ECLI:NL:TGZCTG:2024:183 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2335

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:183
Datum uitspraak: 27-11-2024
Datum publicatie: 27-11-2024
Zaaknummer(s): C2024/2335
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. Klager is onder behandeling geweest in een ggz-instelling, waar de psychiater de functie van geneesheer-directeur had. Hij heeft klager niet behandeld. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft de psychiater in zijn functie van geneesheer-directeur een voor klager belastende verklaring bij de politie afgelegd. Hij had klager niet gezien of gesproken. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart alle drie de klachtonderdelen ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a) alsnog gegrond. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is het doorbreken van het beroepsgeheim door de psychiater niet te herleiden tot een conflict van plichten en dus niet gerechtvaardigd. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2335 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager eerste aanleg,
gemachtigde: mr. A.F.G. Pennino, werkzaam te Kerkrade,
tegen
C., psychiater, verweerder in beide instanties,
destijds werkzaam te D., thans niet meer ingeschreven in het BIG-register en verblijvend in E. met een onbekend adres.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 23 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 december 2023, onder nummer Z2023/5228 heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. Net als het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle (hierna: het Regionaal Tuchtcollege) heeft het Centraal Tuchtcollege geprobeerd de psychiater per e-mail te bereiken op zijn laatst bekende
e-mailadres. Op deze wijze is om verweer verzocht en is de psychiater uitgenodigd voor de zitting. De psychiater heeft niet gereageerd op deze e-mails en deze mails zijn ook niet onbestelbaar retour gekomen.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 oktober 2024 behandeld. Klager is daar verschenen, bijgestaan door mr. Pennino. De psychiater is op de juiste wijze uitgenodigd voor de zitting maar niet verschenen. Klager en zijn gemachtigde hebben hun standpunt nader toegelicht. Mr. Pennino heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“3. De feiten
3.1 Klager heeft in zijn klaagschrift het volgende naar voren gebracht. Klager is in behandeling geweest bij ggz-instelling F. in D., waar de diagnose ADHD is gesteld. De diagnose bleek later onjuist te zijn. Hij werd met dexamfetamine behandeld en het gebruik hiervan heeft volgens klager een psychose veroorzaakt, waardoor hij op 4 mei 2019 één levensdelict en op 7 mei 2019 nog twee levensdelicten heeft gepleegd.
3.2 Klager stelt dat de psychiater op 9 mei 2019 als getuige tegenover de politie zijn beroepsgeheim heeft doorbroken en een voor klager belastende, onjuiste en vergaande verklaring heeft afgelegd. Dit heeft hij gedaan zonder dat hij klager ooit had gezien of gesproken.
3.3 Uit de stukken leidt het college de volgende feiten af. Klager, die tot dan toe ambulant werd behandeld, heeft zich op 7 mei 2019 met zijn ouders bij F. gemeld. Hij is toen vrijwillig opgenomen. In de loop van die dag onttrok hij zich aan de behandeling en verliet hij de instelling. Klager is die dag ook weer teruggekeerd in de instelling. Op 8 mei 2019 volgde een tweede onttrekking aan de behandeling en verliet klager de instelling wederom.
3.4 Omdat er op 7 mei 2019 twee steekincidenten (met dodelijke afloop) waren op de heide niet ver bij F. vandaan en medewerkers van F. zagen dat klager, toen hij zich die dag meldde bij F., bloed aan zijn handen had, was bij hen het vermoeden ontstaan dat klager daarbij betrokken was geweest. Er werd besloten om het medisch beroepsgeheim te doorbreken en op 8 mei 2019 (na de tweede onttrekking) is vanuit F. een melding bij de politie gedaan.
3.5 In de avond van 8 mei 2019 is klager door de politie aangehouden.
3.6 De psychiater was in F. werkzaam als psychiater, tevens geneesheer-directeur. Op 9 mei 2019 om 12.14 uur is hij als getuige gehoord door de politie. In het proces-verbaal van 9 mei 2019 zijn onder meer de volgende passages opgenomen (V= vraag verbalisant, A= antwoord getuige, citaten zijn letterlijk weergegeven):
‘V: Wij wensen u een aantal vragen te stellen omtrent A., begrijpt u dat?
A: Ja’
V: waar verblijft hij?
A: Dat weet ik niet, ik heb hem nog nooit in persoon gezien. Ik heb als senior psychiater enkel adviezen gegeven. …’
En
‘V: Waren er indicatoren dat A. een gevaar was voor anderen?
A: Dat moet u aan de behandelaar vragen. Ik heb de behandelaar gesteund in het opplussen van de veiligheid. Hiermee bedoel ik van de open naar de gesloten afdeling. Het grote stuk dat ik nog mis is de chronologie over wat er is gebeurd. Als ik het goed heb, kwam hij aangelopen met bloed aan zijn handen en zijn kleding. Hij zou in de buurt zijn geweest van de moorden. We hebben ons beroepsgeheim aan de kant gezet, want er kon een volgend slachtoffer komen.
V: Wanneer kwam hij aangelopen?
A: Die informatie mis ik nog vanwege de chronologie.
V: Hoe was zijn gemoedstoestand op dat moment?
A: Dat durf ik niet te zeggen. In de tekst stond dat hij oneerr voelbaar uit zijn ogen keek waardoor hij niet te peilen was. Maar hij was niet in een psychose.
V: Wat zei hij toen hij aankwam?
A: Dat weet ik niet want ik was daar niet bij. …’
en
‘V: Welke geestesziekte heeft hij?
A: Dat mag ik niet zeggen.
V: Zijn er dingen waar wij mee rekening moeten houden?
A: Dat is moeilijk te vorspellen. Ik weet alleen dat hij een ernstige suïcidepoging heeft ondernomen en dat dit nu een ernstig risico is.
V: Zijn er in de omgang dingen waar wij rekening mee moeten houden ?
A: Niet dat ik weet.
V: Als hij zich buiten de instelling bevindt, van welk vervoer maakt hij dan gebruik?
A: Het enige wat ik heb gelezen, is dat hij gelopen heeft.
V: Welke kleding droeg hij op dat moment?
A: Dat weet ik niet. Ik heb het verzoek wel uitgezet om dit vast te stellen, maar heb dat uit handen gegeven.‘
en
‘V: Welke bijzonderheden waren er omtrent zijn kleding?
A: Het enige wat hij zelf meldde was dat hij het bloed aan zijn kleding had zitten door een wond aan zijn hand.
V: Is deze wond ook geconstateerd ?
A: Niet door mij. Ik heb dat ook nergens teruggelezen. Er zijn nog veel onduidelijkheden voor ons. Had hij het mes nog, hoe groot was deze, waar diende het mes voor, hoe groot was de wond. Dit wordt allemaal niet opgeschreven.’
4. De klacht
4.1 Klager verwijt de psychiater dat hij:
a. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door op 9 mei 2019 in het kader van een
strafrechtelijk onderzoek, waarin klager als verdachte was aangemerkt, een verklaring af te geven over de medische/psychische toestand van klager, c.q. een diagnose te stellen zonder klager te zien, te spreken of zelfstandig onderzoek te doen. De verklaring was medisch onjuist en heeft een rol gespeeld bij de strafrechtelijke beoordeling;
b. feitelijk onjuist heeft verklaard dat klager bij binnenkomst in F. bloed aan zijn handen en kleding zou hebben;
c. zijn verklaringen niet heeft gecorrigeerd toen hem duidelijk was/had moeten zijn dat deze onjuist waren.
4.2 De psychiater heeft geen verweer gevoerd.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op deze klacht.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Ten tijde van het handelen waarover deze tuchtklacht gaat was de psychiater een BIG-geregistreerd zorgverlener en als zodanig aan tuchtrechtelijke toetsing onderworpen. Dat de psychiater nadien zonder achterlating van een adres in het BIG-register naar de E. is vertrokken en thans niet meer is ingeschreven, maakt dat niet anders. Verschillende pogingen zijn ondernomen, onder meer per e-mail, om met de psychiater in contact te komen maar elke reactie is uitgebleven. Nu de psychiater er kennelijk voor heeft gekozen onbereikbaar te zijn, geen verweer te voeren en niet bij de zitting aanwezig te zijn, ziet het college geen aanleiding de klacht niet in behandeling te nemen en zal het overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De psychiater is niet de behandelaar van klager geweest. De klacht betreft het handelen in zijn functie van geneesheer-directeur. Hierop is de tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG van toepassing: “enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.”
Klachtonderdeel a) schenden beroepsgeheim
5.3 In de kern komt deze klacht erop neer dat de psychiater zijn beroepsgeheim heeft doorbroken, althans zich tegenover de politie ten onrechte niet heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, en daarnaast niet alleen een onjuiste verklaring heeft afgelegd, maar ook een onjuiste diagnose heeft gesteld. Het college vindt dit klachtonderdeel ongegrond en licht dat als volgt toe.
5.4 De psychiater is uit hoofde van zijn functie bekend geraakt met informatie over klager die onder het beroepsgeheim valt. Bij het verhoor door de politie heeft hij zich niet beroepen op zijn verschoningsrecht.
5.5 Het beroepsgeheim valt uiteen in een zwijgplicht en een verschoningsrecht.
De zwijgplicht, ook wel geheimhoudingsplicht genoemd, is de plicht van een zorgverlener om te zwijgen over al datgene wat hij te weten is gekomen in de uitoefening van zijn beroep. Deze zwijgplicht geldt voor iedere zwijgplichtige en ten opzichte van iedereen behalve de patiënt en moet ruim worden uitgelegd. De zwijgplicht dient een individueel belang (de patiënt kan zich in vertrouwen openstellen voor hulpverlening) en een maatschappelijk belang (vrije toegang tot de gezondheidszorg zonder vrees dat vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt). De zwijgplicht voor beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg is neergelegd in art. 88 Wet BIG.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Aan zorgprofessionals (zoals klager) is een verschoningsrecht toegekend.

5.6 Dat de psychiater met zijn getuigenverklaring zijn beroepsgeheim heeft doorbroken is niet weersproken en stelt het college ook zelf vast. De vraag is of dit gerechtvaardigd was.
5.7 Doorbreking van deze zwijgplicht (door het zich niet beroepen op een verschoningsrecht) kan, zo blijkt uit de jurisprudentie, onder zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd zijn in een geval van conflict van plichten. Het gaat daarbij om situaties waarin een ander belang zwaarder weegt dan het belang van de betrokkene bij het bewaren van het geheim. Bij het maken van deze keuze spelen de volgende criteria een rol:
• Het is niet mogelijk toestemming te vragen dan wel te krijgen.
• De arts komt in gewetensnood als hij zijn beroepsgeheim niet doorbreekt.
• Zwijgen kan ernstige schade opleveren.
• Het doorbreken kan deze schade voorkomen.
• Het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden.
• De arts ziet geen andere weg om het probleem op te lossen.

5.8 Vaststaat dat vanuit F. op 8 mei 2019 een melding is gedaan bij de politie en dat daarbij het beroepsgeheim is doorbroken. Dat wordt de psychiater niet verweten. Op 9 mei 2019 is de psychiater (in zijn functie van geneesheer-directeur) als getuige gehoord. Volgens klager was er toen geen acute noodsituatie meer die noopte het beroepsgeheim aan de kant te zetten, omdat hij toen al in voorlopige hechtenis zat. Ook voert hij aan dat het belang van een strafrechtelijk onderzoek naar de feiten geen belang is dat ertoe noopt het beroepsgeheim te schenden, zodat de psychiater daaraan geen medewerking had moeten verlenen.
5.9 In de Handreiking Beroepsgeheim en politie/justitie van de KNMG staan eveneens uitgangspunten voor doorbreking van het beroepsgeheim tegenover politie/justitie op grond van een conflict van plichten. Dat is met name geoorloofd in situaties waarin ernstige schade als gevolg van strafbaar handelen kan worden afgewend door ingrijpen van de arts. De dreiging voor de patiënt of voor een ander moet reëel zijn en niet op een andere, minder ingrijpende wijze afgewend kunnen worden. Besluit een arts, na afweging van de diverse belangen, om de politie te informeren, dan moet hij zijn beroepsgeheim zo min mogelijk schenden.

5.10 Uit het proces-verbaal van 9 mei 2019 leidt het college het volgende af. Op de vraag waar klager verblijft antwoordt de psychiater: ‘dat weet ik niet’. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat over de aanhouding van klager door de politie mededelingen zijn gedaan of dat de psychiater daarvan op de hoogte is. Wel worden er vragen gesteld over wat klager voor kleding droeg, van wat voor vervoer hij gebruik maakt en of er nog dingen zijn waarmee men rekening moet houden. Vragen die (ook) relevant kunnen zijn als klager nog niet gevonden is.
5.11 Het college kan niet vaststellen dat de psychiater op de hoogte was van de aanhouding en gaat er daarom vanuit dat de psychiater tijdens het verhoor niet weet dat klager niet meer op vrije voeten is maar de vorige avond (laat) is aangehouden. De (nood)situatie ten tijde van de melding door F. bij de politie (8 mei 2019) is voor hem dan ongewijzigd. Toestemming vragen aan klager is vanwege diens afwezigheid (vermissing) dan ook niet mogelijk.
5.12 Volgens het proces-verbaal zegt de psychiater verder, in antwoord op de vraag of er indicatoren waren dat klager een gevaar was voor anderen: ‘… Als ik het goed heb, kwam hij aangelopen met bloed aan zijn handen en zijn kleding. Hij zou in de buurt zijn geweest van de moorden. We hebben ons beroepsgeheim aan de kant gezet, want er kon een volgend slachtoffer komen.”
5.13 Uit het voorgaande blijkt dat de psychiater ervan uitging dat vanwege de zeer ernstige delicten en de vermoedelijke of mogelijke betrokkenheid van klager daarbij, er een groot risico voor de samenleving zou kunnen bestaan. En dat door het doorbreken van het beroepsgeheim verdere slachtoffers (waaronder klager zelf vanwege het suïcide-risico) voorkomen zouden kunnen worden.
5.14 Ook komt uit de getuigenverklaring naar voren dat de psychiater duidelijk maakt dat hij klager nooit heeft gezien of gesproken, en dus afgaat op wat hij in de verslagen heeft gelezen of van medewerkers heeft gehoord. Hij verstrekt betrekkelijk weinig concrete informatie, en verwijst veelal naar behandelaren als het gaat om specifieke informatie over klager. Als hem gevraagd wordt aan welke geestesziekte klager lijdt zegt hij: dat mag ik niet zeggen. De psychiater probeert kennelijk zijn beroepsgeheim zo min mogelijk te schenden.
5.15 Het college acht het handelen van de psychiater onder de gegeven omstandigheden, gelet op de hiervoor weergegeven criteria en omstandigheden, dan ook te billijken en is van oordeel dat zijn beslissing het beroepsgeheim te doorbreken de toets aan de hiervoor weergegeven criteria kan doorstaan.
5.16 Dat de psychiater in zijn verklaring onjuiste informatie heeft verstrekt, is het college niet gebleken. Hij heeft, omdat hij klager zelf niet had gezien of gesproken, alleen informatie verstrekt die hij in het dossier en verslagen had gelezen of van anderen had gehoord. Voor zover daar fouten of verkeerde diagnoses in vermeld waren valt de psychiater daar geen verwijt van te maken. Volgens klager is de mededeling ‘Maar hij was niet in een psychose’ een eigen en verkeerde diagnose van de psychiater. Het college is echter van oordeel dat blijkens het proces-verbaal dit niet een eigen diagnose van de psychiater is, maar een mededeling over dat wat door hem in de tekst (het dossier) is gelezen.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b) onjuiste verklaring
5.17 De psychiater wordt verweten dat hij feitelijk onjuist heeft verklaard dat klager bij binnenkomst in F. bloed aan zijn handen en kleding zou hebben. Naar moet worden aangenomen heeft de psychiater zich hierbij gebaseerd op hetgeen hij in het dossier gelezen had; hij had klager niet gezien of gesproken. Nu klager niet heeft onderbouwd waarom dit onderdeel van de verklaring onjuist zou zijn, dient dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond te worden verklaard.
Klachtonderdeel c) niet corrigeren verklaring
5.18 De psychiater wordt verweten dat hij zijn verklaringen niet heeft gecorrigeerd toen hem duidelijk was/had moeten zijn dat deze onjuist waren. Nu echter uit de beoordeling van de klachtonderdelen a) en b) volgt dat geen sprake was van onjuiste verklaringen is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Slotsom
5.19 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van zijn beslissing. Deze weergave is in beroep niet, of in elk geval onvoldoende, bestreden en is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege een correcte weergave.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Hij wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht in volle omvang beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart.
4.2 Ook in beroep heeft de psychiater geen verweer gevoerd.
Ontvankelijkheid
4.3 Het is het Centraal Tuchtcollege ambtshalve gebleken dat de psychiater ten tijde van de procedure in beroep niet meer staat ingeschreven in het BIG-register. Zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft overwogen was de psychiater wel ingeschreven in het BIG-register ten tijde van de verweten gedragingen in mei 2019 en hiermee onderworpen aan tuchtrechtspraak. Het doel van het beoordelen van een tuchtklacht is om de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bevorderen, te bewaken en om patiënten te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Dat de psychiater niet is verschenen in de procedure in eerste aanleg noch in beroep maakt dit niet anders. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
Beoordelingskader
4.4 Het Centraal Tuchtcollege ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag welke tuchtnorm van toepassing is. De eerste tuchtnorm betreft het handelen of nalaten in strijd met de zorg die de beroepsbehandelaar behoort te verlenen (artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG). De tweede tuchtnorm omvat “enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt” (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG). De psychiater is niet inhoudelijk bij de behandeling van klager betrokken geweest. Hij heeft in zijn hoedanigheid van geneesheer-directeur op 9 mei 2019 een verklaring bij de politie afgelegd over klager. De psychiater heeft daarbij niet gehandeld vanuit een behandelrelatie met klager. Het Centraal Tuchtcollege zal het handelen van de psychiater dan ook beoordelen onder de tweede tuchtnorm.
Klachtonderdeel a) schenden beroepsgeheim
4.5 Klager stelt zich op het standpunt dat het doorbreken van het medisch beroepsgeheim door de psychiater niet gerechtvaardigd was, omdat ten tijde van zijn getuigenverklaring geen sprake meer was van een noodsituatie.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de psychiater met zijn verklaring ten overstaan van de politie zijn beroepsgeheim heeft doorbroken. Het doorbreken van het beroepsgeheim kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn, zoals (onder andere) in een geval van conflict van plichten. Het gaat daarbij om situaties waarin een ander belang zwaarder weegt dan het belang van de betrokkene bij het bewaren van het geheim. Bij het maken van deze keuze spelen de volgende criteria een rol:
a) Het is niet mogelijk toestemming te vragen dan wel te krijgen;
b) De arts komt in gewetensnood als hij zijn beroepsgeheim niet doorbreekt;
c) Zwijgen kan ernstige schade opleveren;
d) Het doorbreken kan deze schade voorkomen;
e) Het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden;
f) De arts ziet geen andere weg om het probleem op te lossen.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. In het medisch dossier van klager maakt het ANW-hoofd op 9 mei 2019 om 6:20 uur melding van het bericht dat klager de avond ervoor, 8 mei 2019, door de politie was opgepakt en dat zij dit heeft gemeld aan de directeur van F. Ook volgt uit de overgelegde inloggegevens dat er voorafgaande aan het getuigenverhoor door diverse medewerkers van het F. is ingelogd op het medisch dossier van klager. Hieruit kan afgeleid worden dat de aanhouding van klager binnen F. bekend was. De psychiater verklaart daarbij ten overstaan van de politie dat hij die ochtend overleg heeft gehad met de behandelaren van klager. Bovendien werd klager verdacht van ernstige strafbare feiten die op dat moment groot nieuws waren bij lokale en landelijke pers. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de nieuwsberichten rondom klager nauwlettend zijn gevolg binnen de instelling. Onder deze omstandigheden acht het Centraal Tuchtcollege het aannemelijk dat de psychiater op het moment van het getuigenverhoor bij de politie wist dat klager was aangehouden. Ook in het – onwaarschijnlijke – geval dat de psychiater in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat klager nog niet was aangehouden oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat hij zich had moeten inspannen om dit te verifiëren voorafgaand aan het verhoor. Uit de stukken -waaronder het proces-verbaal van verhoor- blijkt niet dat hij dat heeft gedaan. De psychiater had over de gang van zaken voorafgaand en tijdens het verhoor duidelijkheid kunnen verschaffen tijdens de procedures bij het Regionaal en Centraal Tuchtcollege, maar nu hij niet in de procedures is verschenen baseert het Centraal Tuchtcollege zijn beslissing op het voorgaande, waarbij het standpunt van de psychiater niet kon worden betrokken.
4.8 Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de getuigenverklaring sprake was van doorbreking van het beroepsgeheim die werd gerechtvaardigd. De psychiater heeft in ieder geval niet voldaan aan de hiervoor genoemde criteria c) en d).
4.9 Nu uit het voorgaande volgt dat de psychiater ten onrechte zijn beroepsgeheim heeft doorbroken komt het college niet meer toe aan de vraag in hoeverre hij feitelijk te veel heeft verklaard. Dat de psychiater informatie heeft verstrekt terwijl hij wist dat die onjuist was is het Centraal Tuchtcollege overigens niet gebleken. Uit het proces-verbaal volgt dat hij zich heeft gebaseerd op wat hij in het dossier heeft gelezen of van anderen heeft gehoord.
Klachtonderdelen b en c)
4.10 Wat betreft klachtonderdelen b) en c) heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft deze klachtonderdelen tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing onder 5.17 en 5.18. hierover heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen hier over. Het Centraal Tuchtcollege is ook van oordeel dat de door de psychiater verstrekte informatie geen eigen diagnose of beoordeling van klager was, maar uitsluitend een mededeling over wat hij in het dossier had gelezen. Reeds hierom hoeven deze uitlatingen niet gecorrigeerd te worden. Het beroep van klager op deze onderdelen slaagt daarom niet.
Conclusie en maatregel
4.11 De conclusie is dat het Centraal Tuchtcollege over klachtonderdeel a) anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en het beroep van klager in zoverre slaagt. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarbij klachtonderdeel a) ongegrond is verklaard kan dan ook niet in stand blijven.
4.12 Zoals hiervoor overwogen onder 4.8 is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater ten onrechte zijn beroepsgeheim heeft doorbroken. Hiermee heeft hij niet gehandeld zoals van een redelijk en zorgvuldig handelend psychiater, in de functie van geneesheer-directeur, mocht worden verwacht.
In dat verband overweegt het college dat sinds 2018 de door de NVvP geautoriseerde Standaard Geneesheer-directeur gold. Deze standaard maakt duidelijk dat van de geneesheer-directeur mag worden verwacht dat deze nog scherper gespitst is op medisch beroepsgeheim dan een psychiater die geen geneesheer-directeur is.
4.13 Immers, onder 'competenties' staat in deze standaard: 'De geneesheer-directeur toont hoogstaand persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag. Hij toont zich een goed bestuursorgaan en is zich bewust van zijn bijzondere positie.'
Onder 'taken en verantwoordelijkheden', staat onder meer dat het (in de organisatie omgaan met) 'hanteren van het beroepsgeheim' in het bijzonder valt onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur voor de algemene gang van zaken op het gebied van de zorg.
4.14 Het Centraal Tuchtcollege heeft daarnaast begrip voor de bijzondere omstandigheden van deze situatie, namelijk de hoge (tijds)druk waaronder de psychiater stond, de impact van de daden van klager in de samenleving en de instelling en het feit dat - anders dan door klager gesteld - niet is gebleken van in de ogen van klager negatieve invloed van zijn verklaring op het verloop van de strafzaak.
4.15 Alles afwegende is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater laakbaar heeft gehandeld. Hierdoor kan niet worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing, maar acht het Centraal Tuchtcollege een berisping passend en geboden.
4.16 Omdat de klacht deels gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, zal het door klager bij het Regionaal en Centraal Tuchtcollege betaalde griffierecht worden terugbetaald.
Publicatie
4.17 Het Centraal Tuchtcollege vindt dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en bepaalt daarom dat deze beslissing wordt bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend voor zover deze ziet op klachtonderdeel a);
en doet voor dat deel opnieuw recht:
verklaart klachtonderdeel a) alsnog gegrond;
legt aan de psychiater de maatregel van berisping op;
gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klager het betaalde griffierecht ten bedrage van € 100,00 (zegge: honderd euro) voor de behandeling van de beroepsprocedure en de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege vergoedt;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: R.C.A.M. Philippart, voorzitter;
A.S. Gratama en R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.J. de Jong en J.A.M. Rutgers,
leden-beroepsgenoten, en bijgestaan door C.J.M. Manders, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.