishandeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beslist dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen c en e en dat de klacht in de overige onderdelen kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager alsnog ontvankelijk in klachtonderdeel c en verklaart dat klachtonderdeel gegrond. Er wordt geen tuchtmaatregel opgelegd. Voor het overige wordt het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2408 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.M. Janson.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 16 juni 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Hertogenbosch tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 7 maart 2024, onder nummer H2023/5733, heeft dat College beslist dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen c en e en dat de klacht in de overige onderdelen kennelijk ongegrond is. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 oktober 2024, waar zijn verschenen klager en de huisarts, laatstgenoemde bijgestaan door mr. J.M. Janson. De zaak is over en weer toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 In de kern gaat het er om dat klager stelt schade te hebben geleden omdat verweerder niets heeft gedaan om ouderverstoting te voorkomen en geen poging heeft gedaan om het contact tussen klager en zijn zoon D. (verder te noemen: de zoon) te herstellen. Klager heeft hierover al eerder namens zijn zoon een klacht ingediend bij het tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft hem in die klacht niet-ontvankelijk verklaard omdat hij niet rechtstreeks belanghebbende was. Ten tijde van die klacht was hij geen wettelijk vertegenwoordiger van de zoon en daarom niet bevoegd de klacht in te dienen. Die bevoegdheid lag bij de zoon en diens voogd.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klager deels kennelijk niet-ontvankelijk is en dat de klacht deels kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 16 juni 2023;
- de brief van 23 augustus 2023 van de secretaris aan klager;
- het e-mailbericht met bijlage van klager van 26 augustus 2023;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 15 september 2023;
- de brief van de secretaris aan verweerder van 29 september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2023;
- de brief van klager van 14 november 2023;
- de usb-sticks van klager, ontvangen op 15 november 2023;
- de transcriptie van een geluidsopname, ontvangen van klager op 1 december 2023;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 11 december 2023.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld op 12 januari 2024. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1. Klager was verwikkeld in een complexe echtscheiding waarvan de zoon, toen 14 jaar oud, veel last had. Verweerder is de huisarts van de zoon. Verweerder heeft in de periode van de echtscheiding, vanwege de thuissituatie en problemen op school, meerdere ondersteunende gesprekken met de zoon gevoerd. Tot eind 2021 was verweerder ook de huisarts van klager.
3.2. Sinds 18 april 2021 heeft klager geen contact meer met de zoon. Klager en zijn
ex-echtgenote hebben sinds november 2021 niet langer de ouderlijke macht over de zoon.
4. De klacht en de reactie van verweerder.
4.1 Klager verwijt verweerder:
a) Dat hij niet correct heeft gehandeld om ouderverstoting, dus kindermishandeling, te stoppen en geen enkele poging heeft ondernomen om het contact tussen de zoon en hem te herstellen;
b) Dat hij de zoon zelfs heeft geadviseerd om het contact met hem niet te herstellen;
c) Dat hij een medische verklaring voor de zoon heeft geschreven, waarvan hij wist dat het gebruikt zou worden in een rechtszaak over gezag, hoofdverblijf en zorgregeling, met de kennis dat sprake is van een vechtscheiding. Mede door deze verklaring is hem het gezag over zijn kinderen ontnomen.
d) Dat hij zijn klacht tegen hem bespreekt met zijn kinderen.
e) Dat hij zich niet op de hoogte stelt van de meest recente wetenschappelijke informatie
over deze vorm van kindermishandeling. Ook niet als deze wetenschappelijke informatie hem wordt aangereikt. Hij doet dit af met de opmerking, “de bijbel is ook een boek”.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft als eerste naar voren gebracht dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat het regionaal tuchtcollege en, in hoger beroep, het centraal tuchtcollege al over deze zaak heeft geoordeeld en het niet geoorloofd is tweemaal over dezelfde zaak te oordelen.
5.2 Het college komt tot het oordeel dat klager wel kan worden ontvangen in zijn klacht.
5.3 Uitgangspunt is artikel 51 van de Wet Big waar staat dat iemand slechts eenmaal hetzelfde feitencomplex een tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.
5.4 In dit geval is weliswaar eerder over een gelijk feitencomplex een tuchtrechtelijke beslissing genomen maar de beslissing van het regionaal tuchtcollege van 16 juni 2022 geldt niet als eindbeslissing. Immers het centraal tuchtcollege heeft die beslissing op
1 maart 2023 vernietigd en klager niet-ontvankelijk heeft verklaard. De reden daarvoor was dat hij namens zijn minderjarige zoon klaagde en dat kon niet omdat hij geen wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon (meer) was. In deze zaak heeft klager aangegeven een eigen klachtrecht te hebben. Het tuchtcollege zal hieronder beoordelen of hij in die klachtonderdelen ontvankelijk is en deze in dat geval ook inhoudelijk beoordelen.
De criteria voor de inhoudelijke beoordeling
5.5 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) de huisarts heeft de ouderverstoting (kindermishandeling) niet gestopt en niet aangestuurd op contactherstel
5.6 Klager heeft aangevoerd dat ouderverstoting een ernstige vorm van kindermishandeling is en dat verweerder hiervoor had moeten waken. Verweerder heeft aangevoerd dat hij meerdere gesprekken heeft gevoerd met de zoon maar dat hij geen aanwijzingen voor ouderverstoting/kindermishandeling heeft gezien. Verweerder heeft er ook op gewezen dat in de situatie waarin klager en zijn zoon zich bevonden, meerdere professionals betrokken waren vanwege de ontheffing van de ouders uit het ouderlijk gezag.
5.7 Klager heeft ter nadere onderbouwing aangevoerd dat ouderverstoting internationaal erkend als een ernstige vorm van kindermishandeling. In het aan de Tweede Kamer in opdracht van minister Dekker uitgebrachte “Adviesrapport Expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek” van januari 2021, waaraan klager refereert in zijn stukken, staat over “ouderverstoting”:
“Een specifiek probleem bij complexe scheiding is complexe omgangsproblematiek, in extreme gevallen leidend tot volledig contactverlies tussen ouder en kind, dat in specifieke gevallen ‘ouderverstoting’ wordt genoemd. Omdat een veelvoud aan dynamieken ten grondslag kan liggen aan (dreigend) contactverlies, heeft het Expertteam ‘complexe omgangsproblematiek’ aan zijn naam toegevoegd. Onderhavig rapport is dan ook een breder onderzoek daarnaar, inclusief de meest ernstige, specifieke vorm die in de volksmond veelal ouderverstoting wordt genoemd. Maar meerdere termen, zowel nationaal als internationaal, worden gehanteerd. In het rapport worden deze termen uitgelegd en definities geformuleerd. Het expertteam heeft hier gekozen voor de Engelse term Parental Alienation, afgekort PA. Die specifieke vorm is de situatie waarin een kind contact met een ouder afhoudt als gevolg van (al of niet bewust) manipulatief gedrag van de andere ouder (beïnvloeden van de loyaliteit van een kind), ook al kan dat gedrag ook onderdeel zijn van de complexe interactie tussen beide ouders.
5.8. Allereerst merkt het college op dat de term ouderverstoting geen medische term is.
Als in dit geval dus al sprake zou zijn van ouderverstoting - verweerder weerspreekt dat – dan heeft de huisarts daarin geen specifieke taak omdat er geen sprake is van een specifieke behandeling daarvoor. Weliswaar kan de huisarts een niet-medische rol hebben bij complexe scheidingen, bijvoorbeeld door het voeren van gesprekken met betrokkenen, maar het zorgen voor behoud of het inzetten op het herstel van een gezinsrelatie behoort niet tot de taken/verantwoordelijkheden van verweerder.
Daarbij komt dat er al gespecialiseerde hulpverlening betrokken was bij het gezin van klager zoals Jeugdzorg en jeugdbescherming E.. Volgens het verslag van 26 oktober 2012 van de gezinsvoogd van de zoon, zag jeugdzorg (destijds) toe op nakoming van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen vader de zoon. Het belang van behoud van het contact tussen vader en zoon werd onderkend en daarop werd ook hulpverlening ingezet. De instanties die daarop moesten toezien, waren daar ook daadwerkelijk bij betrokken. Verweerder had in dit kader geen verdere rol dan het zijn van de huisarts. Verweerder kan dan ook geen verwijt worden gemaakt iets niet te hebben gedaan aan de relatie tussen klager en zijn zoon.
Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) verweerder heeft de zoon zelfs geadviseerd om het contact met klager niet te herstellen.
5.9. Verweerder betwist dat hij de zoon heeft geadviseerd om het contact met klager niet te herstellen.
5.10 Het college overweegt als volgt. Uit voormelde rapportage van de gezinsvoogd van de zoon blijkt dat sprake is geweest van een escalatie tussen de zoon en klager op 13 april 2021. Op 18 april 2021 heeft de zoon naar aanleiding van dit voorval laten weten dat hij rust wil voor zijn toetsweek en tot 23 april 2021 niet meer naar klager toe wilde gaan. Op 23 april 2021 liet de zoon aan de Spoedeisende zorg van de jeugdbescherming weten dat hij ook dan niet naar klager wilde gaan. Hij stelt dat ook met de huisarts te hebben besproken en deze zou hem hebben geadviseerd niet te gaan. Tot zover het verslag van de gezinsvoogd. Verweerder betwist dat hij de zoon zou hebben geadviseerd niet meer naar klager te gaan.
5.11 Nu alleen verweerder en de zoon het gesprek hebben gevoerd, en verweerder zonder toestemming van de zoon niet kan openbaar maken wat hij en de zoon hebben besproken, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Verweerder heeft immers expliciet de juistheid van de weergave door Jeugdzorg betwist. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) Verweerder heeft een voor klager nadelige verklaring geschreven.
5.12 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op verzoek van de zoon van klager een brief heeft gemaakt voor de rechtbank waarin hij feitelijk weergeeft hoe het op dat moment met de zoon van klager ging. Over klager wordt in die brief met geen woord gerept.
5.13 Het college overweegt als volgt. De huisarts heeft op verzoek van de zoon, waarover klager destijds geen gezag meer had, een brief geschreven, gedateerd
12 oktober 2021, met de volgende inhoud (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Het gaat goed mey(de zoon), hij zit goed in zijn vel en verteldt dat hij het fijn vindt en te vreden is met hoe de situatie nu is. Hij heeft geen lichamelijke klachten meer en gebruikt geen medicatie. Bovenstaande maak ik op na meerdere lange een op een gesprekken die ik de laatste tijd met (de zoon) heb gehad.”
Kennelijk heeft de huisarts deze brief aan de zoon meegegeven en heeft de zoon deze brief aan de rechter overhandigd.
5.14 Deze brief heeft geen betrekking op de patiëntrelatie tussen klager en verweerder. Verweerder heeft in zijn verklaring ook geen uitlatingen gedaan over klager of zijn zoon waardoor klager in zijn belangen kon worden geschaad. Klager heeft althans niet toegelicht waarom deze verklaring nadelig was voor hem.
In deze klacht is klager daarom niet-ontvankelijk.

Voor zover klager met verwijzing naar de uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle en Amsterdam heeft bedoeld te stellen dat wel degelijk sprake was van een nadelige verklaring, wordt het oordeel niet van het college niet anders. In de genoemde uitspraken was daadwerkelijk sprake van een (geneeskundige) verklaring over de betreffende klager, terwijl de verklaring in deze zaak gaat over het welbevinden van de zoon van klager. Bovendien wordt in deze verklaring alleen het huidige toestandsbeeld van de zoon van klager beschreven. Er wordt geen richting aangegeven in deze verklaring, het gaat alleen om constateringen. Het college merkt dit dan ook niet aan als geneeskundige verklaring.
Klachtonderdeel d) verweerder bespreekt de klacht van klager met diens kinderen.
5.15. Verweerder betwist dat hij de klacht van klager met diens kinderen heeft besproken.
5.16 Uit een door klager overgelegde transcriptie blijkt dat tijdens een consult van een andere zoon van klager die door klager werd vergezeld, de klacht wel aan de orde is geweest. Hierin zeg de huisarts tegen klager: “bedankt voor je aanklacht” en aan het eind van het gesprek wordt er naar aanleiding van een vraag van klager aan de huisarts nog kort aan de klacht gerefereerd.
Uit deze transcriptie blijkt niet dat de klacht inhoudelijk met betreffende zoon van klager is besproken maar alleen dat hij daaraan in het bijzijn van die zoon heeft gerefereerd. Hij geeft te kennen dat hij niet blij is met de klacht en dat hij het lastig vindt klager als vader van deze andere zoon op zijn spreekuur te treffen.
5.17 Het college overweegt dat het enkele feit dat verweerder zijn ongenoegen uit over de klacht in het bijzijn van een zoon van klager en aan klager kenbaar maakt dat hij de situatie lastig vindt, weliswaar niet handig was, maar dat het feit dat hij hierover richting klager een opmerking heeft gemaakt, niet maakt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hetgeen verweerder heeft aangegeven zegt ook verder niets over enig (medisch) inhoudelijk verwijt, doch slechts over wat de klacht met verweerder doet.
Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e) het zich niet op de hoogte stellen van recente informatie over kindermishandeling
5.18 Het college acht klager niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Dit verwijt valt niet onder enige tuchtnorm onder te brengen. Het is niet aan klager om te bepalen welke informatie de huisarts dient te lezen.
Slotsom
5.19 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klager in de klachtonderdelen c) en e)
niet-ontvankelijk is en dat de klachtonderdelen voor het overige kennelijk ongegrond zijn.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “3. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Het beroep van klager strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.2 Namens de huisarts is primair aangevoerd dat sprake is van misbruik van het tuchtrecht en dus – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Subsidiair verzoekt de huisarts om verwerping van het door klager ingestelde beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2024 is dat debat voortgezet.
Beoordeling
4.4 Met het Regionaal Tuchtcollege oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat geen sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel. Het Centraal Tuchtcollege gaat niet mee in het voor het eerst in beroep namens de huisarts ingenomen standpunt dat sprake is van misbruik van het tuchtrecht. Daarvan is allerminst gebleken. Klager kan dus worden ontvangen in de klacht.
4.5 Klachtonderdeel c heeft betrekking op de door de huisarts geschreven brief over de zoon van klager, van 12 oktober 2021. De brief luidt: “Geachte heer/mevr, Het gaat goed mey D., hij zit goed in zijn vel en verteldt dat hij het fijn vindt en te vreden is met hoe de situatie nu is. Hij heeft geen lichamelijke klachten meer en gebruikt geen medicatie. Bovenstaande maak ik op na meerdere lange een op een gespreken die ik de laatste tijd met D. heb gehad”. Klager verwijt de huisarts dat hij deze brief heeft geschreven, terwijl de huisarts wist dat deze gebruikt zou worden in de aanhangige rechtszaak over gezag, hoofdverblijf en zorgregeling waarbij het de huisarts ook bekend was dat er sprake was van een gecompliceerde echtscheiding.
4.6 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, acht het Centraal Tuchtcollege klager ontvankelijk in dit klachtonderdeel. De brief heeft weliswaar geen betrekking op de patiëntrelatie tussen klager en de huisarts, maar dat laat onverlet dat het verstrekken van de brief kan indruisen tegen of consequenties kan hebben voor het persoonlijk welzijn van een derde, in dit geval klager. Klager heeft daartoe gesteld dat de door de huisarts verstrekte brief als voor klager belastend stuk is ingebracht in genoemde rechtszaak. Dit betekent dat klager als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65, lid 1 onder a Wet BIG ontvankelijk moet worden geacht in dit klachtonderdeel en dat het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel inhoudelijk zal beoordelen.
4.7 De vraag die voorligt is of de huisarts de betreffende brief mocht schrijven. Voor de beantwoording van deze vraag is de toentertijd geldende KNMG-richtlijn “Omgaan met medische gegevens” van april 2021 (hierna de richtlijn) van belang. In deze richtlijn wordt uitgelegd wat een geneeskundige verklaring is en door wie zo’n verklaring mag worden afgegeven. Onder een geneeskundige verklaring wordt verstaan een (schriftelijke) verklaring die door een arts is opgesteld, die een op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel over de patiënt en diens geschiktheid om bepaalde dingen wel of niet te doen bevat, en die een ander doel dient dan behandeling of begeleiding. Een geneeskundige verklaring mag alleen door een onafhankelijke arts worden afgegeven; een behandelend arts geeft een dergelijke verklaring niet af voor eigen patiënten.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de brief zich niet beperkt tot louter feitelijke bevindingen, zodat de brief niet gelijk gesteld kan worden aan een afschrift van (een deel van) het medische dossier (in dit geval een anamnese). De brief bevat ook een waardeoordeel van de huisarts over de gezondheidssituatie van de zoon (‘Het gaat goed met D.). Het Centraal Tuchtcollege is daarom van oordeel dat de brief van de huisarts gezien moet worden als een geneeskundige verklaring als bedoeld in de Richtlijn. Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat de huisarts de zoon graag wilde bijstaan en aan zijn verzoek om een schriftelijke verklaring tegemoet wilde komen. Als behandelend arts stond het hem echter niet vrij om een dergelijke verklaring op te stellen en te verstrekken. Het Centraal Tuchtcollege tekent daarbij aan dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huisarts ermee bekend was dat de brief zou worden ingebracht in een aanhangige procedure.
4.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de huisarts op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat klachtonderdeel c gegrond is. In zoverre slaagt het beroep van klager.
4.10 In klachtonderdeel d verwijt klager de huisarts dat hij de klacht van klager tegen hem heeft besproken met de kinderen van klager. Voor wat betreft het bespreken van de klacht met de zoon F., sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij dat wat het Regionaal Tuchtcollege hierover heeft overwogen onder 5.16 en 5.17. Het is weliswaar ongelukkig dat de huisarts in het bijzijn van F. zijn ongenoegen over de klacht aan klager kenbaar heeft gemaakt, maar het Centraal Tuchtcollege acht dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor wat betreft het bespreken van de klacht met de zoon D. overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de huisarts daarvoor een goede reden had: de klacht zag op (de behandeling van) D., en voor het in de klachtprocedure inbrengen van medische informatie over D. had de huisarts de toestemming van D. nodig. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ook op dit punt daarom geen sprake.
4.11 Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e kan het Centraal Tuchtcollege zich volledig vinden in hetgeen het Regionaal Tuchtcollege daarover heeft overwogen onder 5.6 tot en met 5.11 en 5.18. Het Centraal Tuchtcollege neemt die overwegingen over, wat betekent dat de klachtonderdelen a en b ongegrond worden verklaard en dat klager niet-ontvankelijk wordt verklaard in klachtonderdeel e.
4.12 Omdat het Centraal Tuchtcollege een deel van de klacht alsnog gegrond verklaart, moet de vraag worden beantwoord of een maatregel aan de huisarts moet worden opgelegd en zo ja, welke. De huisarts heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een geneeskundige verklaring af te geven over zijn eigen patiënt. Een geneeskundige verklaring mag alleen door een onafhankelijke arts worden afgegeven. Het is van belang dat de huisarts zich ervan bewust is dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het schrijven van soortgelijke brieven voor zijn eigen patiënten. Het Centraal Tuchtcollege weegt echter wel mee dat de in dit geval door de huisarts geschreven brief niet veel meer inhoudt dan wat de zoon van klager in consulten tegen de huisarts heeft gezegd. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat het de bedoeling van de huisarts is geweest om slechts feitelijke informatie te verschaffen, maar dat er door ongelukkig gekozen formuleringen toch een waardeoordeel in de brief terecht is gekomen. In deze verzachtende omstandigheden ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding om geen maatregel aan de huisarts op te leggen.
4.13 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover klager daarin in klachtonderdeel c
niet- ontvankelijk is verklaard;
en doet opnieuw recht:
verklaart klager alsnog ontvankelijk in klachtonderdeel c en verklaart dat klachtonderdeel gegrond;
bepaalt dat geen tuchtmaatregel wordt opgelegd;
verwerpt het beroep voor de rest;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing;
Gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klager het betaalde griffierecht voor de behandeling van de beroepsprocedure en de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege vergoedt, voor zover dit niet reeds is gebeurd.
Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting, voorzitter; H. de Hek en M.W. Zandbergen, leden-juristen en D. Coppoolse en J. van Krimpen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.