ECLI:NL:TGZCTG:2024:18 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1911
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:18 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2024 |
Datum publicatie: | 25-01-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1911 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog samengevat dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld, zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden en klager onheus heeft bejegend. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen a), b), c) gedeeltelijk, e) gedeeltelijk en g) gegrond, verklaart de klacht voor het overige ongegrond, en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager, verklaart het incidenteel beroep van de gz-psycholoog ten aanzien van de klachten over schending van het beroepsgeheim en het blokkeringsrecht, en het verstrekken van een incompleet conceptrapport gegrond, en verwerpt het incidenteel beroep voor het overige. De maatregel van waarschuwing blijft gehandhaafd / Het Centraal Tuchtcollege volstaat met de gegrondverklaring van klachtonderdelen a) en e) zonder oplegging van een maatregel. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1911 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
verweerder in het incidenteel beroep,
tegen
C., gz-psycholoog, destijds werkzaam te D.,
verweerder in beroep, tevens incidenteel appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 9 november 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 april
2023, onder nummer A2021/3613, heeft dat college klachtonderdelen a), b), g) gegrond
en c) en e) gedeeltelijk gegrond verklaard, ter zake daarvan aan de gz-psycholoog
de maatregel van waarschuwing opgelegd, en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard.
Klager is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De gz-psycholoog heeft
een verweerschrift in beroep ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld.
Klager heeft vervolgens een verweerschrift in het incidenteel beroep ingediend.
De zaak is op de openbare zitting van Centraal Tuchtcollege van 4 december 2023 behandeld.
Op de zitting zijn verschenen klager, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Peet.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager en de gz-psycholoog hebben
dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege
en aan de wederpartij hebben overhandigd. Van de kant van klager is als getuige gehoord:
mevrouw mr. B.A. Boer, advocaat van klager in de letselschadeprocedure.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 De gz-psycholoog heeft bij klager een neuropsychologisch onderzoek verricht
in het kader van een letselschadezaak. Klager verwijt de gz-psycholoog kort gezegd
dat hij zich ten onrechte heeft gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een
onjuist en onvolledig rapport heeft opgesteld, zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht
heeft geschonden en klager onheus heeft bejegend.
2.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is en legt
de gz-psycholoog hiervoor een waarschuwing op. Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, geboren in 1971, heeft op 1 juni 2013 een mountainbikeongeval gehad,
waarbij hij waarschijnlijk op zijn hoofd terecht is gekomen. Klager ontwikkelde hierna
klachten van onder meer vermoeidheid, hoofdpijn en verminderde concentratie. Naar
aanleiding hiervan loopt er een letselschadezaak.
3.2 In het kader van de medische expertise voor de letselschadezaak is de gz-psycholoog
gevraagd om als onafhankelijk deskundige bij klager een neuropsychologisch onderzoek
te verrichten. De gz-psycholoog, tot 2011 geregistreerd als klinisch psycholoog, is
werkzaam als zelfstandig gz-psycholoog in een maatschap met zijn echtgenote.
3.3 Op 5 maart 2020 stuurde de medisch adviseur van de advocaat van klager, mede
namens de medisch adviseur van de wederpartij in de letselschadezaak, een brief aan
de gz-psycholoog. In deze brief is het volgende opgenomen (alle citaten voor zover
van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) Betrokkene overkwam op bovengenoemde datum een mountainbikeongeval, waarbij een
N. III letsel ontstond. In de loop der tijd bestaan aanwijzingen voor niet-aangeboren
hersenletsel met lichte stoornissen in het NPO naast dubbelbeelden, waarvoor betrokkene
een oogoperatie heeft gehad.
(…) Ter beoordeling van de causale relatie van de huidige klachten en afwijkingen
en het ongeval wensen partijen uw deskundigheid.
• Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve
en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen.
(…)
De vraagstelling van uw beroepsgroep ter beantwoording treft u separaat aan.”
In de bijlage bij de brief zijn de volgende vragen vermeld:
“Vraagstelling:
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik,
de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn?
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een
hersenbeschadiging als gevolg van het ongeval van 25 juni 2002 [opmerking college:
bedoeld zal zijn 1 juni 2013]?
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die gebeurtenis (al dan niet daarmee samenhangend),
die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen?
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge
van de gebeurtenis ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het
functioneren die daardoor zijn ontstaan?”
3.4 Op 5 januari 2021 heeft de gz-psycholoog klager uitgenodigd voor het onderzoek.
Het neuropsychologische onderzoek vond plaats op 18, 19 en 28 januari 2021 in de praktijk
van de gz-psycholoog. Op 13 maart 2021 heeft de gz-psycholoog het conceptrapport van
het onderzoek aan klager gezonden. In het conceptrapport is als conclusie onder meer
vermeld: “Op grond van de bevindingen bij het neuropsychologisch onderzoek en rekening
houdend met de wijze waarop de resultaten tot stand kwamen ben ik van mening dat er
bij de heer A. geen aanwijzingen zijn voor een organisch cerebraal dysfunctioneren.
Er zijn geen indicaties voor specifieke posttraumatische neuropsychologische functiestoornissen.”
3.5 Naar aanleiding van het conceptrapport verzocht klager om een toelichtend gesprek,
in het bijzijn van zijn advocaat. De beide medisch adviseurs gingen hiermee – na een
vraag daarover van de gz-psycholoog – akkoord, onder voorwaarde dat de advocaat van
klager alleen als toehoorder aanwezig zou zijn en de gz-psycholoog inzichtelijk zou
maken welke eventuele correcties in het rapport zouden worden aangebracht.
3.6 Het toelichtende gesprek vond plaats op 22 april 2021 in de praktijk van de
gz-psycholoog en duurde 2,5 uur. In dit gesprek heeft de gz-psycholoog uitleg gegeven
over het conceptrapport. Klager verzocht om een aantal aanpassingen in het rapport
en vroeg om toezending van de complete testresultaten. Verder wees klager de gz-psycholoog
op het bestaan van een vijfde onderzoeksvraag, die in het conceptrapport niet was
opgenomen en daardoor nog niet was beantwoord.
3.7 Per brief van 6 mei 2021 heeft de gz-psycholoog aan de beide medisch adviseurs verslag gedaan van het verloop van het toelichtende gesprek van 22 april 2021. Daarnaast vroeg hij om toezending van de vijfde onderzoeksvraag. Klager en zijn advocaat ontvingen een afschrift van deze brief.
3.8 Op 1 juni 2021 stuurde klager een e-mail aan de gz-psycholoog waarin hij vroeg
om toezending van het aangepaste conceptrapport, inclusief de onderliggende complete
testresultaten. Daarnaast schreef klager in deze mail onder meer: “Tot slot wil ik
u aangeven dat ik mij zeer verbaasd en ook geërgerd heb aan het feit dat u in uw mail
aan de medisch adviseurs op 6 mei – terwijl het concept rapport nog niet gedeblokkeerd
is – vertrouwelijke informatie over mij (en het gesprek) deelt. Uw mail is daarbij
op belangrijke punten ook nog onjuist en zelfs suggestief. (…)”
3.9 Op 4 juni 2021 heeft de gz-psycholoog de e-mail van klager beantwoord. Hierin
heeft hij uitgelegd dat het rapport zal worden aangepast voor zover hij dat redelijk
en verantwoord acht. Verder geeft hij aan dat hij, na ontvangst van de vijfde onderzoeksvraag,
het aangepaste conceptrapport zal toezenden, inclusief een overzicht van de testscores.
3.10 Per brief van 3 augustus 2021 stuurde de medisch adviseur een brief met duidelijkheid
over de vijfde vraag. Hierin is vermeld:
“(…) In uw oorspronkelijke aanvraag stond: “Ter beoordeling van de causale relatie
van de huidige klachten en afwijkingen en het ongeval wensen partijen uw deskundigheid.
• Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve
en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen.”
Vervolgens werd u de standaard vraagstelling van uw beroepsgroep voorgelegd ter beantwoording.
De specifieke testsituatie leidde tot een soort van vraag 5. Omdat het een test is,
voeg ik het in als vraag 1:
Voor de volledigheid is dus de vraagstelling:
1. Wij willen u verzoeken betrokkene bloot te stellen aan diverse soorten, auditieve
en visuele prikkels om de beïnvloeding op het cognitief functioneren te testen. Wat
waren uw objectieve testbevindingen? (…)
De medisch adviseurs vroegen u dus uw testonderzoeken -omstandigheden te wijzigen
dan wel te veranderen. Heeft u dit gedaan? Zo ja, wat voor resultaten vond u? Als
dat niet mogelijk was, had u ons dat moeten berichten. (…)”
3.11 Op 5 oktober 2021 heeft de gz-psycholoog het aangepaste conceptrapport inclusief
testscores aan klager toegezonden. Klager heeft op 19 oktober 2021 per e-mail aan
de gz-psycholoog laten weten dat hij geen toestemming geeft om het rapport te delen
met derden. Na enige verdere correspondentie tussen de gz-psycholoog en klager, heeft
de gz-psycholoog op 29 oktober 2021 de medisch adviseurs op de hoogte gesteld van
het door klager ingeroepen blokkeringsrecht.
3.12 Medio 2021 en in december 2021 heeft klager bij de Federatie van Gezondheidszorg-
psychologen en psychotherapeuten (FGzPT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en
Jeugd (IGJ) een melding gedaan over het titelgebruik door de gz-psycholoog.
4. Wat houdt de klacht in?
Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij:
a) zich ten onrechte als klinisch psycholoog en/of klinisch neuropsycholoog heeft
gepresenteerd;
b) het beroepsgeheim heeft geschonden en zonder toestemming van klager medische
gegevens met derden heeft gedeeld;
c) onjuiste en suggestieve informatie en interpretaties aan derden heeft gestuurd,
terwijl het conceptrapport nog niet gedeblokkeerd was;
d) klagers recht op blokkering heeft aangetast en schade aan zijn positie in de
letselschadeprocedure heeft aangebracht;
e) niet heeft gereageerd op klachten;
f) klager onheus heeft bejegend en zich kwetsend en respectloos heeft uitgelaten;
g) een onvolledig conceptrapport heeft verstrekt;
h) niet aan de onderzoeksopdracht heeft voldaan;
i) de onderzoeksresultaten heeft gemanipuleerd;
j) een rapport heeft opgesteld dat incompleet, partijdig, ondeugdelijk en op talloze
punten in strijd is met de richtlijnen voor medische expertises;
k) onjuistheden in zijn cv heeft vermeld; en
l) leed heeft veroorzaakt door onjuist handelen.
5. Wat is het verweer?
De gz-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna
verder besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
De criteria voor de beoordeling
6.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en de stand van de wetenschap ten tijde van het handelen. Op deze zaak is van toepassing
de Richtlijn voor neuropsychologische expertise (2016) van het Nederlands Instituut
voor Psychologen (hierna: de NIP-richtlijn).
6.2 Verder moet volgens vaste rechtspraak een deskundigenrapport van een BIG-geregistreerde
zorgverlener aan de volgende eisen voldoen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.
Daarbij wordt volledig getoetst of het onderzoek door de deskundige voldoende vakkundig
en zorgvuldig is uitgevoerd. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt
beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
Dit laatste betreft dus een marginale beoordeling.
De beoordeling van de klacht
6.3 Het college ziet aanleiding om een aantal klachtonderdelen vanwege de samenhang
gezamenlijk te bespreken. Bij de bespreking van de klachtonderdelen zal zoveel mogelijk
de chronologie van de gebeurtenissen worden aangehouden.
Klachtonderdelen a en k) onrechtmatig titelgebruik en onjuistheden in het cv
6.4 Klager stelt dat de gz-psycholoog zich ten onrechte als klinisch psycholoog
en/of klinisch neuropsycholoog heeft gepresenteerd en zijn werk als een klinisch neurologisch
rapport. Dit specialisme speelde voor klager en zijn belangenbehartigers een belangrijke
rol toen zij instemden met de aanstelling van de gz-psycholoog als deskundige.
6.5 Klager heeft toegelicht dat hij op de testdagen en op de dag van het toelichtend
gesprek bij de praktijklocatie een bordje (30x20cm) zag hangen waarop stond:
“[praktijknaam]
Praktijk Klinische – en Neuropsychologie
Drs. [naam gz-psycholoog]
Klinisch psycholoog
Neuropsycholoog”
Verder stond op de brief waarmee klager werd uitgenodigd voor het onderzoek: “[naam
praktijk], Praktijk voor Klinische- en Neuropsychologie”. Verder heeft de gz-psycholoog
in de brieven van 13 maart 2021 en 5 oktober 2021 de bij klager uitgevoerde onderzoeken
aangeduid als “klinisch neuropsychologisch onderzoek”. Klager heeft daarnaast rechterlijke
uitspraken overgelegd waaruit blijkt dat de gz-psycholoog in andere gevallen, bijvoorbeeld
in 2017 en 2019, brieven heeft ondertekend met de titel ‘klinisch psycholoog’.
6.6 De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij is afgestudeerd met als hoofdrichting
klinische psychologie. In 1988 werd hij bij het NIP ingeschreven als klinisch psycholoog
en vanaf 1999 is hij ingeschreven in het BIG-register als gz-psycholoog. Sinds 2006
is de titel klinisch psycholoog een erkend specialisme in het BIG-register. Omdat
de gz-psycholoog voldeed aan de eisen die gesteld werden in de overgangsregeling,
mocht hij vanaf dat moment de BIG-geregistreerde titel klinisch psycholoog voeren.
In 2011 is zijn herregistratie niet verlengd, omdat hij wegens andere werkzaamheden
niet aan de nascholingsvereisten kon voldoen. Het bordje bij de praktijklocatie was
voor hem van emotionele waarde, en daarom heeft hij het bordje laten hangen, maar
de titel ‘klinisch psycholoog’ afgeplakt, aldus de gz-psycholoog. Hij heeft niet kunnen
verklaren waarom de tape ontbrak op de dagen dat klager de praktijk bezocht. Wel heeft
hij erop gewezen dat de oprijlaan naar de praktijk 60 meter lang is, en dat het bordje
dus niet zichtbaar was vanaf de openbare weg. Naar aanleiding van de melding van klager
bij de FGzPT en de IGJ heeft de gz-psycholoog het bordje opnieuw afgeplakt en later
helemaal verwijderd. Voor wat betreft het briefpapier heeft de gz-psycholoog toegelicht
dat hij het zonde vond om het oude briefpapier weg te gooien. Hierbij is hij soms
vergeten om de titel ‘klinisch psycholoog’ door te strepen. Tijdens de zitting heeft
de gz-psycholoog verklaard dat hij zijn vaste opdrachtgevers destijds wel heeft geïnformeerd
dat hij geen klinisch psycholoog meer is. Dat hij het onderzoek tweemaal als klinisch
neuropsychologisch onderzoek heeft aangeduid is volgens de gz-psycholoog per ongeluk
en onbewust gedaan zonder een onjuiste voorstelling van zaken te willen geven.
6.7 Zoals de gz-psycholoog tijdens de zitting heeft erkend, heeft hij op het bordje
bij de deur en in een aantal brieven ten onrechte de titel ‘klinisch psycholoog’ vermeld.
De titel ‘klinisch psycholoog’ is een door de Wet BIG erkende specialistentitel die
is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende specialistenregister.
Hoewel wellicht niet opzettelijk, heeft de gz-psycholoog met het onjuiste titelgebruik
de indruk gewekt of kunnen wekken dat hij nog altijd klinisch psycholoog is. In zoverre
is dit klachtonderdeel gegrond. Het college overweegt verder dat de gz-psycholoog
in de ondertekening van de brieven en het rapport in deze zaak geen onjuiste titel
heeft gebruikt. De titel ‘neuropsycholoog’ is geen beschermde titel en mocht dus wel
door de gz-psycholoog worden gevoerd.
6.8 De aanduiding van het onderzoek als een ‘klinisch neuropsychologisch onderzoek’
is naar het oordeel van het college niet onjuist, omdat dergelijk onderzoek niet is
voorbehouden aan een klinisch neuropsycholoog. Wel is het ongebruikelijk om een neuropsychologisch
onderzoek op deze manier aan te duiden en kan dit tot verwarring leiden.
6.9 Bij zowel het eerste als het tweede conceptrapport heeft de gz-psycholoog een
overzicht gevoegd van zijn opleiding en relevante werkervaring. Klager verwijt de
gz-psycholoog dat tussen deze overzichten grote verschillen zitten en stelt dat hieruit
blijkt dat de gz-psycholoog onjuiste informatie heeft verstrekt. Het college volgt
klager hierin niet. In beide overzichten heeft de gz-psycholoog vermeld dat hij gz-psycholoog
en neuropsycholoog is. Weliswaar heeft de gz-psycholoog in het tweede overzicht verduidelijkt
dat hij sinds 2011 geen klinisch psycholoog meer is, maar dit maakt het eerste overzicht
niet onjuist. Voor het overige heeft het college in de overzichten ook geen tuchtrechtelijk
verwijtbare onjuistheden aangetroffen. Het college overweegt hierbij dat het gangbaar
is dat overzichten zoals cv’s in de loop van de tijd worden aangepast of aangescherpt.
6.10 Klachtonderdeel a) is gegrond en klachtonderdeel k) is ongegrond.
Klachtonderdeel h) niet voldaan aan onderzoeksopdracht
6.11 Klager is van mening dat de gz-psycholoog niet heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht,
omdat hij de vijfde onderzoeksvraag achteraf heeft toegevoegd, terwijl deze vraag
volgens klager een aanpassing van de onderzoeksopzet vereiste.
6.12 Het college kan volgen, gezien de formulering van de onderzoeksopdracht in
de brief van de medisch adviseurs, dat voor de gz-psycholoog niet direct duidelijk
was dat hij vijf onderzoeksvragen diende te beantwoorden. Het gaat in feite ook niet
om een vijfde te beantwoorden onderzoeksvraag, maar om een verzoek over de wijze
van uitvoering van het onderzoek. De gz-psycholoog heeft uitgelegd dat hij, op grond
van de door klager gepresenteerde klachten tijdens de anamnese, al een aantal aanvullende
tests in het onderzoek had opgenomen met extra visuele en/of auditieve prikkels. Het
was daarom volgens hem niet nodig om het onderzoek achteraf aan te passen. Het college
kan deze uitleg van de gz-psycholoog volgen. Klachtonderdeel h) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g, i en j) onvolledig conceptrapport ter inzage, het manipuleren van
de onderzoeksresultaten en het opstellen van een ondeugdelijk, onvolledig en partijdig
conceptrapport
6.13 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij een onvolledig conceptrapport ter
inzage heeft verstrekt, omdat bij het eerste conceptrapport de antwoorden op de onderzoeksvragen
ontbraken en de testscores niet waren bijgevoegd. Klager heeft na ontvangst van het
eerste conceptrapport herhaaldelijk de onderliggende en complete testresultaten bij
de gz-psycholoog opgevraagd. Bij het tweede conceptrapport waren de testresultaten
wel gevoegd, maar deze zijn volgens klager niet volledig. Verder verwijt klager de
gz-psycholoog dat hij onjuistheden heeft vermeld en dat hij bewust bepaalde uitslagen
heeft gemanipuleerd of weggelaten.
6.14 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog al bij het eerste conceptrapport
de testresultaten had dienen mee te sturen. Ook had hij de antwoorden op de onderzoeksvragen
al moeten bijvoegen. Indien deze vragen pas in een later stadium worden beantwoord,
heeft het blokkeringsrecht weinig betekenis. Een conceptrapport moet een volledig
rapport zijn, zodat de onderzochte er op kan vertrouwen dat dit, als hij of zij geen
opmerkingen heeft, in ongewijzigde vorm aan de opdrachtgever(s) wordt verzonden. Klachtonderdeel
g) is daarom gegrond.
6.15 Naar het oordeel van het college is het bijvoegen van de testscores (zoals
bij het tweede conceptrapport is gebeurd) in overeenstemming met de NIP-richtlijn.
Het college is het niet met klager eens dat de gz-psycholoog alle onderliggende en
complete testresultaten had moeten bijvoegen. Met het oog op de auteursrechtelijke
bescherming van psychologische tests is het gerechtvaardigd om de ruwe testresultaten
– waarvan de vragen deel uitmaken – niet aan de betrokkene te verstrekken. Wel heeft
de betrokkene recht op inzage in alle testgegevens tijdens een gesprek. De gz-psycholoog
heeft naar voren gebracht dat hij klager tijdens het gesprek van 22 april 2021 gelegenheid
voor inzage heeft gegeven.
6.16 De gz-psycholoog is in het verweerschrift in detail ingegaan op het verwijt
dat hij de onderzoeksresultaten van klager zou hebben gemanipuleerd of bepaalde scores
onterecht zou hebben weggelaten. Naar het oordeel van het college heeft hij daarin
helder beschreven hoe de scores tot stand zijn gekomen en waarom bepaalde scores niet
konden worden weergegeven. Indien dit het geval was heeft de gz-psycholoog dit in
het rapport ook duidelijk vermeld. Het college kan deze uitleg van de gz-psycholoog
volgen en heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de gz-psycholoog uitslagen heeft
gemanipuleerd. Het college merkt verder op dat het niet gebruikelijk is en ook niet
vereist volgens de NIP-richtlijn om elke subtest in detail te beschrijven.
6.17 Het is het college duidelijk dat klager het niet eens is met de conclusie
in het conceptrapport. Naar het oordeel van het college voldoet het tweede conceptrapport
wel aan de NIP-richtlijn en aan de eisen die hiervoor onder 6.2 zijn genoemd. Het
rapport verwijst naar stukken uit het medische dossier en de gz-psycholoog heeft duidelijk
beschreven welke tests hij heeft afgenomen en hoe het onderzoek is verlopen. Naar
het oordeel van het college zijn de gebruikte onderzoeken geschikt om de onderzoeksvragen
te kunnen beantwoorden. Ook heeft de gz-psycholoog inzichtelijk en consistent uiteengezet
op welke bevindingen en gronden zijn conclusies steunen en die conclusies zijn voor
het college goed te volgen. De gz-psycholoog is daarbij binnen zijn eigen deskundigheidsgebied
gebleven. In het aangepaste conceptrapport is de gz-psycholoog op veel punten tegemoetgekomen
aan de wensen van klager door zijn opmerkingen op te nemen.
6.18 De klachtonderdelen i) en j) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel f) onheuse bejegening
6.19 Klager heeft naar voren gebracht dat hij sinds het ongeval merkt dat de verwerking
van beeld en geluid bij hem niet gelijkloopt. Klager stelt dat uit onderzoeken is
gebleken dat bij hem het beeld 150 milliseconde achterloopt op het geluid. Deze klachten
worden nader onderzocht in een wetenschappelijk onderzoek waaraan klager deelneemt.
Tijdens het gesprek van 22 april 2021 heeft klager dit onderzoek aangehaald. Daarbij
heeft hij de gz-psycholoog verzocht om contact op te nemen met de wetenschappelijke
onderzoeker, zodat de gz-psycholoog op de hoogte zou zijn van de betekenis van dit
onderzoek voor het functioneren van klager. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij
zich tijdens het gesprek kwetsend en respectloos richting klager heeft uitgelaten.
Volgens klager heeft de gz-psycholoog gedaan alsof deze klachten van klager niets
voorstellen. De gz-psycholoog heeft gesteld dat hij klager slechts heeft willen geruststellen
door de betekenis van deze klacht voor het functioneren van klager te relativeren.
De gz-psycholoog betwist dat hij klager daarbij onheus heeft bejegend.
6.20 Het college is geen getuige geweest van het gesprek van 22 april 2021 en kan
dus ook niet vaststellen welke opmerkingen de gz-psycholoog over dit onderwerp precies
heeft gemaakt. Omdat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gezegd en de toon
waarop dit is gezegd, kan het college ook niet vaststellen dat de gz-psycholoog klachtwaardig
heeft gehandeld. Verder is het in het algemeen aan de rapporterende deskundige om
te bepalen of het nodig is om aanvullende stukken of informatie op te vragen. Het
kan de gz-psycholoog in dit geval niet worden verweten dat hij geen contact met de
wetenschappelijke onderzoeker(s) heeft opgenomen voor het opvragen van nadere informatie.
Naar het oordeel van het college zou dit niet hebben bijgedragen aan het onderzoek
van de gz-psycholoog als deskundige of aan de beantwoording van de onderzoeksvragen.
Die vragen – over de eventuele invloed van het ongeval op het functioneren van klager
– konden met behulp van de resultaten van de tests voldoende worden beantwoord. Ook
op basis van de brief van 6 mei 2021 kan het college niet vaststellen dat de gz-psycholoog
de klachten van klager heeft geridiculiseerd of gebagatelliseerd. Klachtonderdeel
f) is ongegrond.
Klachtonderdeel b en c) schending beroepsgeheim en delen medische gegevens zonder
toestemming en onjuiste en suggestieve informatie geven tijdens periode blokkeringsrecht
6.21 Naar aanleiding van het toelichtende gesprek van 22 april 2021 heeft de
gz-psycholoog op 6 mei 2021 een brief aan de beide medisch adviseurs gestuurd. Klager
verwijt de gz-psycholoog dat hij met deze brief vertrouwelijke gegevens over klager
heeft gedeeld, terwijl klager hier geen toestemming voor heeft gegeven en het blokkeringsrecht
nog van kracht was. Klager stelt dat de gz-psycholoog te veel informatie over het
onderzoek en het conceptrapport aan de medisch adviseurs heeft gegeven. Bovendien
is de informatie die de gz-psycholoog in deze brief heeft gegeven volgens klager suggestief
en onjuist.
6.22 Het verwijt over het delen van suggestieve of onjuiste informatie is naar
het oordeel van het college ongegrond. Het college is het op zichzelf wel met klager
eens dat de gz-psycholoog met sommige opmerkingen in de brief een bepaalde suggestie
geeft. In de brief verwijst de gz-psycholoog bijvoorbeeld naar een eerder neuropsychologisch
onderzoek en hierover schrijft hij: “Het is aan de deskundigheid van de medisch adviseurs
om te beoordelen of zonder meer kan worden uitgegaan van een hersenbeschadiging als
oorzaak van de overprikkeling indien er bij neurologisch onderzoek, inclusief MRI-scan
en CT-scan geen afwijkingen in het functioneren van de hersenen worden geconstateerd
en bij neuropsychologisch onderzoek geen evidente cognitieve functiestoornissen en
geen cerebrale visuele verwerkingsstoornissen werden geobjectiveerd.” Met dit citaat
kan de indruk worden gewekt dat de gz-psycholoog daar in ieder geval niet van uitgaat.
Naar het oordeel van het college moet deze opmerking worden gezien in de context van
het gesprek, dat – zeer ongebruikelijk – plaatsvond in aanwezigheid van de advocaat
van klager als toehoorder. Het geven van professionele oordelen en het interpreteren
van gegevens is bovendien onderdeel van het vak van de gz-psycholoog. Het geven van
de bedoelde suggestie, die overeenstemt met de conclusie van het conceptrapport, is
daarom naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook is het
college niet gebleken dat de gz-psycholoog onjuiste informatie heeft verstrekt of
doelbewust informatie heeft weggelaten. De gz-psycholoog heeft bepaalde medische stukken
verkort aangehaald, maar de volledige stukken waren al in het bezit van de medisch
adviseurs. Voor zover de gz-psycholoog onjuist heeft geciteerd uit deze rapporten
of onjuistheden in de anamnese heeft vermeld, had klager een correctieverzoek kunnen
indienen, wat hij niet heeft gedaan.
6.23 Wel is het college van oordeel dat de gz-psycholoog met de brief van 6 mei
2021 te veel inhoudelijke informatie met de medisch adviseurs heeft gedeeld. De gz-psycholoog
heeft in deze brief een beschrijving gegeven van het verloop van het gesprek, heeft
weergegeven welke vragen van klager aan de orde zijn gekomen en wat de visie van de
gz-psycholoog hierop was. Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog hiermee
ook inhoudelijke informatie over het gesprek heeft gegeven, terwijl daarvoor in dit
stadium geen noodzaak bestond. De gz-psycholoog heeft naar voren gebracht dat de brief
ook ten doel had om de vijfde onderzoeksvraag, waar klager in het gesprek melding
van had gemaakt, op te vragen en om de medisch adviseurs te informeren dat er meer
wijzigingen in het conceptrapport zouden worden aangebracht dan gebruikelijk. Naar
het oordeel van het college had de gz-psycholoog in dat geval ook met deze opmerkingen
kunnen volstaan. Eventuele wijzigingen ten opzichte van het conceptrapport had hij
in zijn definitieve rapportage kunnen toelichten. Voor het delen van meer informatie
had de gz-psycholoog toestemming aan klager moeten vragen. Dat de gz-psycholoog ervan
uitging dat klager het rapport niet zou blokkeren maakt dit niet anders, omdat hij
dat nog niet zeker wist. Van belang is dat klager op dat moment geen akkoord had gegeven
voor het delen van de informatie.
6.24 Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog hiermee het blokkeringsrecht
en ook het beroepsgeheim geschonden. Het college tekent hierbij aan dat de schending
van het beroepsgeheim hierbij relatief beperkt is, omdat de medische informatie die
hij heeft gedeeld al grotendeels bekend was bij de medisch adviseurs.
6.25 Klachtonderdeel b) is gegrond en klachtonderdeel c) is deels gegrond.
Klachtonderdeel e) niet reageren op klachten
6.26 Klager heeft in zijn e-mail van 1 juni 2021, naast het opvragen van de testresultaten,
zijn ongenoegen geuit over het verzenden van de brief van 6 mei 2021 aan de beide
medisch adviseurs. Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij op deze opmerkingen niet
heeft gereageerd. De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij deze ‘reflectie’ van klager
voor kennisgeving heeft aangenomen en niet als klacht heeft geïnterpreteerd. Tijdens
de zitting heeft de gz-psycholoog toegelicht dat het hem op dat moment beter leek
om niet te reageren, omdat hij klager al uitgebreid had gesproken tijdens het toelichtende
gesprek van 22 april 2021 en in eerdere e-mails al inhoudelijk en op detailniveau
op de opmerkingen van klager was ingegaan. Door niet te reageren probeerde hij verdere
discussie te voorkomen. Achteraf erkent hij dat hij anders had kunnen handelen.
6.27 Het college onderschrijft dat de gz-psycholoog in ieder geval de opmerkingen
van klager omtrent de schending van het beroepsgeheim en het blokkeringsrecht serieus
had moeten nemen en daarop had behoren te reageren. Het is tuchtrechtelijk verwijtbaar
dat hij dat niet heeft gedaan. Op de verschillen in interpretatie van de problemen
die klager ervoer behoefde de gz-psycholoog niet nader in te gaan. Daar was tijdens
het onderzoek en in het toelichtende gesprek al uitgebreid aandacht aan besteed. Klachtonderdeel
e) is daarom gedeeltelijk gegrond.
Klachtonderdeel d en l) schade aanbrengen aan de positie van klager in de letselschadeprocedure
en het veroorzaken van leed
6.28 Deze beide klachtonderdelen gaan over de gevolgen van het handelen van de
gz-psycholoog. Voor zover klachtonderdeel d) ook ziet op de schending van het blokkeringsrecht
op zich, laat het college dit hier buiten beschouwing, omdat dat verwijt al aan de
orde is gekomen bij klachtonderdeel c).
6.29 Klager is al lange tijd in de letselschadezaak verwikkeld. Hij verwijt de
gz-psycholoog dat hij door het sturen van de brief van 6 mei 2021 de positie van klager
in die zaak heeft geschaad. Daarnaast stelt klager dat het handelen van de gz-psycholoog
heeft geleid tot vertraging in de afwikkeling van de letselschadezaak. Dit alles heeft
grote financiële gevolgen voor klager en leidt bij hem tot veel onrust en onzekerheid.
6.30 Het college moet zich beperken tot de beoordeling of de gz-psycholoog met
zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een zorgvuldige beroepsuitoefening.
Over de gevolgen van het handelen van de gz-psycholoog kan het college niet oordelen,
omdat het hiervoor niet de bevoegdheid heeft. Deze klachtonderdelen kunnen daarom
niet gegrond worden verklaard.
Conclusie
6.31 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
6.32 De vraag is vervolgens of aan de gz-psycholoog een maatregel moet worden
opgelegd en zo ja, welke maatregel passend is.
6.33 Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog, vooral met betrekking tot
de schending van het blokkeringsrecht en het onjuiste titelgebruik, relatief ernstig
verwijtbaar heeft gehandeld. Aan de andere kant weegt het college mee dat de gz-psycholoog
wel een zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en hierbij de richtlijnen heeft gevolgd.
Niet gebleken is dat de gz-psycholoog in de rapportage onjuiste conclusies heeft getrokken.
Ook weegt het college mee dat de gz-psycholoog sinds vijftig jaar werkzaam is als
gz-psycholoog en dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is aangesproken. Ten slotte neemt
het college in aanmerking dat de gz-psycholoog inmiddels aan het eind van zijn loopbaan
is gekomen. Tijdens de zitting heeft hij toegelicht dat hij momenteel bezig is met
de afronding van de laatste opdrachten en dat hij voornemens is om zijn werkzaamheden
voor aankomende zomer te beëindigen. Alles overziend zal het college volstaan met
een waarschuwing.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld en hierboven onder 3. “Wat is er
gebeurd?” zijn weergegeven. De daar vastgestelde feiten zijn in beroep niet of in
elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van beide beroepen
4.1 Klager heeft beroep ingesteld omdat hij zich niet kan vinden in de (gedeeltelijke)
ongegrondverklaring van de klachtonderdelen c), d), e), f), h), i), en j). Hij verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op die punten
te vernietigen en de klacht alsnog in zijn geheel gegrond te verklaren.
4.2 De gz-psycholoog heeft incidenteel beroep ingesteld omdat hij van mening is
dat de klachtonderdelen a), b), c), e) en g) alsnog geheel ongegrond moeten worden
verklaard. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager te verwerpen
en de klachtonderdelen a), b), c), e) en g) alsnog geheel ongegrond te verklaren,
althans het opleggen van een maatregel achterwege te laten.
4.3 Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege zich uitlaten over de
klachtonderdelen a) tot en met j). De klachtonderdelen k) en l) hoeven geen bespreking
omdat klager in het oordeel daarover berust en ook het Centraal Tuchtcollege zich
in dat oordeel kan vinden.
4.4 Klager verwijt de gz-psycholoog – kort gezegd- dat hij zich ten onrechte heeft
gepresenteerd als klinisch (neuro)psycholoog, een onjuist en onvolledig rapport over
klager heeft opgesteld, zijn beroepsgeheim en het blokkeringsrecht heeft geschonden
en klager onheus heeft bejegend. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal
Tuchtcollege van oordeel dat de klachtonderdelen d), f), h), i), j) ongegrond zijn,
en klachtonderdelen a) en e) (gedeeltelijk) gegrond. Het Centraal Tuchtcollege is
het niet eens met de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van klachtonderdelen b), c)
en g) en zal deze alsnog ongegrond verklaren. Het Centraal Tuchtcollege ziet af van
het opleggen van een maatregel. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna uit hoe dit
oordeel tot stand is gekomen. Hierbij houdt het Centraal Tuchtcollege zoveel mogelijk
de volgorde aan van de bespreking van de klachtonderdelen door het Regionaal Tuchtcollege.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt eerst als volgt.
4.5 Klager heeft in het beroepschrift bezwaar gemaakt tegen de manier waarop het
Regionaal Tuchtcollege zijn uitvoerige klacht heeft beoordeeld. Klager wenst een beoordeling
van ieder klachtonderdeel afzonderlijk. Hoewel het de klagende partij is die de klacht
formuleert en presenteert, is het de taak van de tuchtrechter om die klacht zonodig
in de te geven beslissing tot de kern terug te brengen en/of de verschillende klachtonderdelen
in onderling verband en samenhang te beoordelen, zodat de beslissing voor een ieder
die daarvan kennisneemt begrijpelijk is. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken
en geanonimiseerd gepubliceerd. Dit betekent dat het de tuchtrechter is toegestaan
om bij een veelheid van klachten, deze op overzichtelijke en/of samenvattende wijze
te formuleren en samenhangende klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. De manier
waarop het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen heeft behandeld doet recht aan
de inhoud van de klacht die klager bij het Regionaal Tuchtcollege heeft ingediend.
Ook het Centraal Tuchtcollege zal bij de beoordeling een aantal klachtonderdelen gezamenlijk
behandelen.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege wijst erop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening,
rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was
aanvaard.
Klachtonderdeel a): onrechtmatig titelgebruik
4.7 Dit klachtonderdeel is door het Regionaal Tuchtcollege gegrond verklaard. Klager
kan daartegen niet in beroep komen zodat wat klager daarover aanvoert verder buiten
bespreking blijft. De gz-psycholoog heeft erkend dat hij op het bordje bij de deur
van zijn praktijk en in een aantal brieven de titel ‘klinisch psycholoog’ is blijven
voeren terwijl zijn registratie in het desbetreffende specialistenregister was verlopen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog
met het onjuiste titelgebruik bij klager de indruk heeft gewekt of heeft kunnen wekken
dat hij ten tijde van het onderzoek nog altijd klinisch psycholoog was. De redenen
waarom de gz-psycholoog zijn registratie als ‘klinisch psycholoog’ heeft laten verlopen
zoals naar voren gebracht in het incidenteel beroepschrift, nemen niet weg dat de
gz-psycholoog deze titel niet meer mocht voeren en op dit punt onzorgvuldig heeft
gehandeld. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel h): niet voldaan aan de onderzoeksopdracht
4.8 Met dit klachtonderdeel verwijt klager de gz-psycholoog dat hij niet heeft
voldaan aan de onderzoeksopdracht, omdat hij de vijfde onderzoeksvraag achteraf heeft
toegevoegd terwijl deze vraag volgens klager een aanpassing van de onderzoeksopzet
vereiste. Ook het Centraal Tuchtcollege kan volgen, gelet op de formulering van de
onderzoeksopdracht in de brief van de medisch adviseurs (zoals door het Regionaal
Tuchtcollege onder 3.3 is geciteerd), dat het voor de gz-psycholoog niet direct duidelijk
was dat hij vijf onderzoeksvragen diende te beantwoorden. De brief van de medisch
adviseurs bevatte een verzoek en niet zozeer een vraag, terwijl naar de bijlage bij
de brief werd verwezen voor de vraagstelling. De bijlage bevatte vier onderzoeksvragen.
De gz-psycholoog had niet hoeven begrijpen dat sprake was van een vijfde onderzoeksvraag.
Toen de gz-psycholoog erop werd gewezen dat het verzoek als een vijfde onderzoeksvraag
moest worden geduid, heeft hij daarop voldoende gereageerd.
Klachtonderdeel h) is terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel g): onvolledig eerste conceptrapport verstrekt
4.9 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij een onvolledig conceptrapport ter inzage
heeft verstrekt, omdat bij het eerste conceptrapport de antwoorden op de onderzoeksvragen
ontbraken. Klager heeft na ontvangst van het eerste conceptrapport herhaaldelijk de
onderliggende en complete testresultaten bij de gz-psycholoog opgevraagd, en later
ook de ruwe testscores.
4.10 Onderscheid moet worden gemaakt tussen testresultaten die bij het rapport
worden verstrekt en ruwe testgegevens (inclusief de scores), en welke van die gegevens
aan de betrokkene - al dan niet ter inzage - worden verstrekt. Ook het Centraal Tuchtcollege
is van oordeel dat de gz-psycholoog niet verplicht was aan klager een afschrift van
de ruwe testgegevens te verstrekken. Redengevend daarvoor is niet enkel het belang
van de auteursrechtelijke bescherming van psychologische tests zoals het Regionaal
Tuchtcollege overweegt onder 6.15 van de beslissing. De ruwe testgegevens zijn de
scores op itemniveau en worden verwerkt in samenhang met de waarnemingen van de onderzoeker
ten tijde van het maken van de test. Interpretatie van de scores in samenhang met
de diagnostiek en hypotheses van de onderzoeker zijn van belang voor de validatie
van de test. Ruwe testgegevens hebben een geïsoleerd karakter en behoeven per definitie
de uit observatie door de gz-psycholoog voortkomende toelichting, zodat met het verstrekken
van een afschrift van (alleen) de ruwe testgegevens bij de ontvanger een onvolledig
en/of onjuist beeld kan ontstaan. Om die reden mocht de gz-psycholoog de afgifte daarvan
weigeren. Wel heeft klager recht op inzage in de verwerkte ruwe testgegevens. Die
mogelijkheid is geboden in het gesprek dat op 22 april 2021 heeft plaatsgevonden en
waarin een toelichting is gegeven.
4.11 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de gz-psycholoog niet verplicht was al bij het eerste conceptrapport de testresultaten
mee te sturen. De Richtlijn voor neuropsychologische expertise (2016) van het NIP,
die op deze zaak van toepassing is, schrijft niet voor dat bij het eerste conceptrapport
de testresultaten dienen te worden meegestuurd. Bovendien heeft klager geen belang
meer bij dit klachtonderdeel omdat de testresultaten bij het tweede rapport wel zijn
verstrekt. Anders dan klager betoogt zijn de richtlijnen van de NVMSR niet (mede)
van toepassing op het rapport, omdat deze richtlijnen zich specifiek richten tot medisch
specialisten. Klachtonderdeel g) is ongegrond. Het incidenteel beroep van de gz-psycholoog
slaagt op dit punt.
Klachtonderdelen i) en j): manipuleren van onderzoeksresultaten en het opstellen van
een incompleet, partijdig en ondeugdelijk rapport
4.12 Net als het Regionaal Tuchtcollege heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
om aan te nemen dat de gz-psycholoog testuitslagen heeft gemanipuleerd of weggelaten.
Het onderschrijft overweging 6.16 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en neemt deze hier over. Hetzelfde geldt voor overweging 6.17 over het conceptrapport.
De veronderstellingen van klager, die het niet eens is met de conclusies van het rapport,
zijn bij navraag op de zitting in beroep ook niet juist gebleken. Op de zitting is
namelijk vastgesteld dat de resultaten van een test die volgens klager door de gz-psycholoog
waren weggelaten, zijn weergegeven in de derde kolom op de tweede bladzijde van bijlage
1 bij het rapport. Anders dan klager betoogt is verder niet gebleken dat de gz-psycholoog
buiten zijn eigen deskundigheidsgebied is getreden.
Klachtonderdelen e) en f): niet reageren op een klacht en onheuse bejegening
4.13 Klager verwijt de gz-psycholoog dat hij niet heeft gereageerd op zijn
klacht en op de verschillen in interpretatie van de problemen die klager ervoer zoals
verwoord in zijn e-mail van 1 juni 2021, en dat hij klager zowel in de e-mailwisseling
als tijdens het gesprek op 22 april 2021 onheus heeft bejegend. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met het Regionaal Tuchtcollege dat de gz-psycholoog de opmerkingen van
klager omtrent de schending van het beroepsgeheim en het blokkeringsrecht serieus
had moeten nemen en daarop had moeten reageren. Gelet op de bewoordingen in de e-mail
van 1 juni 2021 had de gz-psycholoog die als een uiting van onvrede moeten opvatten.
Dat in de onderwerpregel van de e-mail en in het e-mailbericht zelf het woord ‘klacht’
niet wordt gebruikt, maakt dit niet anders. Daar staat tegenover dat de gz-psycholoog
niet nader hoefde in te gaan op de verschillen in interpretatie van de problemen die
klager ervoer. Dat was tijdens het onderzoek en in het toelichtende gesprek op 21
april 2021 al uitvoerig aan bod gekomen. Klachtonderdeel e) is daarom gedeeltelijk
gegrond. Niet kan worden vastgesteld wat er precies is gezegd tijdens het langdurige
gesprek van 22 april 2021 en de toon waarop een en ander is gezegd. Evenmin kan worden
vastgesteld dat de gz-psycholoog klager onheus heeft bejegend. De lezingen van partijen
lopen
daarover uiteen. Duidelijk was dat klager zich niet kon vinden in de bevindingen van
de gz-psycholoog. Ook na het horen van de getuige, die als toehoorder bij het gesprek
aanwezig was, is geen eenduidig beeld ontstaan over het verloop van het gesprek. Wel
heeft de getuige verklaard dat de gz-psycholoog niet heeft geweigerd om vragen van
klager te beantwoorden. In het e-mailbericht van 4 juni 2021 en de brief van 6 juni
2021 leest het Centraal Tuchtcollege geen kwetsende opmerkingen of bagatellisering
van de klachten van klager. Alles overziend heeft het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel
f) terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen, b), c) en d): schending beroepsgeheim, onjuiste en suggestieve informatie
en interpretaties aan derden sturen en aantasten blokkeringsrecht
4.14 Met deze klachtonderdelen verwijt klager de gz-psycholoog dat hij met de brief
van 6 mei 2021 vertrouwelijke gegevens heeft gedeeld, terwijl klager hier geen toestemming
voor heeft gegeven en het blokkeringsrecht nog van kracht was. Klager stelt dat de
gz-psycholoog te veel informatie over het onderzoek en het conceptrapport aan de medisch
adviseurs heeft gegeven, en dat deze informatie bovendien suggestief en onjuist is.
4.15 Het Centraal Tuchtcollege komt wat betreft de klacht over het delen van suggestieve
en onjuiste informatie tot dezelfde constateringen als het Regionaal Tuchtcollege
in de beslissing hierover onder overweging 6.22 heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege
is het eens met die overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier
over.
Wat betreft klachtonderdelen b) en d) is het Centraal Tuchtcollege, anders dan het
Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de gz-psycholoog met de brief van 6 mei 2021
niet het beroepsgeheim heeft geschonden en ook niet het blokkeringsrecht van klager
heeft aangetast. Op de zitting in beroep is onder meer de volgende passage uit de
brief aan bod gekomen:
“Het is aan de deskundigheid van de medisch adviseurs om te beoordelen of zonder meer
kan worden uitgegaan van een hersenbeschadiging als oorzaak van de overprikkeling
indien er bij neurologisch onderzoek, inclusief MRI-scan en CT-scan geen afwijkingen
in het functioneren van de hersenen worden geconstateerd en bij neuropsychologisch
onderzoek geen evidente cognitieve functiestoornissen en geen cerebrale visuele verwerkingsstoornissen
werden geobjectiveerd.”
De gz-psycholoog heeft desgevraagd verklaard dat hij hier niet naar zijn eigen onderzoek
verwijst noch vooruitloopt op zijn eigen bevindingen, maar de bevindingen aanhaalt
uit een eerder onderzoek van klinisch neuropsycholoog Van den Berg uit 2015. Het Centraal
Tuchtcollege is weliswaar van oordeel dat dit voor derden niet zonder meer duidelijk
is en dat de gz-psycholoog er beter aan had gedaan om op dit punt de bron te vermelden,
maar dat hij dit niet heeft gedaan is niet zodanig zwaarwegend dat hem een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt verder dat de brief een beschrijving bevat van
het verloop van het gesprek, een weergave van de vragen van klager die aan de orde
zijn gekomen tijdens het gesprek en wat de visie van de gz-psycholoog hierop was.
Vast is komen te staan dat de informatie in de brief al bekend was bij beide partijen.
Hoewel de brief soberder had gekund en het zorgvuldiger was geweest als de gz-psycholoog
de brief eerst in concept aan klager had verstrekt alvorens de brief te versturen,
is geen sprake van schending van het beroepsgeheim. Ook is naar het oordeel van het
Centraal Tuchtcollege geen sprake van aantasting van het blokkeringsrecht. Uit het
voorgaande volgt immers dat de gz-psycholoog met zijn brief van 6 mei 2021 geen bij
de medisch adviseurs nog niet bekende informatie heeft prijsgegeven, in welk geval
het blokkeringsrecht van klager ondermijnd zou zijn geweest. Klager heeft het rapport
op 19 oktober 2021 geblokkeerd en zijn blokkeringsrecht derhalve ten volle kunnen
uitoefenen. Klager heeft in dit verband ook nog gesteld dat de gz-psycholoog schade
aan zijn positie in de letselschadeprocedure heeft gebracht. Bij gebrek aan een concrete
onderbouwing van deze stelling moet deze worden gepasseerd. Voor zover klager erop
wijst dat de letselschadeprocedure vertraging oploopt is dit mede te wijten aan het
gebruik van het blokkeringsrecht. De klachtonderdelen b) en d) zijn ongegrond.
Conclusie
4.16 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de slotsom dat het over de klachtonderdelen
b), c) (gedeeltelijk), d) en g) anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en
dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op die punten dan ook niet in stand
kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager verwerpen. Het incidenteel
beroep van de gz-psycholoog ten aanzien van de klachtonderdelen b), c) (gedeeltelijk),
d) en g) is gegrond.
Maatregel
4.17 Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht van klager op twee onderdelen gegrond
namelijk ten aanzien van het onrechtmatig titelgebruik en niet reageren op een in
een e-mail besloten klacht. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat volstaan
kan worden met deze gegrondverklaring en dat een maatregel achterwege kan blijven.
Dit betekent dat de opgelegde waarschuwing komt te vervallen. Het Centraal Tuchtcollege
heeft daarbij het volgende in ogenschouw genomen. De klachtonderdelen met betrekking
tot de schending van het beroepsgeheim, het blokkeringsrecht en het verstrekken van
een onvolledig conceptrapport, de manipulatie van testgegevens en de onheuse bejegening
zijn in beroep ongegrond bevonden. Het Centraal Tuchtcollege neemt verder in aanmerking
dat de gz-psycholoog die eerder onvoldoende blijk gaf van de ernst van het onrechtmatige
titelgebruik inmiddels heeft laten blijken doordrongen te zijn van de onjuistheid
van zijn handelen ten aanzien van het titelgebruik en hij inmiddels met pensioen is.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd heeft na het doorvoeren van de door
de gz-psycholoog aangedragen maatregelen afgezien van handhaving. Bij deze stand van
zaken ziet het Centraal Tuchtcollege aanleiding -hoewel het onrechtmatig titelgebruik
op zichzelf de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel rechtvaardigt-
aanleiding om toepassing te geven aan artikel 69, vierde lid, van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
In het principaal beroep:
verwerpt het beroep;
In het incidenteel beroep:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, uitsluitend ten aanzien van de klachtonderdelen
b), c), d) en g) en verklaart deze klachtonderdelen alsnog ongegrond;
verstaat dat de klachtonderdelen a) en e) zoals hiervoor overwogen gegrond zijn en
legt daarvoor geen maatregel op;
verstaat dat de opgelegde maatregel van waarschuwing komt te vervallen;
verwerpt het incidenteel beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter,
Y. Buruma en A.S. Gratama, leden-juristen, en A. de Keijser en F.D.F. Steenbakkers,
leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.