ECLI:NL:TGZCTG:2024:173 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2467
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:173 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-11-2024 |
Datum publicatie: | 11-11-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2467 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klager is bekend met autisme en is patiënt van de huisarts. Klager verwijt de huisarts kort gezegd dat 1) hij een gebrek aan kennis heeft over autismestoornissen of onvoldoende heeft gedaan om zich deze kennis eigen te maken, 2) hij het medicijn Bumetanide niet heeft voorgeschreven, 3) het medisch dossier niet op orde is, en 4) hij klager niet al veel eerder heeft doorverwezen naar een internist. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beslist dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2467 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 27 juli 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te
‘s-Hertogenbosch tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
in raadkamer van 29 april 2024, onder nummer H2023/5859, heeft dat College beslist
dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is. Klager is van die
beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep
ingediend. Vervolgens zijn nog enkele producties in het geding gebracht.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 9 oktober 2024, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn echtgenote D.,
en de huisarts, bijgestaan door mr. S.J. Muntinga. De zaak is over en weer toegelicht.
Klager heeft dat – met de hulp van zijn echtgenote – gedaan aan de hand van spreekaantekeningen
die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is bekend met autisme. Verweerder is de huisarts van klager.
Klager voelt zich niet gehoord door verweerder en verwijt hem daarbij onder meer
dat hij niet de gewenste medicatie voorschrijft en dat hij zijn medisch dossier niet
op orde heeft.
1.2. Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college beschikt over de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 juli 2023;
- de brief van de secretaris van 22 augustus 2023 aan klager;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 28 augustus 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- aanvullende bijlagen met een toelichting van klager, binnengekomen op
22 december 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op
18 januari 2024.
2.1. Het college heeft de klacht op 5 maart 2024 in raadkamer behandeld. Dit
betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder
dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De klacht en de reactie van verweerder
3.1 Volgens klager heeft verweerder onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat:
a) hij een gebrek aan kennis heeft over autismestoornissen of onvoldoende heeft
gedaan om zich deze kennis eigen te maken, terwijl klager al het mogelijke heeft gedaan
om de specialisten in contact te brengen met de huisarts;
b) hij het medicijn Bumetanide niet heeft voorgeschreven naar aanleiding van
de studie van het E. te F., terwijl hij deze studie meerdere malen heeft voorgelegd
aan de huisarts;
c) het medisch dossier niet op orde is, waarbij anderen zijn dossier kunnen inzien
en daarin kunnen noteren (schending privacywet);
d) hij klager niet al veel eerder heeft doorverwezen naar een internist.
3.2. De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Klachtonderdeel a) klager verwijt verweerder dat hij een gebrek aan kennis heeft
over autismestoornissen of onvoldoende heeft gedaan om zich deze kennis eigen te maken,
terwijl klager al het mogelijke heeft gedaan om de specialisten in contact te brengen
met de huisarts
4.2. Het college overweegt dat een huisarts geen expert hoeft te zijn op het
gebied van Autismespectrumstoornissen (ASS). Specifieke kennis daarover kan worden
verwacht van specialisten in de tweedelijnszorg, zoals psychiaters, psychologen en
neurologen. Desondanks lijkt verweerder, gelet ook op wat hij daarover heeft opgemerkt
in het verweerschrift, over meer dan gemiddelde kennis over dit onderwerp te beschikken.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het college dat hij daar ook naar handelt.
Verweerder houdt veel rekening met de prikkelgevoeligheid van klager en besteedt veel
aandacht aan diens problematiek. Hij voert meerdere malen lange gesprekken met klager,
toont daarin geduld, geeft goede uitleg en neemt daarbij, naar eigen zeggen, een niet-paternalistische
houding in. Hij vermijdt alle mogelijke verbale of non-verbale prikkels maar geeft
ook zijn eigen grenzen aan. In het medisch dossier staat bij 5 oktober 2018 dat hij
“naar klagers behoeften en wensen zal luisteren tot zover die niet in strijd is met
basisregels van conventionele geneeskunde”. Verweerder merkt in zijn verweerschrift
op dat hij ondanks een constante dreiging van een klacht of een tuchtprocedure door
klager, als bepaalde medicatie niet wordt voorgeschreven, medisch correct en volgens
de standaard blijft werken.
4.3 Ook blijkt uit het dossier dat verweerder klager voor meerdere klachten heeft
verwezen naar de tweedelijnszorg, waaronder (een) internist(en) en dat hij het beleid
met de behandelaren in de tweede lijn heeft afgestemd.
4.4 Het college kan dan ook niet anders dan concluderen dat verweerder meer dan
voldoende aandacht heeft voor klagers problematiek en daarbij zorgvuldig te werk gaat.
Een actievere rol kan van verweerder niet worden verwacht.
Hem valt wat dat betreft niets tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel 1 acht
het college daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) verweerder heeft het medicijn Bumetanide niet voorgeschreven
naar aanleiding van de studie van het E. te F. waarbij hij deze studie meerdere malen
heeft voorgelegd aan de huisarts
4.5 Een huisarts dient te handelen volgens de zogenaamde NHG-richtlijnen. Dat heeft
verweerder in dit geval ook gedaan. Het is niet aan een huisarts om op grond van één
studie die mogelijk nieuwe inzichten biedt op het gebied van medicatie ter behandeling
van ASS, deze medicatie te verstrekken. Dat is niet ter beoordeling van een huisarts,
alleen al niet omdat zijn expertise daar niet ligt. Het is aan de tweedelijnszorgverleners
te beslissen, of en zo ja, welke gevolgen deze studie heeft voor de medicatie van
klager.
Uit het dossier blijkt dat klager op 25 april 2023 om het medicijn Bumetanide, waarover
voormelde studie rept, heeft gevraagd. Verweerder heeft klager daarvoor diezelfde
dag verwezen naar de tweedelijnszorg, te weten naar een internist. Dit is ook de juiste
werkwijze.
4.6 Klager heeft weliswaar gesteld dat hij al diverse malen voor 25 april 2023
om dit medicijn had gevraagd maar verweerder betwist dat en uit het dossier blijkt
dat ook niet. Het college kan daarom niet vaststellen dat klager eerder om die medicijnen
heeft gevraagd. Voor zover klager hiermee heeft bedoeld dat hij eerder had moeten
worden verwezen, gaat het college aan die stelling voorbij.
Klachtonderdelen 2 en 4 acht het college daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel c) het medisch dossier is niet op orde, waarbij anderen zijn dossier
kunnen inzien en daarin kunnen noteren (schending privacywet)
4.7 Het college kan niet vaststellen dat het dossier niet op orde is.
Dat de huisartsenpost op 21 juni 2023 het dossier van klager eenmalig, mogelijk
door een technisch mankement, niet heeft kunnen inzien, acht het college tuchtrechtelijk
niet verwijtbaar. Dat er in het dossier het woord “kinderwens” staat acht het college
evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Kennelijk is dit een passage uit het door verweerder
overgenomen dossier van de vroegere huisarts van klager. Klager leidt uit de vermelding
van het woord “kinderwens” af dat hij een kinderwens heeft wat volgens hem niet klopt.
Het college kan dit uit de enkele vermelding van dit woord niet afleiden. Er is immers
geen context waaruit blijkt wat met dit woord is bedoeld. Hiermee kan ook bedoeld
zijn dat de behandelaar ooit met klager heeft besproken of hij een kinderwens had
en dat het antwoord daarop nee was. Ook ziet het college niet hoe de privacy van klager
met deze vermelding in het dossier in het geding kan zijn. Een tuchtrechtelijk verwijt
valt verweerder hiervan dan ook niet te maken. Ook dit klachtonderdeel is daarmee
ongegrond.
Klachtonderdeel d) verweerder heeft klager niet al veel eerder doorverwezen naar
een internist
4.8 Gelet op wat hierboven al is overwogen, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Slotsom
4.9 Alle onderdelen van de klacht zijn kennelijk ongegrond.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “1. Waar gaat de zaak over?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt
verklaard.
4.2 De huisarts kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
en verzoekt daarom om het beroep van klager tegen die beslissing te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat nog
een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het
Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op
9 oktober 2024 is dat debat voortgezet.
Beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt de klacht zoals die is geformuleerd
door het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing van 29 april 2024, bestaande uit
de klachtonderdelen a tot en met d. In zijn e-mailbericht van 24 augustus 2023 heeft
klager die formulering van de klacht bevestigd.
4.5 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen
die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel
uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd.
De klachten over – kort gezegd – het voorschrijven van Diazepam en over het MDO-plan
maken geen deel uit van de oorspronkelijke klacht. Om die reden kan het Centraal Tuchtcollege
niet inhoudelijk ingaan op die klachtonderdelen. Dit betekent dat klager in die klachtonderdelen
niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.6 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige niet geleid tot het vaststellen van
andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal
Tuchtcollege. Met het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege alle klachtonderdelen
ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege onder 4.1 tot en met 4.8 en neemt die over.
4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel a merkt het Centraal Tuchtcollege aanvullend
op dat een huisarts een algemene arts is, niet zijnde een specialist, die niet hoeft
te beschikken over uitgebreide kennis van autismestoornissen. Van een gebrek aan kennis
bij de huisarts is niet gebleken. Integendeel, hij lijkt over meer dan gemiddelde
kennis over dit onderwerp te beschikken. Op de momenten dat het nodig was, heeft de
huisarts klager terecht en op de juiste wijze doorverwezen naar een specialist.
4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c merkt het Centraal Tuchtcollege aanvullend
op dat het ongelukkig is dat het woord “kinderwens” in het medisch dossier van klager
terecht is gekomen, terwijl klager stelt een dergelijke wens nooit te hebben gehad.
Niet is echter gebleken dat dit aan de huisarts is te wijten, en ter terechtzitting
in beroep is aannemelijk geworden dat de huisarts het woord “kinderwens” direct uit
het medisch dossier heeft verwijderd nadat klager dat had verzocht.
4.9 Het voorgaande betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe klachten
heeft ingediend;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting, voorzitter; H. de Hek en M.W. Zandbergen,
leden-juristen en D. Coppoolse en J. van Krimpen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 11 november 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.