ECLI:NL:TGZCTG:2024:168 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1938

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:168
Datum uitspraak: 28-10-2024
Datum publicatie: 30-10-2024
Zaaknummer(s): C2023/1938
Onderwerp: Geestelijke toestand
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Het Regionaal Tuchtcollege acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met zich, die eveneens zijn weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg. Het Regionaal Tuchtcollege beveelt daarom de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register dan wel ontzegt de verpleegkundige, voor het geval dat op het moment van het onherroepelijk worden van deze beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in het register te worden ingeschreven. Daarnaast treft het Regionaal Tuchtcollege een voorlopige voorziening. De verpleegkundige heeft beroep ingesteld. Tijdens de terechtzitting in beroep heeft de gemachtigde van de verpleegkundige verklaard dat de verpleegkundige op dit moment niet geschikt is om als verpleegkundige te werken en heeft zich daarom gerefereerd aan het oordeel van het Centraal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege heeft daarop het beroep van de verpleegkundige verworpen. De maatregel van doorhaling blijft in stand.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1938 van:

A., verpleegkundige, wonende te B.,

appellante, verweerster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. C.C. Wijburg,

tegen

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,

kantoorhoudend in Utrecht,

verweerster, klaagster eerste aanleg

vertegenwoordigd door mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen,

1. Verloop van de procedure

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd - hierna de inspectie - heeft op 19 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de verpleegkundige - een voordracht ingediend om een voorziening wegens ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige te treffen. Bij beslissing van 21 april 2023, onder nummer A2022/5209 heeft dat college de voordracht toegewezen, aan de verpleegkundige de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register opgelegd en, voor het geval de verpleegkundige niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht op wederinschrijving ontzegd. Verder is de verpleegkundige bij wijze van voorlopige voorziening geschorst in de bevoegdheid om de aan haar inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen.

De verpleegkundige is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De inspectie heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2023 tegelijk en gevoegd met de zaak C2023/1939 behandeld. Daar is de verpleegkundige verschenen en namens de inspectie zijn verschenen, mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen.

Het Centraal Tuchtcollege heeft op 10 januari 2024 een tussenbeslissing gegeven. In die beslissing heeft het Centraal Tuchtcollege het onderzoek ter zitting heropend en geschorst en bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op de nader te bepalen zitting.

De behandeling van de zaak en de zaak met zaaknummer C2023/1939 is voortgezet op 18 september 2024. Tijdens die zitting waren aanwezig de verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde, en namens de inspectie mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen.

Mr. Wijburg heeft de standpunten van de verpleegkundige en mr. Algera heeft de standpunten van de inspectie toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De voordracht

2.1 In december 2022 heeft de inspectie, na onderzoek naar aanleiding van een melding van de Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies (ESTT), een rapport uitgebracht. Volgens de inspectie mist de verpleegkundige de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep van verpleegkundige en de inspectie heeft op die grondslag een voordracht gedaan. Zij verzoekt het college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen en als voorlopige voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) die inschrijving te schorsen met het oog op de patiëntveiligheid.

2.2 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Dit verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

2.3 Het college komt tot het oordeel dat de voorzieningen zoals door de inspectie zijn gevraagd op hun plaats zijn. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.

3. Uitleg van de beslissing

Welke criteria gelden bij de beoordeling van de voordracht?

3.1 Een BIG-geregistreerde zorgverlener kan op verzoek van de inspectie in het BIG-register doorgehaald worden voor de uitoefening van zijn beroep (artikel 79 lid 1 Wet BIG). Dit kan het college beslissen als de zorgverlener niet geschikt kan worden geacht tot het uitoefenen van dat beroep wegens:

1° zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of

2° zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

Wat is er aan de hand?

3.2 De verpleegkundige heeft van 2011 tot april 2019 in het C. (C.) te B. gewerkt als verpleegkundige op de intensive care. Daar is zij in 2019 arbeidsongeschikt uit dienst gegaan. Daarna is zij in dienst getreden bij het D. te E., waar zij twee maanden heeft gewerkt (mei en juni 2019). Hierna heeft de verpleegkundige geen dienstverband meer gehad. De verpleegkundige ontwikkelde in de periode dat zij werkte somatische klachten en zij bleef regelmatig langere periodes ziek thuis. Ook ervoer zij dat de intensivisten waarmee zij werkte binnendrongen in haar brein met beelden en stemmen.

3.3 Op 4 augustus 2020 nam de verpleegkundige contact op met de ESTT omdat zij een tuchtklacht wilde indienen. De reden voor de verpleegkundige om een tuchtklacht te willen indienen was dat artsen van de intensive care van het C. en artsen van het D. volgens haar patiënten zouden bedreigen en vermoorden. Tevens zou één van de artsen de verpleegkundige hebben bedreigd, haar computer hebben gehackt en bewust het coronavirus verspreid hebben. De ESTT vond de observaties uitzonderlijk en zorgelijk en zag daarin reden om bij de inspectie melding te doen. Daarop heeft de inspectie besloten een onderzoek in te stellen. Daartoe heeft de inspectie (onder meer) meerdere gesprekken gevoerd met de verpleegkundige en contact gehad met haar behandelaars bij de GGZ. In de periode waarin deze gesprekken plaatsvonden is de verpleegkundige vanaf eind 2020 in het kader van de Wet verplichte GGZ gedurende nagenoeg een jaar opgenomen geweest in een GGZ-instelling. Na afloop van deze opname gaf de verpleegkundige op het verzoek van de inspectie aan, vooralsnog niet te willen meewerken aan een expertiseonderzoek. Op 28 juli 2022 is zij evenwel alsnog gestart met een dergelijk expertiseonderzoek, uitgevoerd door een externe psychiater. De externe psychiater rapporteerde zijn bevindingen op 11 oktober 2022 aan de inspectie. In december 2022 heeft de inspectie vervolgens haar eindrapport uitgebracht.

3.4 De conclusie van het inspectieonderzoek luidt dat er ten aanzien van de verpleegkundige sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Op basis van het onderzoek heeft de inspectie vastgesteld dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zowel ten tijde van het onderzoek als ten tijde van de periode waarop de melding betrekking had. De psychiatrische problematiek is door de externe psychiater geclassificeerd als schizofrenie, multipele episoden, gedeeltelijk in remissie. De verpleegkundige is hiervoor sinds 2008 onder behandeling en meerdere malen opgenomen geweest. Op het moment van het onderzoek door de externe psychiater gebruikte de verpleegkundige het antipsychoticum aripiprazol. De inspectie heeft geconstateerd dat de verpleegkundige ondanks de ondergane behandelingen en medicatie blijft persisteren in haar denkbeelden en belevingen. Naar het oordeel van de externe psychiater heeft de verpleegkundige nog wanen, terwijl zij antipsychotische medicatie gebruikt. De wanen lijken over de jaren te zijn verergerd en uitgebreid. De externe psychiater geeft aan te verwachten dat de verpleegkundige levenslang deze aandoening zal hebben.

3.5 De inspectie constateert voorts dat het bij de verpleegkundige ontbreekt aan voldoende ziekte-inzicht en zelfreflectie. In een gesprek tussen de inspectie en de verpleegkundige waarin de inspectie aangaf zich zorgen te maken over haar gezondheidstoestand gaf de verpleegkundige aan dat ze dat deels begreep, maar dat alles wat zij de inspectie vertelde echt gebeurde: “Mensen worden nog steeds vermoord in ziekenhuizen en dit zal niet stoppen zolang het satanisme verspreid wordt.” (citaat uit het inspectierapport).

3.6 Blijkens het inspectierapport heeft de verpleegkundige op enig moment aan de inspectie aangegeven ooit wel weer in de zorg te willen werken als verpleegkundige.

De voordracht en de reactie van de verpleegkundige

3.7 Volgens de inspectie mist de verpleegkundige de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep en zij doet op die grondslag een voordracht. Zij verzoekt het college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen en als voorlopige voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) die inschrijving te schorsen met het oog op de patiëntveiligheid.

3.8 De verpleegkundige erkent dat zij een psychische stoornis heeft. Zij is naar eigen zeggen familiair belast met schizofrenie en lijdt sinds 2008 aan psychoses. Zij is slachtoffer van haar familie die zich bezighoudt met satanisme, waarin zij haar willen betrekken, zo stelt de verpleegkundige in haar verweerschrift. Zij meent dat de diagnose schizofrenie geen obstakel hoeft te vormen om een functie uit te oefenen in de gezondheidszorg. Zij is zich ervan bewust dat haar geestelijke gesteldheid van invloed kan zijn op haar werk. In perioden dat zij niet in staat was of zichzelf niet in staat achtte haar werk te doen, heeft zij zich ziekgemeld, aldus de verpleegkundige.

3.9 De verpleegkundige kan zich niet verenigen met de geschetste prognose van de externe psychiater. Zij geeft aan dat haar behandelend artsen menen dat de schizofrenie goed behandelbaar is en dat het geenszins is uitgesloten dat zij op termijn weer tot werken in staat geacht moet worden.

3.10 De verpleegkundige geeft aan niet meer aan het bed te willen werken, maar dat zij klinisch epidemioloog wil worden. Als haar inschrijving in het BIG-register wordt doorgehaald, dan kan dat niet. Ter zitting heeft de verpleegkundige verklaard niet meer terug te willen naar het C. of het D. omdat medewerkers in die ziekenhuizen het satanisme aanhangen.

Wat zijn de overwegingen van het college?

3.11 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het college dat de ambulante en de klinische behandeling van de verpleegkundige voor haar psychiatrische problematiek geen afdoende resultaat hebben opgeleverd in die zin dat het verantwoord zou zijn dat zij weer als verpleegkundige in de patiëntenzorg komt te werken. Het college is van oordeel dat zij daarvoor de geschiktheid mist, omdat zij aanhoudend met deze problemen kampt en de kans reëel is dat zij hiervan levenslang last zal blijven ondervinden. Het college acht daarbij van belang dat de wanen die de verpleegkundige ervaart (ook) haar collega’s en patiënten betreffen. Ook geeft de verpleegkundige aan zich niet altijd alle uitspraken die zij doet te kunnen herinneren. Volgens de externe psychiater heeft de verpleegkundige door haar wanen een gestoorde realiteitszin.

3.12 Het college acht de -overigens niet verder onderbouwde- stelling van de verpleegkundige dat volgens haar artsen haar psychische stoornis goed behandelbaar is en dat zij op termijn weer tot werken in staat geacht moet worden, gezien haar medisch verleden en de conclusie van de externe psychiater, niet aannemelijk.

3.13 Het college acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met zich, die eveneens hun weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het college acht de verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg. Dat geldt derhalve ook voor het werk als klinisch epidemioloog. Het college ziet geen mogelijkheden om bijzondere waarborgen te stellen waaronder de verpleegkundige nog wel als zodanig zou kunnen werken zonder risico’s voor haar patiënten.

Conclusie

3.14 Het college zal de voordracht van de inspectie volgen en de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register doorhalen dan wel, indien de inschrijving bij het onherroepelijk worden van de beslissing tot doorhaling inmiddels is doorgehaald, aan de verpleegkundige een verbod opleggen tot wederinschrijving.

3.15 In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke belemmeringen voor de verpleegkundige om werkzaam te zijn als verpleegkundige. In het belang van de individuele gezondheidszorg zal het college daarom als voorlopige voorziening haar bevoegdheid om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen schorsen, totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De verpleegkundige was het, ten tijde van het indienen van het beroepschrift, niet eens met de toewijzing van de voordracht en de aan die toewijzing verbonden maatregel. De verpleegkundige heeft daarom, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep ingesteld.

4.2 De inspectie heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van de verpleegkundige te verwerpen.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de behandeling van het beroep in de tussenbeslissing van 10 januari 2024 is aangehouden om de verpleegkundige in de gelegenheid te stellen zich in beroep te laten bijstaan door een gemachtigde.

4.4 De verpleegkundige heeft haar eerdere gemachtigde, mr. Wijburg, bereid gevonden om haar opnieuw bij te staan. Mr. Wijburg heeft de verpleegkundige ook bijgestaan tijdens de terechtzitting van 18 september 2024.

4.5 Tijdens deze zitting heeft het Centraal Tuchtcollege verschillende vragen aan de verpleegkundige gesteld. De verpleegkundige bleek echter niet in staat om op deze vragen een coherent en adequaat antwoord te geven. Zij verklaarde dat het op dit moment niet goed met haar gaat en dat zij vrijwillig is opgenomen (geweest) in een GGZ-instelling. Ook heeft zij zich niet als verpleegkundige laten herregistreren. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom teruggrijpen op de tijdens de zitting door de gemachtigde van de verpleegkundige ingenomen stellingen.

4.6 De gemachtigde van de verpleegkundige heeft tijdens de zitting in beroep verklaard dat de verpleegkundige zich in eerste aanleg nog verzette tegen de doorhaling in het BIG-register en het treffen van een voorlopige voorziening. De verpleegkundige wilde namelijk enig perspectief behouden. Inmiddels is dit een gepasseerd station, omdat - afgezien van de gewraakte maatregel - de registratie van de verpleegkundige, aldus de gemachtigde, toch al is doorgehaald bij gebrek aan voldoende vlieguren en verplichte bijscholing. Daarnaast ontbreekt een ‘harde’ alternatieve diagnose. Bovendien gaat het op dit moment volgens de gemachtigde eerder slechter met de verpleegkundige dan beter. Daarmee is de verpleegkundige op dit moment ook niet geschikt om als verpleegkundige in de zorg te werken. Onder deze omstandigheden verzet de verpleegkundige zich niet langer tegen toewijzing van de voordracht en refereert zij zich aan het oordeel van het Centraal Tuchtcollege.

4.7 Hoewel de verpleegkundige heeft aangegeven het niet eens te zijn met het door de inspectie verrichte onderzoek en in het bijzonder niet met het daarvan deel uitmakende onderzoek door een externe psychiater, leidt het Centraal Tuchtcollege uit het voorgaande af dat de verpleegkundige zich neerlegt bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat zij de geschiktheid mist om in de patiëntenzorg te werken en dat zij niet langer verweer voert tegen de voordracht door de inspectie. Dat betekent dat het beroep van de verpleegkundige niet kan leiden tot vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Een beslissing die het Centraal Tuchtcollege overigens onderschrijft. Het beroep van de verpleegkundige zal dan ook worden verworpen. De bevolen doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register met ontzegging van het recht tot wederinschrijving blijft in stand.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

verstaat dat de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register met ontzegging van het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven voor het geval zij op het moment van deze beslissing niet is ingeschreven, in stand blijft;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;

A.S. Gratama en A.R.O. Mooy, leden-juristen en M.C. ten Doesschate, J.A.M. Rutgers,

N.A. van Gerwen en D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2024.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.