ECLI:NL:TGZCTG:2024:167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1939
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 30-10-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1939 |
Onderwerp: | Geestelijke toestand |
Beslissingen: | Gegrond, doorhaling inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Klacht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige geprobeerd om stekkers uit stopcontacten te halen, omdat er onzichtbare draden waren aangebracht om via de stopcontacten patiënten te martelen en heeft de verpleegkundige haar gaven gebruikt om situaties te taxeren. Zo heeft de verpleegkundige verklaard dat zij soms weet hoe laat een patiënt in ademdepressie krijgt of wanneer iemand komt te overlijden. Het Regionaal Tuchtcollege stelt vast dat de inspectie geen (feiten)onderzoek heeft gedaan en dat de verklaringen van de verpleegkundige (los van de vraag of zij dit daadwerkelijk zo heeft gezegd) in het dossier geen verdere steun vinden. Het Regionaal Tuchtcollege kan daarom niet vaststellen dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de inspectie. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1939 van:
DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
kantoorhoudend in Utrecht,
klaagster in beide instanties
vertegenwoordigd door mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen
Tegen
A., verpleegkundige, wonende te B.,
verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. C.C. Wijburg.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd - hierna de inspectie - heeft op 19 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de verpleegkundige - een tuchtklacht ingediend. Bij beslissing van 21 april 2023, onder nummer A2022/5211 heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
De inspectie is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 december 2023 tegelijk en gevoegd met de zaak C2023/1938 behandeld. Daar is de verpleegkundige verschenen en namens de inspectie zijn verschenen, mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft op 10 januari 2024 een tussenbeslissing gegeven. In die beslissing heeft het Centraal Tuchtcollege het onderzoek ter zitting heropend en geschorst en bevolen dat het onderzoek zal worden hervat op de nader te bepalen zitting.
De behandeling van de onderhavige zaak en de zaak met zaaknummer C2023/1938 is voortgezet op 18 september 2024. Tijdens die zitting waren aanwezig verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde, en namens de inspectie mr. R.H. Algera, E.L. van Slooten en K. Hamoen.
Mr. Wijburg heeft de standpunten van de verpleegkundige en mr. Algera heeft de standpunten van de inspectie toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
2.1 In december 2022 heeft de inspectie, na onderzoek naar aanleiding van een melding van de Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies (ESTT), een rapport uitgebracht. Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd te handelen met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG. Zij verzoekt het college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen, met een (algehele) beperking met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg en als voorlopige voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) de bevoegdheid tot uitoefening van de aan die inschrijving verbonden bevoegdheden en ander beroepsmatig handelen in de individuele gezondheidszorg te schorsen.
2.2 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Dit verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
2.3 Het college komt tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college licht dat hierna toe.
3. Wat is er precies gebeurd?
3.1 De verpleegkundige heeft van 2011 tot april 2019 in het C. (C.) te B. gewerkt als verpleegkundige op de intensive care. Daar is zij in 2019 arbeidsongeschikt uit dienst gegaan. Daarna is zij in dienst getreden bij het D. te E., waar zij twee maanden heeft gewerkt (mei en juni 2019). Hierna heeft de verpleegkundige geen dienstverband meer gehad. De verpleegkundige ontwikkelde in de periode dat zij werkte somatische klachten en zij bleef regelmatig langere periodes ziek thuis. Ook ervoer zij dat de intensivisten waarmee zij werkte binnendrongen in haar brein met beelden en stemmen.
3.2 Op 4 augustus 2020 nam de verpleegkundige contact op met de ESTT omdat zij een tuchtklacht wilde indienen. De reden voor de verpleegkundige om een tuchtklacht te willen indienen was dat artsen van de intensive care van het C. en artsen van het D. volgens haar patiënten zouden bedreigen en vermoorden. Tevens zou één van de artsen de verpleegkundige hebben bedreigd, haar computer hebben gehackt en bewust het coronavirus verspreid hebben. De ESTT vond de observaties uitzonderlijk en zorgelijk en zag daarin reden om bij de inspectie melding te doen. Daarop heeft de inspectie besloten een onderzoek in te stellen. Daartoe heeft de inspectie (onder meer) meerdere gesprekken gevoerd met de verpleegkundige en contact gehad met haar behandelaars bij de GGZ. In de periode waarin deze gesprekken plaatsvonden is de verpleegkundige vanaf eind 2020 in het kader van de Wet verplichte GGZ gedurende nagenoeg een jaar opgenomen geweest in een GGZ-instelling. Na afloop van deze opname gaf de verpleegkundige op het verzoek van de inspectie aan, vooralsnog niet te willen meewerken aan een expertiseonderzoek. Op 28 juli 2022 is zij evenwel alsnog gestart met een dergelijk expertiseonderzoek, uitgevoerd door een externe psychiater. De externe psychiater rapporteerde zijn bevindingen op 11 oktober 2022 aan de inspectie. In december 2022 heeft de inspectie vervolgens haar eindrapport uitgebracht.
3.3 De conclusie van het inspectieonderzoek luidt dat er ten aanzien van de verpleegkundige sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Op basis van het onderzoek heeft de inspectie vastgesteld dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zowel ten tijde van het onderzoek als ten tijde van de periode waarop de melding betrekking had. De psychiatrische problematiek is door de externe psychiater geclassificeerd als schizofrenie, multipele episoden, gedeeltelijk in remissie. De verpleegkundige is hiervoor sinds 2008 onder behandeling en meerdere malen opgenomen geweest. Op het moment van het onderzoek door de externe psychiater gebruikte de verpleegkundige het antipsychoticum aripiprazol. De inspectie heeft geconstateerd dat de verpleegkundige ondanks de ondergane behandelingen en medicatie blijft persisteren in haar denkbeelden en belevingen. Naar het oordeel van de externe psychiater heeft de verpleegkundige nog wanen, terwijl zij antipsychotische medicatie gebruikt. De wanen lijken over de jaren te zijn verergerd en uitgebreid. De externe psychiater geeft aan te verwachten dat de verpleegkundige levenslang deze aandoening zal hebben.
3.4 De inspectie constateert voorts dat het bij de verpleegkundige ontbreekt aan voldoende ziekte-inzicht en zelfreflectie. In een gesprek tussen de inspectie en de verpleegkundige waarin de inspectie aangaf zich zorgen te maken over haar gezondheidstoestand gaf de verpleegkundige aan dat ze dat deels begreep, maar dat alles wat zij de inspectie vertelde echt gebeurde: “Mensen worden nog steeds vermoord in ziekenhuizen en dit zal niet stoppen zolang het satanisme verspreid wordt.” (citaat uit het inspectierapport).
3.5 Blijkens het inspectierapport heeft de verpleegkundige op enig moment aan de inspectie aangegeven ooit wel weer in de zorg te willen werken als verpleegkundige.
4. Wat houdt de klacht in?
Volgens de inspectie heeft de verpleegkundige gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG, omdat zij tijdens het onderzoek van de inspectie heeft verklaard dat zij:
- heeft geprobeerd stekkers uit stopcontacten te halen omdat er onzichtbare draden waren aangebracht om via die stopcontacten patiënten te martelen, en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 4.7 van de Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden;
- haar gaven soms gebruikt “om situaties te taxeren”. Zo heeft de verpleegkundige verklaard soms te weten hoe laat een patiënt een ademdepressie krijgt of wanneer iemand komt te overlijden, en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 1.2 van de Nederlandse Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden.
Ter onderbouwing van haar klacht verwijst de inspectie tenslotte naar hetgeen zij in het kader van de voordracht naar voren heeft gebracht met betrekking tot de vraag of de verpleegkundige wegens haar geestelijke gesteldheid de geschiktheid mist tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige.
5. Wat is het verweer?
De verpleegkundige heeft de klacht bestreden. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.
6. Wat zijn de overwegingen van het college?
6.1 De inspectie baseert het verwijt dat de verpleegkundige geprobeerd zou hebben stekkers uit de stopcontacten te halen op een verklaring van de verpleegkundige zelf tegenover de inspectie gedurende het onderzoek. De verpleegkundige heeft in haar verweerschrift en ook ter zitting aangegeven zich niet te kunnen herinneren dat zij dit heeft verteld. Volgens haar is het dan ook onjuist wat er hierover in het onderzoeksrapport is opgeschreven en heeft zij zoiets ook nooit geprobeerd. Bovendien werkt de apparatuur op een intensive care op een eigen stroomvoorziening (accu’s), zodat patiënten snel verplaatst kunnen worden, aldus de verpleegkundige, zodat het ook niet mogelijk is stekkers uit stopcontacten te halen.
Het college stelt vast dat de inspectie geen (feiten)onderzoek heeft gedaan of dit “voorval” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld door hiernaar te informeren bij de (voormalig) werkgever van de verpleegkundige. Het college kan dan ook niet vaststellen of de verpleegkundige daadwerkelijk heeft geprobeerd stekkers uit het stopcontact te halen en daarmee de patiëntveiligheid in gevaar is geweest. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
6.2 Ook het verwijt van de inspectie dat de verpleegkundige haar gaven soms zou
gebruiken “om situaties te taxeren” (en derhalve in haar beroepsuitoefening niet handelt
vanuit verpleegkundige en medische kennis) is gebaseerd op een verklaring van de verpleegkundige
zelf, tegenover de externe psychiater. De verpleegkundige betwist dat zij dit zo heeft
gezegd. Zij stelt dat zij inderdaad aan de externe psychiater heeft uitgelegd dat
zij in staat was eerder dan menig andere zorgverlener te zien dat een patiënt een
ademdepressie had. Maar niet omdat zij bepaalde “gaven” heeft, maar omdat zij zich
op dit onderwerp als IC-verpleegkundige doorgeschoold heeft en kan vertrouwen op veel
werkervaring. De verpleegkundige legt het uit als een “niet pluis-gevoel”.
Het college stelt vast dat de verklaring van de verpleegkundige (los van de vraag
of zij dit daadwerkelijk zo gezegd heeft) in het dossier geen verdere steun vindt.
Het college kan daarom ook hier niet vaststellen dat de verpleegkundige zonder medische
indicatie patiënten heeft behandeld en daarmee de patiëntveiligheid in gevaar heeft
gebracht.
6.3 Tenslotte verwijst de inspectie ter onderbouwing van de klacht naar hetgeen zij in het kader van de voordracht naar voren heeft gebracht. Het college twijfelt er op grond van het inspectieonderzoek niet aan dat de verpleegkundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis. Of de verpleegkundige wegens haar geestelijke gesteldheid de geschiktheid mist tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige is echter een vraag die bij de voordracht aan de orde komt. In hetgeen de inspectie ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd kan het college evenwel geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de verpleegkundige vaststellen.
6.4 Het vorenstaande betekent dat hetgeen de inspectie aan haar klacht ten grondslag
heeft gelegd, niet tot gegrondverklaring van die klacht kan leiden.
Conclusie
6.5 De conclusie is dat de klacht ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing heeft weergegeven. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De inspectie is het niet eens met de ongegrondverklaring van de klacht. De inspectie heeft daarom beroep ingesteld. De inspectie beoogt met het beroep dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard en dat aan de verpleegkundige een algeheel beroepsverbod voor de gezondheidszorg wordt opgelegd.
4.2 De verpleegkundige heeft tijdens de zitting in beroep verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van de inspectie te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de klacht zoals deze door het Regionaal Tuchtcollege onder 4. is weergegeven. Door de inspectie is in beroep niet aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht onjuist of onvolledig heeft weergegeven.
4.4 Tijdens de zitting in beroep heeft de inspectie de klacht desgevraagd nader toegelicht. De inspectie erkent dat zij geen nader onderzoek heeft gedaan naar de door de verpleegkundige zelf ter sprake gebrachte handelingen en gedragingen, maar stelt dat ook niet te hebben kunnen doen omdat de verpleegkundige daarvoor geen toestemming gaf. De inspectie heeft niet heeft kunnen vaststellen of de verpleegkundige deze handelingen, zoals door het Regionaal Tuchtcollege onder 4 “Wat houdt de klacht in?” weergegeven, ook daadwerkelijk heeft begaan. De omstandigheid dat de verpleegkundige heeft verklaard dat zij deze handelingen heeft verricht, is volgens de inspectie echter voldoende om aan te nemen dat de verpleegkundige, in ieder geval in de korte periode dat zij in het D. heeft gewerkt, de kenmerken van een psychose vertoonde. De verpleegkundige, die van haar eigen psychiatrische problematiek op de hoogte was, heeft door in die toestand door te werken volgens de inspectie de patiëntveiligheid in gevaar gebracht en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege gaat aan voormelde gezichtspunten van de
inspectie voorbij. Deze toelichting – in het bijzonder het verwijt dat de verpleegkundige is blijven doorwerken - is geen nadere onderbouwing van de oorspronkelijke klacht zoals die door het Regionaal Tuchtcollege is begrepen en geformuleerd, maar een nieuwe klacht. Deze nieuwe klacht is in een te laat stadium van de procedure ingebracht. De verpleegkundige heeft zich daar niet op kunnen voorbereiden. Dat is in strijd is met een eerlijke procesgang in beroep.
4.6 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege verder van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van de inspectie, zoals onder 4 geformuleerd, terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Zoals de inspectie op de zitting heeft erkend zijn de handelingen van de verpleegkundige niet komen vast te staan en heeft ook navraag geen concrete informatie opgeleverd. Dan is voor een tuchtrechtelijk verwijt geen plaats.
4.7 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep zal worden verworpen.
4.8 Gelet op het voorgaande behoeft het verzoek van de verpleegkundige om de zaak aan te houden geen bespreking meer.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;
A.S. Gratama en A.R.O. Mooy, leden-juristen en M.C. ten Doesschate, J.A.M. Rutgers,
N.A. van Gerwen en D.A. Polhuis, leden-beroepsgenoten en bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2024.
Voorzitter w.g. secretaris w.g.