ECLI:NL:TGZCTG:2024:177 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2601
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-10-2024 |
Datum publicatie: | 13-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2601 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen een lid-beroepsgenoot van een Regionaal Tuchtcollege. De klacht gaat over de behandeling van een klacht door het tuchtcollege en de inhoud van de beslissing van het college. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollegeheeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager tegen deze beslissing ingestelde beroep. In de onderhavige zaak heeft verweerster niet gehandeld als beroepsbeoefenaar in de zin vanartikel 47 Wet BIG, maar als (tucht)rechter. In die hoedanigheid kan zij niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Een andere uitleg zou namelijk een door de wetgever niet beoogde doorbreking betekenen van het tegen uitspraken van een regionaal tuchtcollege door de wet opengestelde hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege. |
D E V O O R Z I T T E R V A N H E T C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2601 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., huisarts, werkzaam in D., verweerster in beide instanties,
hierna: verweerster.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager heeft op 3 januari 2022 een ooglaserbehandeling ondergaan. Die behandeling is uitgevoerd door een niet-BIG-geregistreerde zorgverlener, onder supervisie van een oogarts. Klager heeft bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam een klacht ingediend tegen de medisch directeur van het behandelcentrum waar de behandeling is uitgevoerd en tegen de superviserende oogarts. Deze klachten zijn bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam behandeld onder nummer A2023/5939 (medisch directeur) en A2023/6071 (supervisor). Het Regionaal Tuchtcollege heeft in beide zaken op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan.
1.2 Verweerster is lid-beroepsgenoot van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Verweerster heeft deel uitgemaakt van het college dat over de klachten van klager heeft geoordeeld.
1.3 Klager heeft op 30 augustus 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam een klacht ingediend tegen verweerster. Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam heeft de klacht doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch.
Klacht
1.4 Klager verwijt verweerster dat zij:
- als lid beroepsgenoot van het RTG mede verantwoordelijk is voor de beslissing op de klacht van klager, terwijl die beslissing niet de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeldt waarop deze berust;
- zich niet toetsbaar opstelt.
Klager vraagt in zijn klaagschrift om gegrondverklaring voor klachtonderdeel a en afhankelijk van het verweerschrift ook voor klachtonderdeel b.
Oordeel voorzitter Regionaal Tuchtcollege
1.5 Bij beslissing van 25 september 2024, met nummer H2024/7600 heeft de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch klager kennelijk niet ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a en verstaan dat geen oordeel hoeft te worden geveld over het in het klaagschrift geformuleerde klachtonderdeel b. De voorzitter heeft overwogen dat klager niet ontvankelijk is in klachtonderdeel a omdat het handelen van verweerster als omschreven in dit klachtonderdeel niet kan worden getoetst aan artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft geen oordeel gegeven over klachtonderdeel b, omdat klager die klacht afhankelijk heeft gesteld van de inhoud van het verweer dat is niet gevraagd en dus ook niet is gevoerd.
1.6 Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2. Beoordeling van het beroep
2.1 Klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Klager heeft vier beroepsgronden aangevoerd:
1. in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt ten onrechte gesteld dat verweerster een oogarts is;
2. het Regionaal Tuchtcollege stelt ten onrechte dat er sprake zou zijn van verkapt hoger beroep;
4. het handelen van de arts dient wel onder de tweede tuchtnorm te worden getoetst;
7. er is sprake van partijdigheid van het Regionaal Tuchtcollege.
2.2 De voorzitter heeft kennisgenomen van de stukken uit het dossier van het
Regionaal Tuchtcollege, van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Hertogenbosch van 25 september 2024 en van het beroepschrift van klager. De voorzitter
heeft verder vastgesteld dat door klager beroep is ingesteld tegen de beslissingen
van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam met nummer A2023/5939 en A2023/6071. De
voorzitter is van oordeel dat de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege op goede
gronden tot haar oordeel is gekomen en neemt de overwegingen en dit oordeel over.
Aanvullend wordt nog het volgende overwogen.
Beroepsgrond 1
2.3 In de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege staat vermeld dat de klacht zich richt tegen “C., oogarts”. Klager wijst er terecht op dat dit onjuist is omdat verweerster geen oogarts is. Verweerster is huisarts.
De klacht heeft betrekking op verweerster in haar hoedanigheid van lid-beroepsgenoot en de toetsing op grond van artikel 47 Wet BIG betreft het handelen of nalaten van een geregistreerd beroepsbeoefenaar. Dat verweerster huisarts is, speelt in deze beoordeling geen rol. Dit betekent dat de vergissing in de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beroepsgronden 2 en 3
2.4 Ingevolge artikel 47 Wet BIG zijn geregistreerde beroepsbeoefenaren aan tuchtrechtspraak onderworpen voor – kort gezegd – hun handelen of nalaten jegens patiënten en hun naaste betrekkingen en voor ander handelen in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. In de onderhavige zaak heeft verweerster niet gehandeld als beroepsbeoefenaar in de zin van artikel 47 Wet BIG, maar als (tucht)rechter. In die hoedanigheid kan zij niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Een andere uitleg zou namelijk een door de wetgever niet beoogde doorbreking betekenen van het tegen uitspraken van een regionaal tuchtcollege door de wet opengestelde hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege. De stelling van klager dat de beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam niet op de feiten berust is, is bij uitstek een stelling die in hoger beroep dient te worden getoetst.
2.5 De vergelijking die klager maakt met een medisch advies gaat niet op. Verweerster heeft immers niet als arts de gezondheidstoestand van klager beoordeeld maar als tuchtrechter het handelen van zorgverleners waar klager een klacht tegen heeft ingediend.
Beroepsgrond 4
2.6 Uit het beroepschrift blijkt dat beroepsgrond 4 ziet op beslissingen in
de zaken A2023/5939 en A2023/6071. Die beslissingen liggen niet ter beoordeling voor.Dit
betekent dat hier niet inhoudelijk op kan worden ingegaan.
2.7 Naar het oordeel van de voorzitter zal het beroep van klager niet leiden tot een andere beslissing dan die van het Regionaal Tuchtcollege. De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klager daarom afwijzen.
4. Beslissing
De voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Aldus gewezen op 25 oktober 2024 en ondertekend door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, bijgestaan door mr. K.M. ten Pas, secretaris,
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
Tegen deze beslissing kunt u binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk verzet doen bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg.