ECLI:NL:TGZCTG:2024:180 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2362
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:180 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-11-2024 |
Datum publicatie: | 19-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2362 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts maatschappij en gezondheid. Klager verwijt de arts maatschappij en gezondheid dat zij, met het ondertekenen van de uitnodigingsbrief om een coronavaccinatie te halen, klager heeft geadviseerd zich te vaccineren met een coronaprik. Klager onderbouwt zijn klacht met bijlagen waaruit kan worden afgeleid dat hij kritiek heeft op het aangeboden vaccin. De arts maatschappij en gezondheid heeft, vanuit haar hoedanigheid van medisch programmamanager van het RIVM, de uitnodigingsbrief ondertekend waarin klager een coronaprik wordt aangeboden. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat het handelen waarover wordt geklaagd niet valt onder de eerste tuchtnorm en dat de arts ook niet in strijd met de tweede tuchtnorm. Klager is van die beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het handelen van de arts niet valt onder de eerste tuchtnorm en ook niet onder de tweede tuchtnorm. Het beklaagde handelen valt daarmee niet onder de reikwijdte van het tuchtrecht. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klacht. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2362 van:
A., wonende te B.,
appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., arts maatschappij en gezondheid,
werkzaam te E., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.E. Schmitt-Hoogeterp te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 13 december 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege te
Amsterdam en op 9 januari 2024 ontvangen door het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen D. - hierna de arts maatschappij en gezondheid - een klacht ingediend. Bij beslissing
van 2 februari 2024, onder nummer Z2023/6709, heeft de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege te Zwolle de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts maatschappij en gezondheid
heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de terechtzitting van 14 oktober 2024 behandeld. Daar waren aanwezig
klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de arts maatschappij en gezondheid, bijgestaan
door haar gemachtigde.
Klager en C. hebben de standpunten van klager en mr. Schmitt-Hoogeterp heeft de
standpunten van de arts maatschappij en gezondheid toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen
die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“2. DE OVERWEGINGEN
Klager heeft een klacht ingediend tegen aangeklaagde over het aan klager gegeven
advies zich te laten vaccineren met een coronaprik.
Uit artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG) volgt dat een arts is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig
handelen of nalaten in strijd met de zorg die die beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid
behoort te betrachten ten opzichte van degene, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand
hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen (eerste tuchtnorm) en enig ander
handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt
(tweede tuchtnorm).
Klager onderbouwt zijn klacht met bijlagen waaruit de voorzitter afleidt dat hij
kritiek heeft op het aangeboden vaccin, namelijk een vernieuwd mRNA-vaccin. De aangeklaagde
heeft de uitnodigingsbrief ondertekend waarin klager een coronaprik wordt aangeboden
ter bescherming tegen het coronavirus.
In de periode waarover de klacht gaat was sprake van een landelijk vaccinatieprogramma
gelet op de coronapandemie (Covid-19). Aangeklaagde heeft, in haar hoedanigheid van
medisch programmamanager coronavaccinatie, de brief vanuit het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ondertekend waarin een coronaprik aan klager werd
aangeboden.
De voorzitter is van oordeel dat met de ondertekening van die brief nog geen sprake
is van het verlenen van bijstand aan de gezondheidstoestand van klager. Het is alleen
een uitnodigingsbrief waarmee klager een coronaprik wordt aangeboden. De keuze of
hij daarvan gebruik maakt is aan klager zelf. Daarmee valt het handelen niet onder
de eerste tuchtnorm.
De voorzitter is verder van oordeel dat de arts ook niet in strijd heeft gehandeld
met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, de zogenoemde tweede tuchtnorm.
Het ondertekenen van deze uitnodigingsbrief, waarin staat vermeld dat het vernieuwde
mRNA-vaccin beschikbaar is voor klager, kan de arts niet persoonlijk tuchtrechtelijk
verweten worden. Zij heeft in opdracht van het RIVM, als medisch programmamanager,
de brief ondertekend. In het landelijk beleid is de keuze gemaakt welke personen voor
de diverse vaccins in aanmerking kwamen. De keuze voor de vaccins lag niet bij de
arts en daarvoor kan de arts niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
Daarom is de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de overwegingen
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven. Deze weergave is in beroep niet
of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klacht. Klager
heeft daarom de beoordeling van zijn klacht in volle omvang ter beoordeling van het
Centraal Tuchtcollege voorgelegd.
4.2 De arts maatschappij en gezondheid heeft verweer gevoerd. De arts heeft primair
betoogd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat het handelen dat de
arts maatschappij en gezondheid wordt verweten niet valt onder de reikwijdte van de
Wet BIG. Subsidiair heeft de arts maatschappij en gezondheid aangevoerd dat zij niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat het beroep dient te worden verworpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege zal eerst - dus nog voordat het beroep van klager
inhoudelijk kan worden behandeld - beoordelen of klager in zijn klacht wel kan worden
ontvangen.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is
in zijn klacht en zal dat hierna uitleggen.
4.5 Klager verwijt de arts maatschappij en gezondheid dat zij, met het ondertekenen
van de (standaard) uitnodigingsbrief om een coronavaccinatie te halen, klager heeft
geadviseerd zich te vaccineren met een coronaprik. Klager kan zich niet vinden in
het vaccinatieprogramma van de rijksoverheid ter bestrijding van het coronavirus en
heeft deze vaccinatie daarom niet genomen.
4.6 Vast staat dat tussen klager en de arts maatschappij en gezondheid geen sprake
was/is van een individuele arts patiëntrelatie. De klacht gaat over het handelen van
de arts maatschappij en gezondheid in haar hoedanigheid van medisch programmamanager
bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Onder deze omstandigheden
is de eerste tuchtnorm, neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a, van de Wet
BIG, niet van toepassing.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege dient daarom te beoordelen of het handelen waarover
wordt geklaagd wel valt onder de tweede tuchtnorm, neergelegd in artikel 47, eerste
lid, onder b, van de Wet BIG.
Daarvoor is volgens vaste jurisprudentie vereist dat de verweten gedragingen voldoende
weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. Ingevolge artikel 1, eerste lid,
van de Wet BIG moet onder dit laatste worden verstaan: zorg die rechtstreeks betrekking
heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken.
4.8 De arts maatschappij en gezondheid heeft in haar verweerschrift betoogd dat
haar functie als medisch programmamanager zich laat samenvatten tot het samenbrengen
van wetenschappelijke kennis ten behoeve van het vaccinatieprogramma en vanuit die
kennis bijdragen aan de uitvoering van het vaccinatieprogramma. Verweerster is als
arts maatschappij en gezondheid werkzaam bij het RIVM en geeft verdere uitvoering
dan wel opvolging aan adviezen van de Gezondheidsraad. De handelingen van de arts
maatschappij en gezondheid, waaronder het ondertekenen van de uitnodigingsbrief voor
de coronavaccinatie, hebben geen betrekking op een specifiek persoon en de bevordering
of bewaking van diens gezondheid. Anders dan klager heeft aangevoerd, is van een concreet,
persoonlijk advies ook geen sprake. Het Centraal Tuchtcollege is daarmee van oordeel
dat de verweten gedragingen onvoldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg
en dus niet vallen onder de tweede tuchtnorm, als bedoeld in artikel 47, lid 1, onder
b, van de Wet BIG. De enkele omstandigheid dat de arts maatschappij en gezondheid
BIG-geregistreerd arts is, betekent niet dat al haar handelen of nalaten op grond
van de tweede tuchtnorm onder het tuchtrecht kan worden gebracht. Daartoe is ook relevant
dat de functie van medisch programmadirecteur bij het RIVM niet door een arts hoeft
te worden vervuld, zoals ter zitting is toegelicht door de arts maatschappij en gezondheid
en door klager niet is weersproken.
4.9 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het enkele ondertekenen van de (standaard)uitnodigingsbrief
om een coronavaccinatie te halen door de arts maatschappij en gezondheid, waartoe
de klacht strekt, niet valt onder de reikwijdte van het tuchtrecht. Dat betekent dat
klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Het Centraal Tuchtcollege komt niet toe
aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht en zal het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek
tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en R.A. van der Pol, leden-juristen en J.J. Duvekot en
P.J.Q. van der Linden, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.