ECLI:NL:TGZCTG:2024:157 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2386

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:157
Datum uitspraak: 14-10-2024
Datum publicatie: 14-10-2024
Zaaknummer(s): C2024/2386
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft in mei 2014 bij klaagster implantaten en kunstbot geplaatst. De klacht die klaagster in 2021 hierover heeft ingediend is gegrond verklaard. Klaagster heeft op basis van informatie die zij eind 2022 heeft ontvangen een nieuwe klacht ingediend. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster op grond van het ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk verklaard in de nieuwe klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep tegen deze beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2386 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., tandarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
hierna: de tandarts, gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
De tandarts heeft in mei 2014 bij klaagster implantaten en kunstbot geplaatst. De klacht die klaagster in 2021 hierover heeft ingediend is gegrond verklaard. Klaagster heeft op basis van informatie die zij eind 2022 heeft ontvangen een nieuwe klacht ingediend. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster op grond van het ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk verklaard in de nieuwe klacht en het Centraal Tuchtcollege is het hiermee eens.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klaagster heeft op 18 januari 2024 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam een klacht ingediend tegen de tandarts. Bij beslissing van 14 februari 2024, met nummer A2024/6840 heeft de voorzitter van dat college klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. De beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze beslissing.
2.2 Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 september 2024 behandeld. Klaagster, de tandarts en de gemachtigde van de tandarts waren op de zitting aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Klaagster en mr. Peet hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het college en de wederpartij hebben overhandigd.
3. Waar gaat de zaak over?
3.1 De tandarts heeft op 20 mei 2014 bij klaagster implantaten in de bovenkaak geplaatst met een aanvullende botopbouw met kunstbot.

3.2. Klaagster heeft op 25 mei 2021 een klacht tegen de tandarts ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. De klacht van klaagster luidde als volgt:
a. Verweerder heeft in ontstoken bot implantaten en kunstbot geplaatst, waarvan klaagster nog steeds problemen ondervindt;
b. Verweerder verzint allerlei leugens en smoesjes en neemt geen verantwoordelijkheid.
3.3 Bij beslissing van 4 januari 2022 met nummer D2021/2057-2024-044 heeft dat college klachtonderdeel a gegrond verklaard en aan de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in overweging 6.2 van deze beslissing het volgende overwogen:
“Het inbrengen van implantaten en kunstbot in een ontstoken kaak, waarvan bij klaagster sprake was, voldoet niet aan de voor een tandarts-implantoloog geldende beroepsnormen. Het is niet voldoende om een dergelijke ontsteking te curetteren. Het college is met verweerder van oordeel dat hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ontsteking in de bovenkaak van klaagster. Verweerder had op 20 mei 2014 geen implantaten moeten plaatsen en geen kunstbot moeten aanbrengen, maar de behandeling na het aantreffen van de ontsteking en het schoonmaken daarvan moeten heroverwegen.”
3.4 Tegen deze beslissing is indertijd door beide partijen beroep ingesteld. Bij beslissing van 19 oktober 2022 met nummer C2022/1233 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige verworpen. Het beroep van de tandarts is eveneens verworpen. Het Centraal Tuchtcollege heeft overweging 6.2 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onderschreven en aangevuld.
3.5 Klaagster is in december 2022 naar een kaakchirurg geweest en zij stelt dat toen bleek dat er resten kunstbot in haar kaakgewricht en slijmvliezen zaten.
4. De klacht
Klaagster verwijt de tandarts dat hij het kunstbot niet in de kaak heeft ingespoten maar in de neusholte. Klaagster stelt dat de tandarts op de röntgenfoto moet hebben gezien dat het kunstbot niet op de goede plek terecht is gekomen en dat hij dit heeft verzwegen.
5. Oordeel voorzitter Regionaal Tuchtcollege
De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat de klacht gaat over hetzelfde handelen van de tandarts als in de eerdere procedure en heeft klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.
6. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
6.1 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat duidelijk is dat klaagster nog altijd veel problemen ondervindt aan haar kaak en dat deze problemen een grote negatieve impact hebben op haar leven. De vraag die in beroep moet worden beantwoord is of de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de op
18 januari 2024 ingediende klacht niet-ontvankelijk is, omdat klaagster op
25 mei 2021 eenzelfde klacht tegen de tandarts heeft ingediend, waarop al een onherroepelijke eindbeslissing is gegeven.
6.2 Artikel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bepaalt dat niemand nogmaals berecht kan worden ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Dit wordt het ne bis in idem-beginsel genoemd.
6.3 Volgens klaagster is van strijd met dit beginsel geen sprake omdat de eerste klacht ging over het plaatsen van implantaten in een ontstoken kaak en de huidige klacht gaat over het spuiten van kunstbot in de neusholte en het verzwijgen daarvan.
6.4 De door klaagster op 18 januari 2024 ingediende klacht heeft opnieuw betrekking op de behandeling door de tandarts op 20 mei 2014. Kern van de klachten van klaagster is, zowel in deze als in de eerdere procedure, dat de tandarts de behandeling van 20 mei 2014 niet goed heeft uitgevoerd en hier vervolgens geen verantwoordelijkheid voor heeft genomen.
6.5 Het Centraal Tuchtcollege is gezien het voorgaande van oordeel dat de huidige klacht van klaagster betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als de eerder door haar tegen de tandarts ingediende klacht en dat klaagster dus klaagt over hetzelfde handelen en nalaten van de tandarts als waarover al eerder onherroepelijk is geoordeeld. De omstandigheid dat er in 2022 kunstbot is aangetroffen in de neusholte rechtvaardigt geen nieuwe behandeling van de klacht.
6.6 Naar het oordeel het Centraal Tuchtcollege heeft de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege terecht geoordeeld dat er sprake is van de ne bis in idem situatie en klaagster terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep van klaagster zal worden verworpen.
7. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: Z.J. Oosting, voorzitter; T. Dompeling en J. Legemaate, leden-juristen; R. van der Velden en A. Vissink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Voorzittersbeslissing van 14 februari 2024 naar aanleiding van de klacht van:

A., wonende te E. nu in B., klaagster,
tegen
C., tandarts, werkzaam te D.,
beklaagde, hierna ook: de tandarts.

1. De procedure
1.1 Klaagster heeft een klaagschrift ingediend, ontvangen op 18 januari 2024. De klacht is voorgelegd aan de voorzitter voor de beoordeling van de ontvankelijkheid.
1.2 De voorzitter heeft kennisgenomen van de klacht die klaagster eerder tegen de tandarts heeft ingediend. Deze eerdere klacht is binnengekomen op 25 maart 2021 en is bekend onder zaaknummer D2021/2057-2021-044. Bij beslissing van 4 januari 2022 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) Den Haag die klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. Tegen deze beslissing is vervolgens beroep ingesteld, bekend onder zaaknummer C2022/1223. Bij beslissing van 19 oktober 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en zowel het beroep van klaagster als dat van de tandarts verworpen.
2. De klacht
De tandarts is sinds 2010 met de differentiatie implantoloog geregistreerd bij de Nederlandse Vereniging voor Implantologie. Hij heeft in mei 2014 bij klaagster implantaten en kunstbot geplaatst. De kern van de huidige klacht van klaagster is dat de tandarts het kunstbot niet in de kaak heeft ingespoten, maar in de neusholte. Bovendien moet de tandarts dat volgens klaagster gezien hebben op de röntgenfoto en heeft hij door dit te verzwijgen en door te liegen onnodig ernstig leed veroorzaakt. Klaagster is in december 2022 naar een kaakchirurg geweest en toen bleek dat er resten van het kunstbot in haar kaakgewricht en slijmvliezen zaten. Zij ondervindt nu, bijna tien jaar later, dus nog steeds de negatieve gevolgen van deze gebeurtenis.
3. De overwegingen van de voorzitter
3.1 Het is de voorzitter duidelijk dat klaagster sinds de behandeling in 2014 nog steeds problemen ondervindt aan haar kaak en gebit en misschien nog operaties moet ondergaan. Dat is erg naar voor klaagster.
3.2 De voorzitter moet volgens de wet beoordelen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Dat is een zakelijke beoordeling. De voorzitter is van oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht. Voor die beslissing is het volgende van belang.
3.3 Op grond van artikel 51 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan niet nog eens over hetzelfde handelen worden geklaagd als daarover al een onherroepelijke uitspraak is gedaan door de tuchtrechter. Dit is het zogeheten ‘ne bis in idem’-beginsel.
3.4 Tegen de onder 1.2 genoemde beslissing van het CTG van 19 oktober 2022 stond geen gewoon rechtsmiddel, zoals beroep, open. Dat betekent dat die uitspraak onherroepelijk is. In die beslissing is de toenmalige klacht als volgt omschreven:
“De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:
a) Verweerder heeft in ontstoken bot implantaten en kunstbot geplaatst, waarvan klaagster nog steeds problemen ondervindt;
b) Verweerder verzint allerlei leugens en smoesjes en neemt geen verantwoordelijkheid.”
RTG oordeelde dat klachtonderdeel a) gegrond was en klachtonderdeel b) ongegrond. In de beslissing heeft het RTG overwogen dat het college – met de tandarts – van oordeel was dat hij een verkeerde inschatting had gemaakt van de ontsteking in de bovenkaak van klaagster en dat hij op 20 mei 2014 geen implantaten had moeten plaatsen en geen kunstbot had moeten aanbrengen, maar de behandeling na het aantreffen van de ontsteking en het schoonmaken daarvan moeten heroverwegen. Het CTG heeft deze overweging onderschreven en als volgt aangevuld: “Het feit dat een ontsteking aanwezig is of wordt geconstateerd in de regio waarin een implantaat wordt geplaatst, is op zich geen doorslaggevende reden om geen implantaat aan te brengen. Tijdens de zitting in beroep heeft de tandarts-implantoloog desgevraagd verklaard, hetgeen ook in de stukken is te lezen, dat hij tijdens het plaatsen van het implantaat een groene geleiachtige pus aantrof. Dit had voor de tandarts-implantoloog wel aanleiding moeten zijn te onderkennen dat dit mogelijk geen normale ontsteking betrof, maar dat deze groene geleiachtige pus zou kunnen duiden op aanwezigheid van bijvoorbeeld Actinomyces, zeker als de patiënt al bekend was met al vaker moeilijk onder controle te krijgen ontstekingen van het kaakbot. Dit had voor de tandarts-implantoloog reden moeten zijn het plaatsen van het implantaat uit te stellen en nader onderzoek te doen bijvoorbeeld in de vorm van een biopt of een kweek van de pus.” Uit deze overwegingen volgt dat het CTG ook, zij het impliciet, heeft geoordeeld dat de tandarts op 20 mei 2014 geen kunstbot had moeten aanbrengen. Over klachtonderdeel b) heeft het CTG het oordeel ‘ongegrond’ van het RTG bevestigd en overwogen dat het CTG geen aanwijzingen heeft dat de tandarts leugens of smoesjes heeft verteld.

3.5 Uit het klaagschrift leidt de voorzitter af dat de klacht die klaagster op 17 januari 2024 heeft ingediend over hetzelfde handelen van de tandarts gaat als in de eerdere procedure, te weten: het plaatsen (inspuiten) van kunstbot tijdens de behandeling van klaagster in mei 2014, en door klaagster gesteld liegen en verzwijgen van een onjuiste behandeling door de tandarts. Naar het oordeel van de voorzitter vallen deze laatste verwijten samen met het verzinnen van leugens en smoesjes en het niet nemen van verantwoordelijkheid door de tandarts, genoemd in de eerdere klacht. Nu het CTG over dezelfde klachtonderdelen in 2022 een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan, kan de tandarts hiervoor niet nogmaals worden berecht.
3.6 Dat betekent dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht en dat de klacht dus niet inhoudelijk kan worden behandeld. ‘Kennelijk’ wil zeggen dat er geen nader onderzoek naar de klacht nodig is.
4. De beslissing
Klaagster is kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht.
Deze beslissing is gegeven op 14 februari 2024 door N.B. Verkleij, voorzitter, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.
secretaris w.g. voorzitter w.g.

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- de voorzitter of het college u geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
b. Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
c. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG), maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Amsterdam. Het beroepschrift moet zijn ontvangen binnen zes weken nadat het RTG de beslissing aan u heeft verstuurd.

Vanwege mogelijke vertraging bij de bezorging van post, kunt u uw beroep ook per e-mail indienen. Dan weet u zeker dat het RTG uw beroep op tijd ontvangt. U stuurt dan binnen die zes weken uw e-mail naar TG-Amsterdam@minvws.nl. U moet het originele beroepschrift nog wel per post nasturen.

U hoeft bij uw brief of e-mail niet meteen de reden(en) van uw beroep op te geven. U ontvangt van het CTG bericht over de extra tijd die u krijgt om die redenen later toe te sturen.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u helemaal of voor een deel gelijk krijgt, ontvangt u het griffierecht terug.