ECLI:NL:TGZCTG:2024:184 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2452
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:184 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-11-2024 |
Datum publicatie: | 27-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2452 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. De echtgenote van klager – hierna de patiënte - was opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis waar de specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. De patiënte verbleef daar tot haar overlijden. De patiënte was sinds 2014 bekend met de diagnose Alzheimer en er was sprake van gedragsproblemen en lijdensdruk. De patiënte had regelmatig last van urineweginfecties. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zij op een aantal momenten tijdens het verblijf in het verpleeghuis niet op de juiste wijze heeft gehandeld in de (medische) begeleiding van de patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2452 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties,
hierna: de specialist ouderengeneeskunde,
gemachtigde: mr. A.C.H. Jansen, werkzaam in Wijchen.
1. De zaak in het kort
De echtgenote van klager – verder te noemen “de patiënte” – werd op 6 maart 2020
opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis. De patiënte verbleef
daar tot haar overlijden op 12 augustus 2022. De patiënte was sinds 2014 bekend met
de diagnose Alzheimer en er was sprake van gedragsproblemen en lijdensdruk. De patiënte
had regelmatig last van urineweginfecties. Klager is van mening dat de specialist
ouderengeneeskunde op een aantal momenten tijdens het verblijf in het verpleeghuis
niet op de juiste wijze heeft gehandeld in de (medische) begeleiding van zijn echtgenote.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 21 februari 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te
’s-Hertogenbosch een klacht ingediend tegen de specialist ouderengeneeskunde. Bij
beslissing van 18 april 2024, nummer H2023/5392, heeft dat college de klacht ongegrond
verklaard. Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De specialist
ouderengeneeskunde heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Op 11 september 2024
heeft het Centraal Tuchtcollege nog aanvullende stukken ontvangen van klager (brief
met bijlagen d.d. 10 september 2024).
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van
2 oktober 2024. Klager, de specialist ouderengeneeskunde en de gemachtigde van de
specialist ouderengeneeskunde waren op de zitting aanwezig. Partijen hebben hun standpunten
nader toegelicht. Klager en mr. Jansen hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen
die zij aan het college en de wederpartij hebben overhandigd.
3. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“3. De feiten
3.1 De echtgenote van klager – verder te noemen “de patiënte” – werd op 6 maart
2020 opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis. De patiënte
verbleef daar tot haar overlijden op 12 augustus 2022.
3.2 Verweerster was werkzaam bij het verpleeghuis. Het verpleeghuis is onderdeel
van een meer overkoepelende samenwerking van zorgverleners. Verweerster is tijdens
het verblijf van de patiënte in de volgende periodes de verantwoordelijk specialist
ouderengeneeskunde geweest:
- van 6 maart 2020 tot 2 april 2020;
- van 11 mei 2020 tot 1 september 2020;
- van 1 september 2021 tot 5 augustus 2022.
3.3 De patiënte was sinds 2014 bekend met de diagnose Alzheimer en er was sprake
van gedragsproblemen en lijdensdruk. Er werd behandeling ingezet waarbij aandacht
werd besteed aan niet-medicamenteuze interventies, de wijze van benadering en analyse
van het probleemgedrag (waaronder agressie en angst). Een en ander gebeurde onder
regie van een psychologe en in samenwerking met verweerster. De patiënte kreeg ook
medicatie.
3.4 Omdat de patiënte ook regelmatig last had van urineweginfecties was in het
behandelplan opgenomen dat extra zorg moest worden besteed aan hygiëne en voldoende
drinken. Daarnaast werd ook medicatie gegeven.
3.5 De werkwijze bij het verpleeghuis over het informeren van de naasten/de vertegenwoordigers
van de patiënten als het ging om gemaakte afspraken was als volgt. De afspraken die
werden gemaakt naar aanleiding van de artsenvisite werden gerapporteerd in het zorgdossier.
De vertegenwoordiger van de betreffende patiënt ontving daarvan een bericht via het
gebruikte communicatiesysteem. Voor ingrijpende beslissingen werd vooraf expliciet
om toestemming van de vertegenwoordiger gevraagd. Eenzelfde beleid gold ook voor klager.
Met hem werden de afspraken bovendien besproken en toegelicht.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klager verwijt verweerster dat zij:
a) onvoldoende heeft gelet op en gedaan aan factoren die de agitatie/agressie
van de patiënte zouden kunnen verklaren en die de urineweginfecties zouden kunnen
bevorderen of veroorzaken; zij heeft zich gefocust op farmaceutische symptoombestrijding
en niet op preventie;
b) vijf maal medicijnen heeft voorgeschreven of de dosering heeft verhoogd zonder
overleg en informatie vooraf over kansen en risico’s;
c) de toediening van risperidon niet heeft gestopt na herhaalde signalen over
ernstige (bij-) werkingen en afwezigheid van het beoogde effect;
d) nadat zij een second opinion had aangevraagd bij een externe psychiater, zij
die psychiater in een tweede brief toelichtingen heeft gegeven met suggestieve, foutieve
en onvolledige informatie;
e) geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het – in weerwil van toezeggingen
– ontbreken van documenten in het aan klager ter inzage gegeven medisch dossier.
4.2 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Volgens verweerster heeft zij wel degelijk oog gehad voor niet-medicamenteuze behandeling,
heeft zij klager tijdig op de hoogte gebracht van ingrijpende wijzigingen en heeft
zij de volledige informatie aan de betreffende psychiater gegeven. Ook het medisch
dossier is tijdig en volledig aan klager verstrekt.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende specialist
ouderengeneeskunde. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Tevens geldt als uitgangspunt
dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) onvoldoende heeft gelet op en gedaan aan factoren die de agitatie/agressie
van de patiënte zouden kunnen verklaren en die de urineweginfecties zouden kunnen
bevorderen of veroorzaken; zij heeft zich gefocust op farmaceutische symptoombestrijding
en niet op preventie.
5.2 Klager heeft ter onderbouwing nog aangevoerd dat hij op meerdere momenten
heeft vastgesteld dat de patiënte nog niet verzorgd was en dat zij meerdere keren
last had van een urineweginfectie. Verweerster had volgens klager veel beter moeten
toezien op de hygiëne. Door dat niet te doen, was eerder en ernstiger sprake van agitatie
en boosheid bij de patiënte. Bovendien had verweerster volgens klager niet steeds
medicatie moeten voorschrijven. Verweerster was als regiebehandelaar verantwoordelijk.
5.3 Verweerster heeft aangegeven medicatie te hebben voorgeschreven voor de urineweginfecties
en heeft de reden daarvoor nader toegelicht. Volgens verweerster werd wel degelijk
ingezet op preventie van urineweginfecties maar dat bleek door de problematiek van
de patiënte niet altijd mogelijk. Op het moment dat daadwerkelijk sprake was van een
urineweginfectie was het noodzakelijk om de patiënte medicatie voor te schrijven.
Zij had immers ook last van deze infectie. De patiënte leed aan Alzheimer en was op
momenten niet goed benaderbaar. Daarbij vertoonde zij gedragsproblemen. Door agitatie
en agressie op momenten was het soms moeilijk om de patiënte te verzorgen.
5.4 Het college stelt vast dat uit het medisch dossier van de patiënte kan worden
opgemaakt dat sprake was van een patiënte die in de fase zat van vergevorderde Alzheimer.
Ook staat vast dat de patiënte op momenten niet goed benaderbaar was door agitatie/agressie
dan wel de gedragsproblematiek. Dat maakte de verzorging op momenten niet optimaal.
Om zoveel mogelijk comfort te bieden aan de patiënte was in samenwerking met een psycholoog
een signaleringsplan opgesteld voor benadering en begeleiding. Dit plan werd ook gevolgd.
Preventief is volgens het medisch dossier veel aandacht besteed aan drinken en werd
het drinken ook gestimuleerd. Verder werd korte tijd estradiol voorgeschreven.
5.5 Het college is van oordeel dat verweerster veel aandacht heeft gehad voor
de problematiek van de patiënte die mede het gevolg was van de gevorderde dementie.
Er was een uitgebreid signaleringsplan met benaderings- en begeleidingsmogelijkheden.
Niet gebleken is dat verweerster zich niet aan dat plan heeft gehouden. Dat de urineweginfecties
zijn veroorzaakt door onvoldoende aandacht voor de verzorging en de hygiëne, kan het
college dan ook niet vaststellen. Dat er mogelijk ook een keer een infectie heeft
kunnen ontstaan door een niet-optimale verzorging kan ook niet worden uitgesloten
maar is, gelet op de gedrags- en benaderingsproblematiek van de patiënte, niet aan
verweerster te wijten.
5.6 Het college stelt ook vast dat ten tijde van de opname van de patiënte sprake
was van een Covid-19-pandemie met de daarbij opgelegde beperkingen. Verweerster heeft
niettemin – samen met de overige zorgverleners – de zorg voor de patiënte, waaronder
ook de hygiënemaatregelen en het bevorderen van het drinken, zoveel mogelijk geoptimaliseerd.
Daarbij is de hulp van klager ingeschakeld en werd toestemming gegeven aan klager
om langere tijd aanwezig te zijn op de afdeling. Dat verweerster daarnaast ook medicatie
heeft voorgeschreven bij een geconstateerde urineweginfectie acht het college juist.
Immers, een urineweginfectie geeft veel ongemak voor de patiënte en dat ongemak kan
worden verholpen met medicatie. Dat het opheffen van dit ongemak vervolgens voor verweerster
prioriteit had, acht het college te waarderen. Verweerster heeft blijk gegeven het
fysieke en geestelijke welzijn van de patiënte voorop te hebben gesteld. Uit het medisch
dossier kan niet worden vastgesteld dat de verergerde boosheid en de agitatie van
de patiënte zonder meer te wijten was aan de medicatie tegen de urineweginfecties.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.7 Voor zover het klachtonderdeel betrekking heeft op de periode van
1 september 2020 tot 1 september 2021 geldt dat verweerster toen niet werkzaam was
op de afdeling waar de patiënte verbleef. Omdat enkel het eigen handelen van verweerster
kan worden beoordeeld, geldt dat voor deze periode het klachtonderdeel reeds daarom
ongegrond is. Anders dan klager veronderstelt, kan verweerster niet als regiebehandelaar
worden aangemerkt. Nog afgezien daarvan kan een zorgverlener niet als regiebehandelaar
worden aangewezen als hij niet daadwerkelijk werkzaam is in het betreffende verpleeghuis.
Klachtonderdeel b) vijf maal medicijnen heeft voorgeschreven of de dosering heeft
verhoogd zonder overleg en informatie vooraf over kansen en risico’s.
5.8 Het college stelt vast, naar aanleiding van hetgeen op zitting is opgemerkt,
dat klager doelt op het hervatten van de medicatie oxazepam, haloperidol en risperidon.
5.9 Het college stelt vast dat binnen het verpleeghuis een vaste werkwijze bestond
om vertegenwoordigers van patiënten te informeren. Er was sprake van een digitaal
zorgdossier waarin afspraken werden genoteerd en via het communicatiesysteem werden
deze doorgegeven aan de vertegenwoordiger van een patiënt. Bij ingrijpende beslissingen
werd vooraf expliciet om toestemming gevraagd. Dit was ook de werkwijze die was afgesproken
met klager waar het de zorgverlening aan de patiënte betrof.
5.10 Met betrekking tot de toediening van oxazepam stelt het college vast dat
op proef een halve tablet oxazepam aan de patiënte werd gegeven in verband met toegenomen
onrust (medisch dossier 25 juni 2020). Klager is hierover geïnformeerd via het communicatiesysteem.
Toen klager bezwaar maakte tegen de toediening van de medicatie, heeft verweerster
hem te woord gestaan en is uiteindelijk afgesproken dat klager bij wijziging of voorschrijven
van medicatie eerst zou worden gecontacteerd.
5.11 Naar het oordeel van het college heeft verweerster gehandeld in overeenstemming
met het gebruikelijke beleid binnen het verpleeghuis. Klager werd over het toedienen
van de medicatie geïnformeerd door middel van het communicatiesysteem. Het voorschrijven
van een halve tablet oxazepam kan niet als een ingrijpende beslissing worden beschouwd
waarvoor vooraf toestemming had moeten worden gevraagd van klager. Dat klager het
met dit beleid niet eens was, of een andere mening had over het al dan niet toedienen
van de medicatie, doet niet af aan de juiste handelwijze van verweerster. In zoverre
is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.12 Met betrekking tot de toediening van de haloperidol op 20 januari 2022 geldt
het volgende. Op dat moment gold de tussen verweerster en klager gemaakte afspraak
om bij wijziging of voorschrijven van medicatie, eerst te worden gecontacteerd. In
het medisch dossier is over deze gebeurtenis, voor zover thans van belang en inclusief
eventuele typ- en taalfouten, het volgende weergegeven:
“20-01-2022 (naam verweerster) (Specialist Ouderengeneeskunde)
Gesprek echtgenoot
Uitgebreid gesproken met echtgenoot over het huidige gedrag van weerstand en agressie.
Echtgenoot geeft aan niet te begrijpen waar t gedrag vandaan kan komen. Ziet dat haar
dementie achteruitgaat en dat dit waarschijnlijk haar gedrag heeft veranderd. Uitleg
dat we samen met psychologe en team kijken naar wat qua benadering het best past en
proberen zo t hoogst haalbare (…). Daarnaast proberen we of medicatie invloed heeft
op agressie/agitatie. recent gestart met 2 dd 5 druppels haloperidol, deze worden
verhoogd naar 2 dd 10 druppels. Effect gaan we wekelijks evalueren. (…)
21-01-2022 (naam verweerster) (Specialist Ouderengeneeskunde)
Heeft in gesprek gisteren niet begrepen dat de haloperidol per direct omhoog zou
gaan, was in de veronderstelling om eerst het effect van de 2 dd 5 dr af te wachten.
Dit is een miscommunicatie geweest. Vandaag bemerkte dhr dat mw niet wilde wandelen
en is bang voor effecten van haloperidol op de mobiliteit. (…)”
5.13 Het college stelt vast dat, gelet op hetgeen in het medisch dossier is genoteerd,
verweerster klager op de juiste wijze heeft geïnformeerd over de verhoging van de
haloperidol bij de patiënte. Ook stelt het college vast dat verweerster met klager
afspraken heeft gemaakt om te bekijken of ophoging van de medicatie effect zou hebben.
Verweerster heeft naar het oordeel van het college gehandeld in overeenstemming met
de tussen klager en verweerster gemaakte afspraken. Dat klager de afspraak over de
verhoging van de haloperidol niet goed heeft begrepen, doet niet af aan de juiste
werkwijze van verweerster. Verweerster heeft direct actie ondernomen toen zij ervan
op de hoogte raakte dat klager de afspraak niet goed begrepen had. Het klachtonderdeel
is ook in zoverre ongegrond.
5.14 Met betrekking tot de risperidon op 9 juni 2022 oordeelt het college als
volgt. In het medisch dossier van de patiënte is opgenomen dat de risperidon aan de
patiënte werd voorgeschreven op 12 mei 2022. Omdat de patiënte een Covid-19 besmetting
had opgelopen, werd op 3 juni 2022 afgesproken om tijdelijk te staken met de risperidon.
Klager werd hierover telefonisch ingelicht. Op 9 juni 2022 werd weer gestart met de
opbouw van de risperidon. Verweerster heeft die dag gebeld naar klager, maar heeft
hem toen niet kunnen bereiken. In het medisch dossier is, voor zover thans van belang
en inclusief eventuele typ- en taalfouten, het volgende opgenomen:
“09-06-2022 (naam verweerster) (Specialist Ouderengeneeskunde)
Visite
Is lichamelijk opgeknapt. Hoest niet meer , is fitter. Intake ip weer zoals voorheen.
Laat qua gedrag wel weer geregeld weerstand zien (…) bij zorgmomenten. (…)
herstart (met opbouw) van risperidon (start met 2 dd 4 druppels)
belangrijk om begeleidingsplan goed te volgen (…).
arts belt met echtgenoot: echtgenoot niet kunnen bereiken, probeer het morgen nogmaals
(…)
09-06-2022 (naam verweerster)
Grote visite
(…)
ADL:Kan boos worden en weerstand met agressie naar de zorg vertonen . Vaak onbegrip.
Zorg probeert haar tot zorg te verleiden, lukt t niet dan laten ze mw met rust, vaak
lukt t wel in bijzijn en hulp met echtgenoot. Heeft een uitgebreid stoplichtmodel
om agressie te voorkomen. Tijdig stoppen bij oplopen agitatie erg belangrijk. DIt
lukt vaak maar niet altijd (…)”
5.15 Hoewel uit het bovenstaande volgt dat verweerster klager niet meteen op
de hoogte heeft gebracht van het herstarten van de medicatie is het college van oordeel
dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster had
met klager besproken dat de medicatie slechts tijdelijk zou worden gestopt vanwege
de Covid-19 besmetting. Een tijdelijke stop in verband met een infectie maakt naar
het oordeel van het college dat verweerster na herstel de bevoegdheid heeft om de
medicatie te hervatten. Hoewel klager niet meteen is geïnformeerd omdat hij op dat
moment niet bereikbaar was, is het college van oordeel dat verweerster heeft gehandeld
binnen de bandbreedte van de gemaakte afspraken. Daar komt bij dat verweerster ook
actief opnieuw contact heeft gezocht met klager om de hervatting van de medicatie
te bespreken. Verweerster heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) de toediening van risperidon niet heeft gestopt na herhaalde
signalen over ernstige (bij-)werkingen en afwezigheid van het beoogde effect.
5.16 Klager heeft als nadere toelichting van dit klachtonderdeel aangevoerd dat
de mobiliteit van de patiënte ernstig verminderde door het gebruik van de medicatie.
Dit had reden moeten zijn voor verweerster om de medicatie te stoppen.
5.17 Verweerster heeft aangegeven dat niet uit te sluiten valt dat de medicatie
enige invloed had op de mobiliteit van de patiënte, maar dat de mobiliteit ook kon
worden verminderd door de leeftijd en ziekte van de patiënte en de doorgemaakte Covid-19-infectie.
5.18 Hoewel het college de angst van klager, dat de medicatie invloed had op
de mobiliteit van de patiënte, begrijpelijk acht, is het college van oordeel dat dit
klachtonderdeel ongegrond is. Vast staat dat sprake was van een patiënte die agressief
gedrag vertoonde, en dat dit gedrag in de loop van 2022 verergerde. Er was sprake
van een vergevorderd stadium van Alzheimer. Om de patiënte de nodige zorg en comfort
te kunnen bieden, moest verweerster actie ondernemen. Medicatie was een van de mogelijkheden
om de patiënte het voor haar zo gewenste comfort te kunnen bieden. Niet uit te sluiten
valt dat de medicatie van enige invloed is geweest op de mobiliteit van de patiënte.
Echter valt ook niet uit te sluiten dat de Alzheimer, de leeftijd en de besmetting
van de patiënte met Covid-19 eveneens van invloed is geweest op de mobiliteit. Verweerster
heeft naar het oordeel van het college terecht mogen concluderen dat voor het bieden
van comfort aan de patiënte, medicatie nodig was. Verweerster is daarbij zeer zorgvuldig
geweest. Dat blijkt ook uit het feit dat zij heeft besloten om met de haloperidol
te stoppen toen werd geconcludeerd dat deze geen effect had. Er is telkens in een
multidisciplinaire setting een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het effect van
de inzet van medicatie op de kwaliteit van leven en eventuele bijwerkingen.
Klachtonderdeel d) nadat zij een second opinion had aangevraagd bij een externe
psychiater, zij die psychiater in een tweede brief toelichtingen heeft gegeven met
suggestieve, foutieve en onvolledige informatie.
5.19 Verweerster heeft op 17 juni 2022 aan de psychiater advies gevraagd in het
kader van een second opinion over de gedragsproblemen (afweer en agressie, met name
bij zorgmomenten) bij dementie. Verweerster heeft ter onderbouwing van haar verzoek
de journaalinformatie weergegeven en de relevante episodelijst. De aanvraag voor de
second opinion is ook besproken met klager. Nadat de second opinion was ontvangen,
heeft klager aangegeven dat er sprake was van verkeerde of onjuiste informatie.
5.20 Het college stelt vast dat klager op de hoogte was van de informatie die
door verweerster is opgenomen in de aanvraag voor de second opinion en dat daarop
geen opmerkingen van klager zijn gekomen. Daaruit leidt het college af dat klager
het met de gegeven informatie eens was. Verweerster heeft vervolgens het verzoek van
de psychiater gekregen om het signaleringsplan over te leggen. Ook aan dat verzoek
heeft verweerster voldaan. Klager is daarover ook geïnformeerd en heeft toen geen
opmerkingen gemaakt. Het college is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden
niet kan worden opgemaakt dat sprake zou zijn geweest van het geven van foutieve,
suggestieve en onvolledige informatie. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5.21 Voor zover klager heeft bedoeld dat verweerster nadien nog een brief aan
de psychiater heeft verstuurd met onjuiste informatie geldt het volgende. Verweerster
heeft uitdrukkelijk betwist dat zij nog een brief heeft verstuurd. Klager heeft ook
niet kunnen onderbouwen dat er nog een andere, niet bekende brief door verweerster
naar de psychiater is gestuurd. Ook het college heeft dat niet kunnen vaststellen.
Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond is.
Klachtonderdeel e) geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het – in weerwil
van toezeggingen – ontbreken van documenten in het aan klager ter inzage gegeven medisch
dossier.
5.22 Verweerster heeft nader toegelicht dat bij het verpleeghuis wordt gewerkt
met een patiëntendossier dat beschikt over een functie waarmee het hele dossier kan
worden uitgeprint. Op basis daarvan heeft klager destijds het dossier kunnen inzien.
Het betrof, aldus verweerster, algemene gegevens, opnamegegevens en verslaglegging
van artsen. Met de functie werden niet alle bijlagen uitgeprint. Toen klager verweerster
verzocht om ook de bijlagen in te zien, heeft verweerster daarvoor direct zorg gedragen.
De verwijsbrief aan de psychiater en de brief van de psychiater met zijn advies had
klager eerder al ontvangen. Klager heeft de gang van zaken niet betwist.
5.23 Het college is van oordeel dat in het licht van de hier genoemde feiten
en omstandigheden verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt over
de wijze waarop inzage is gegeven in het medisch dossier van de patiënte. Verweerster
heeft ook nader toegelicht waarom de bijlagen in eerste instantie niet konden worden
ingezien. Daarmee heeft verweerster een deugdelijke verklaring gegeven. Niet gebleken
is dat sprake was van het ontbreken van documenten. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.24 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
4. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “3.
De feiten” zijn weergegeven.
5. Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
5.1 De klacht die klager bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend bestaat
uit klachtonderdelen a t/m e. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen
ongegrond verklaard. Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Klager wil alle klachtonderdelen met uitzondering van een deel van klachtonderdeel
b aan het Centraal Tuchtcollege voorleggen. In klachtonderdeel b verwijt klager de
specialist ouderengeneeskunde dat zij vijfmaal medicijnen heeft voorgeschreven of
de dosering heeft verhoogd zonder overleg en informatie vooraf over kansen en risico’s.
Dit klachtonderdeel ziet op de medicatie oxazepam, haloperidol en risperidon. Klager
heeft tijdens het mondeling vooronderzoek bij het Regionaal Tuchtcollege aangegeven
dat hij zijn klacht over het zonder overleg vooraf toedienen van oxazepam wenst in
te trekken. Op de zitting bij het Centraal Tuchtcollege heeft klager aangegeven dat
hetzelfde geldt voor de haloperidol. Dit betekent dat klachtonderdeel b alleen nog
ziet op het zonder overleg en zonder informatie vooraf voorschrijven/verhogen van
risperidon. Klager wil met zijn beroep bereiken dat klachtonderdelen a t/m e alsnog
gegrond worden verklaard.
5.2 De specialist ouderengeneeskunde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is
van mening dat het beroep van klager moet worden verworpen en de beslissing van het
Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door
het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 is dat debat
voortgezet.
Klachtonderdeel b
5.4 Ten aanzien van het zonder overleg (toestemming) voorschrijven van risperidon
sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in
overwegingen 5.14 en 5.15 heeft overwogen en neemt dat hier over.
5.5 Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde daarnaast dat zij hem onvoldoende
heeft geïnformeerd over de bijwerkingen van risperidon.
De specialist ouderengeneeskunde heeft op de zitting verklaard dat zij met klager
heeft gesproken over mogelijke mobiliteitsproblemen en het afvlakken van emoties,
maar zij de minder vaak voorkomende bijwerkingen CVA en pneumonie niet heeft benoemd.
Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat zowel CVA als pneumonie een ernstige
bijwerking kan betekenen voor een patiënt. Volgens het Farmacotherapeutisch Kompas
is een CVA een bijwerking die soms voorkomt (in 0,1 tot 1%) en komt een pneumonie
vaak voor (in 1 tot 10%). De cursieve woorden zijn overgenomen uit het Farmacotherapeutisch
Kompas, die bij risperidon een variatie kent van bijwerkingen die zeer zelden, zelden,
soms, vaak en zeer vaak voorkomen. Het Centraal Tuchtcollege constateert voorts dat
er in de categorie bijwerkingen die vaak voorkomen ook vele andere bijwerkingen staan
die deels ernstige gevolgen kunnen hebben voor een patiënt. Tenslotte constateert
het Centraal Tuchtcollege dat er in de beroepsgroep geen consensus bestaat over het
wel of niet noemen van mogelijke vaak voorkomende bijwerkingen van dit medicijn. Daarom
komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de specialist ouderengeneeskundige
heeft gehandeld zoals een redelijk bekwame en redelijk handelende specialist ouderengeneeskunde
betaamt. Klachtonderdeel b is ongegrond.
Klachtonderdelen a en c t/m e
5.6 Op basis van de stukken en de mondelinge toelichting daarop komt het Centraal
Tuchtcollege tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a
en c t/m e terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege overweegt
dat de behandeling van de zaak in beroep geen aanleiding geeft tot andere beschouwingen
en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege
is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de specialist ouderengeneeskunde
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat het beroep van
klager zal worden verworpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter;
J. Legemaate en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.C. Gerritsen-Prins en
R.J. van Marum, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.