ECLI:NL:TGZCTG:2024:165 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2432
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:165 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 30-10-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2432 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een bedrijfsarts. Klager, bakwagenchauffeur bij een transportbedrijf, heeft zich ziekgemeld wegens progressieve lichamelijke klachten. Klager is niet tevreden over de begeleiding door de bedrijfsarts en verwijt de bedrijfsarts – kort gezegd - dat de bedrijfsarts zijn functie onvoldoende heeft uitgeoefend en misbruik heeft gemaakt van zijn positie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar (vijftien) onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2432 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
C., bedrijfsarts, werkzaam vanuit D., verweerder in beide
instanties, hierna: de bedrijfsarts, gemachtigde:
mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
Klager, bakwagenchauffeur bij een transportbedrijf, heeft zich op 13 mei 2022 ziekgemeld wegens progressieve lichamelijke klachten die verband houden met de dunne vezel neuropathie die eerder bij hem is vastgesteld. Klager is niet tevreden over de begeleiding door de bedrijfsarts en verwijt de bedrijfsarts – kort gezegd - dat de bedrijfsarts zijn functie onvoldoende heeft uitgeoefend en misbruik heeft gemaakt van zijn positie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar (vijftien) onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klager heeft op 8 mei 2023 een klacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam waarop op 26 maart 2024 (nummer A2023/5630) is beslist. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing.
2.2 Klager heeft op tijd beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Op 14 juni 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege een aanvullend beroepschrift
ontvangen waarin onder meer aanvullende klachten zijn opgenomen.
De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 september 2024 behandeld. Klager, de bedrijfsarts en de gemachtigde van de bedrijfsarts waren op de zitting aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Klager heeft dit gedaan aan de hand van de door hem aan het Centraal Tuchtcollege toegezonden spreekaantekeningen.
3. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
3.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. In aanvulling op het beroepschrift heeft klager in dit kader tijdens de mondelinge behandeling (extra) aandacht gevraagd voor het feit dat er geen vervroegde WIA aanvraag is gedaan, de bedrijfsarts ten onrechte een IZP heeft gebruikt om de belastbaarheid te beoordelen en geen urenbeperking heeft gehanteerd.Klager is op 31 januari 2024 voor het laatst bij de bedrijfsarts op het spreekuur geweest, daarna is de begeleiding door de bedrijfsarts beëindigd. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege om bij de beoordeling van het beroep de volledige periode van betrokkenheid van de bedrijfsarts te betrekken.
3.2 De bedrijfsarts kan zich vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
3.3 Het is voor het Centraal Tuchtcollege duidelijk dat klager ingrijpende gevolgen ervaart van zijn neuromusculaire aandoening en de situatie rondom het verlies van zijn baan. Het Centraal Tuchtcollege kan echter alleen een oordeel geven over de wijze waarop de bedrijfsarts klager heeft begeleid gedurende de periode die in het klaagschrift staat genoemd. Dit betekent dat het college het verzoek om bij de beoordeling van het beroep de volledige periode van betrokkenheid van de bedrijfsarts te betrekken niet kan honoreren. Klager is in dat verzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Het verwijt van klager dat de bedrijfsarts ten onrechte een IZP heeft gebruikt om de belastbaarheid te beoordelen en geen urenbeperking heeft gehanteerd betreffen nieuwe klachten. Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep ook alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Klager is niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen die hij in beroep heeft toegevoegd.
Vaststaande feiten en omstandigheden
3.4 Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die het Regionaal Tuchtcollege heeft vastgesteld. Deze zijn in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
Oordeel Centraal Tuchtcollege
3.5 Op basis van alle stukken en de mondelinge toelichtingen daarop komt het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de behandeling van de zaak in beroep geen aanleiding geeft tot het vaststellen van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de begeleiding van de bedrijfsarts is gegaan zoals van een redelijk handelend bedrijfsarts verwacht mocht worden. De bedrijfsarts heeft dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
3.6 Het college merkt hierbij nog het volgende op. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar beslissing gereageerd op alle vijftien klachtonderdelen en het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen die hierin staan genoemd. Het debat tijdens de mondelinge behandeling geeft het college wel aanleiding voor een paar aanvullende overwegingen. Voor het college staat vast dat de bedrijfsarts de diagnose dunne vezel neuropathie als uitgangspunt bij de begeleiding heeft genomen. Hierbij waren klager en de bedrijfsarts het erover eens dat klager te kampen heeft met een progressieve aandoening die beperkingen met zich meebrengt maar die niet betekent dat klager helemaal niet meer kan werken. Het college ziet geen aanknopingspunten voor de stellingen van klager dat de bedrijfsarts de aandoening en/of de beperkingen negeerde of anderszins geen aandacht had voor de beperkingen en mogelijkheden van klager om zijn werk te hervatten. Een vervroegde WIA-aanvraag is uitsluitend mogelijk als er sprake is van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Bij klager was hiervan geen sprake. De omstandigheid dat bij de werkgever van klager geen passend werk mogelijk was maakt dit niet anders. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het klachtonderdeel over de vervroegde WIA-aanvraag terecht ongegrond verklaard.
3.7 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover de klacht is uitgebreid of aangevuld;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting, voorzitter; T. Dompeling en J. Legemaate, leden-juristen; N. Abdoelkariem en J.H.M. de Brouwer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 26 maart 2024 op de klacht van:
A., wonende te B.,
klager,
tegen
C., bedrijfsarts,
werkzaam vanuit D.,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager, bakwagenchauffeur bij een transportbedrijf, heeft zich op 13 mei 2022 ziekgemeld wegens lichamelijke klachten. Verweerder is vanuit zijn rol als zelfstandig bedrijfsarts betrokken geraakt bij klager. Klager is hier niet tevreden over en klaagt – kort gezegd – dat de bedrijfsarts zijn functie onvoldoende heeft uitgeoefend en misbruik heeft gemaakt van zijn positie.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 mei 2023;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 26 oktober 2023.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, een inmiddels 58-jarige man die bekend is met dunne vezel neuropathie, is als bakwagenchauffeur werkzaam bij een transportbedrijf. Op 13 mei 2022 heeft klager zich ziekgemeld wegens progressieve lichamelijke klachten.
3.2 De bedrijfsarts is werkzaam als zelfstandig bedrijfsarts en in dat kader ingehuurd door de arbodienst E., die op haar beurt weer is ingehuurd door de arbodienst van de werkgever van klager (F.).
3.3 De bedrijfsarts heeft klager (in ieder geval) gesproken tijdens de spreekuren op 7 juni 2022, 28 juni 2022, 23 augustus 2022, 27 september 2022, 8 november 2022, 13 december 2022 (telefonisch), 31 januari 2023 (telefonisch), 14 maart 2023, 11 april 2023, 9 mei 2023, 20 juni 2023, 5 september 2023. De bedrijfsarts is nog steeds betrokken bij klager en ziet hem tot op heden geregeld tijdens het spreekuur.
3.4 De bedrijfsarts heeft op 27 september 2022 een Inzetbaarheidsprofiel (hierna: IZP) opgesteld. Op 22 november 2022 heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsdeskundig onderzoek gedaan (hierna: ADO) en op 8 januari 2023 is een arbeidsdeskundige rapportage uitgebracht. Vervolgens heeft de bedrijfsarts het IZP op enkele punten aangepast, wat resulteerde in de IZP van 9 mei 2023. Op 6 juni 2023 heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsdeskundige herbeoordeling gedaan.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Het college begrijpt dat klager de bedrijfsarts het volgende verwijt:
a) dat de bedrijfsarts de chronische aandoening van klager heeft genegeerd;
b) dat de bedrijfsarts de re-integratie van klager heeft vertraagd of geblokkeerd;
c) dat de bedrijfsarts dreigde te klagen bij de werkgever van klager;
d) dat er geen sprake was van een goede ziektebeschrijving;
e) dat er geen sprake was van een goede bemiddeling bij de door klager ingediende klacht bij de werkgever van klager en het re-integratietraject;
f) dat er geen sprake was van preventie/preventief medisch onderzoek;
g) dat er geen sprake was van signalering van beroepsziektes;
h) dat de bedrijfsarts de aandoening van klager weigerde op te nemen in de rapportage;
i) dat de bedrijfsarts het dossier niet heeft overgenomen van de andere arbo-arts;
j) dat de bedrijfsarts wel een opbouw heeft geadviseerd om naar werk terug te keren, maar nooit terugkeer naar eigen werk mogelijk heeft gemaakt;
k) dat de bedrijfsarts zich bemoeide met de klacht bij de werkgever over de re-integratie;
l) dat de bedrijfsarts de vragen van klager niet wilde beantwoorden;
m) dat de bedrijfsarts geen toestemming wilde geven voor een vervroegde WIA-keuring;
n) dat de bedrijfsarts alleen een IZP opstelde, maar de werkgever ook had kunnen wijzen op aanstellingskeuring voor eigen werk;
o) dat de bedrijfsarts geen contact opnam met huisarts of specialisten om een IZP
op te stellen.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht in al haar onderdelen als ongegrond af te wijzen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.
5.2 Het college oordeelt dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zal dat hierna uitleggen.
Klachtonderdeel a) negeren van de chronische aandoening van klager?
5.3 Het college is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de bedrijfsarts de chronische aandoening van klager heeft genegeerd. De bedrijfsarts heeft dat betwist en dit wordt ook niet ondersteund in de stukken. Op welke wijze de bedrijfsarts de aandoening zou hebben genegeerd is door klager verder ook niet toegelicht. Uit de stukken blijkt juist dat de bedrijfsarts de aandoening als vaststaand gegeven heeft aangenomen en hij benoemt hierin ook dat dit beperkingen met zich brengt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b) het vertragen of blokkeren van het re-integratietraject?
5.4 Het college is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de bedrijfsarts het re-integratietraject heeft vertraagd of geblokkeerd. De bedrijfsarts betwist dit en een en ander blijkt ook niet uit de stukken. Klager heeft dit klachtonderdeel ook niet verder toegelicht zodat onduidelijk is waar klager precies op doelt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) dat de bedrijfsarts dreigde te klagen bij de werkgever van klager
5.5 Dit klachtonderdeel is onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd. Niet is toegelicht wanneer en waarmee de bedrijfsarts precies zou hebben gedreigd. Nu de bedrijfsarts deze stelling heeft betwist, kan het college ook niet vaststellen dat hiervan sprake is geweest. Voor zover klager – zoals de bedrijfsarts vermoedt – doelt op het spreekuur van 11 april 2023 is het begrijpelijk dat de bedrijfsarts tijdens dit spreekuur geen IZP heeft willen maken. Het is binnen de beroepsgroep gebruikelijk dat hiervoor een aparte afspraak wordt gemaakt omdat hiervoor meer tijd nodig is dan de tijd die tijdens een spreekuur is gereserveerd. De bedrijfsarts heeft gesteld dat klager niet wilde weggaan totdat hij geadviseerd zou hebben dat klager één dag per week zou kunnen werken. Dat de bedrijfsarts heeft geopperd om de verzuimadviseur te bellen om te de-escaleren is onder deze omstandigheden begrijpelijk en onvoldoende om tot een tuchtrechtelijk verwijt te komen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdelen d) en h) geen sprake van een goede ziektebeschrijving en weigering om de aandoening op te nemen in de rapportage?
5.6 Klager heeft onvoldoende toegelicht in welk(e) stuk(ken) geen sprake zou zijn van een goede ziektebeschrijving, zodat het college dit ook niet kan vaststellen. Voor zover klager stelt dat de bedrijfsarts de aandoening ten onrechte niet heeft opgenomen in de rapportages gaat het college aan die stelling voorbij. Het is gebruikelijk dat medische informatie niet in schriftelijke terugkoppelingen, spreekuurrapportages en IZP’s worden opgenomen omdat dit stukken zijn die ook naar de werkgever gaan en de medische informatie niet met de werkgever mag worden gedeeld. In het medisch dossier is de medische informatie wel degelijk opgenomen. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.
Ad e) en k) geen goede bemiddeling en bemoeienis?
5.7 Verder klaagt klager enerzijds dat er geen sprake was van een goede bemiddeling bij de door klager ingediende klacht bij zijn werkgever en het re-integratietraject en anderzijds dat de bedrijfsarts zich bemoeide met de klacht bij zijn werkgever over de re-integratie. Het college is het met de verweerder eens dat deze klachtonderdelen tegenstrijdig lijken. Verweerder heeft betwist dat hij zich hiermee bemoeid heeft en heeft terecht aangevoerd dat het niet aan hem is om hierbij op te treden als bemiddelaar of mediator. Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad f) ten onrechte geen preventie/preventief medisch onderzoek gedaan?
5.8 Ook aan deze stelling van klager gaat het college voorbij. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat hij is ingehuurd om de verzuimbegeleiding op zich te nemen. Daarom valt niet in te zien waarom er preventie of preventief medisch onderzoek plaats had moeten vinden. De klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Ad g) geen signalering van beroepsziektes?
5.9 Het is onduidelijk wat klager met dit klachtonderdeel precies bedoelt. Niet gesteld of gebleken is dat klager een beroepsziekte heeft gemeld en de dunne vezel neuropathie waar klager aan lijdt is ook geen beroepsziekte. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ad i) dossier niet overgenomen van de andere arbo-arts?
5.10 Klager heeft gesteld dat de bedrijfsarts het dossier niet heeft overgenomen van de andere arbo-arts. De bedrijfsarts heeft onbetwist aangevoerd dat hij in het systeem heeft gecheckt of er eerdere bedrijfsgeneeskundige medische informatie was, maar dat dit niet het geval was. Dat de bedrijfsarts die informatie niet had kan hem daarom naar het oordeel van het college ook niet worden verweten. Daarnaast stelt de bedrijfsarts dat de medische gegevens van de arts die hij ontvangen had voldoende waren om zijn taak goed uit te kunnen oefenen. Ook die stelling is goed te volgen. Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad j) wel opbouw geadviseerd maar geen terugkeer naar werk mogelijk gemaakt?
5.11 Klager verwijt de bedrijfsarts verder dat hij wel een opbouw heeft geadviseerd om naar werk terug te keren, maar nooit terugkeer naar eigen werk mogelijk heeft gemaakt. Het college is het met de bedrijfsarts eens dat het onduidelijk is wat klager hiermee precies bedoelt. Het is de taak van de bedrijfsarts om de belastbaarheid en beperkingen van werknemers te beoordelen en het is vervolgens aan de arbeidsdeskundige om de belastbaarheid te matchen met de belasting van het eigen werk of ander werk binnen de eigen organisatie. De arbeidsdeskundige heeft op basis van de IZP geconstateerd dat de belastbaarheid zou worden overschreden bij hervatting van het eigen werk. Dit valt de bedrijfsarts dan ook niet te verwijten. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Ad l) niet beantwoorden van de vragen van klager?
5.12 Klager heeft onvoldoende toegelicht waar hij op doelt, zodat het college ook
niet kan vaststellen dat hiervan sprake is gewest. Dit klachtonderdeel is eveneens
ongegrond.
Ad m) ten onrechte geen toestemming voor een vervroegde WIA-keuring?
5.13 De bedrijfsarts heeft gesteld dat een WIA-keuring gericht op een IVA bij klager niet aan de orde kon zijn omdat er (nog) geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het college kan dit volgen. Gelet daarop en nu uit de stukken blijkt dat klager zelf ook van mening was dat hij kon werken kan ook dit klachtonderdeel niet gegrond worden verklaard.
Ad n) ten onrechte niet gewezen op aanstellingskeuring voor eigen werk?
5.14 Klager verwijt de bedrijfsarts verder dat hij alleen een IZP opstelde, terwijl hij de werkgever ook had kunnen wijzen op een aanstellingskeuring voor eigen werk. Het college is het met de bedrijfsarts eens dat deze stelling niet goed te plaatsen is. Een aanstellingskeuring volgt, voor zover wettelijk toegestaan, na een sollicitatieprocedure waarbij wordt slechts beoordeeld of de kandidaat medisch gezien geschikt is voor de bedongen functie conform de daarvoor opgestelde medische functie eisen. Een dergelijke keuring past dan ook niet binnen een verzuimtraject. Dat de bedrijfsarts de werkgever van klager hier niet op heeft gewezen is daarom ook niet verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
Ad o) ten onrechte geen contact opgenomen met huisarts of specialisten?
5.15 Als laatste klachtonderdeel verwijt klager de bedrijfsarts dat hij geen contact
heeft opgenomen met zijn huisarts of specialisten ten behoeve van het opstellen van
de IZP. Het college volgt klager hierin niet. De bedrijfsarts heeft betwist dat hier
enige noodzaak toe was en op basis van het dossier is het college het daarmee eens.
Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Slotsom
5.16 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
Eisen
5.17 Tot slot merkt het college nog het volgende op. Klager heeft in zijn brief enkele ‘eisen’ opgenomen die zien op de manier waarop volgens klager een re-integratietraject ingericht en betaald zou moeten worden. Daarnaast eist hij dat melding wordt gemaakt bij het Openbaar Ministerie van valsheid in geschrifte. Het college kan niet aan deze eisen voldoen, ook niet als de klacht (deels) gegrond zou zijn. Het college kan alleen beoordelen of een zorgverlener tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en daarbij een maatregel opleggen. Er zal dan ook niet inhoudelijk op deze eisen worden ingegaan.
De beslissing
6. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 26 maart 2024 door W.A.H. Melissen, voorzitter, R.P.
Wijne, lid-jurist, F.M. Brouwer, R.P. van Straaten, en G. Koster, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door S.M. Geerding, secretaris.
secretaris w.g. voorzitter w.g.