ECLI:NL:TGZCTG:2024:155 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2271
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:155 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-10-2024 |
Datum publicatie: | 02-10-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2271 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft civiel forensisch psychologisch onderzoek bij klager verricht en daarvan een rapportage opgesteld. Klager vindt dat de gz‑psycholoog haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Hij verwijt haar onder meer dat zij geen professionele houding richting hem heeft gehad, dat zij ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en een ondeugdelijk rapport heeft opgemaakt, dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn rechten en dat zij het concept-rapport onbeveiligd digitaal aan hem heeft gestuurd. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart het laatste klachtonderdeel gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen een deel van deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2271 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
G., gz-psycholoog, werkzaam in H., verweerster in beide
instanties, hierna: de gz-psycholoog, gemachtigde:
mr. M.F. Mooibroek, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
Klager heeft op 1 augustus 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in ‘s Hertogenbosch
een klacht ingediend tegen de gz-psycholoog. Dat college heeft in zijn beslissing
van 17 november 2023, onder nummer H2022/4624, klachtonderdeel d) gegrond verklaard,
de klacht voor het overige ongegrond verklaard en de gz-psycholoog de maatregel van
waarschuwing opgelegd. Klager heeft tegen die beslissing tijdig beroep ingesteld.
De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep
tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2023/2259 en C2023/2260 behandeld op
de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 augustus 2024. Klager en
de gz-psycholoog zijn beiden verschenen. De gz psycholoog werd bijgestaan door mr.
M.F. Mooibroek, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De gz-psycholoog heeft forensisch psychologisch onderzoek bij klager verricht
en daarvan een rapportage opgesteld. Klager vindt dat de gz-psycholoog haar werkzaamheden
niet goed heeft uitgevoerd.
1.2 Klager verwijt de gz-psycholoog onder meer dat zij geen professionele houding
richting hem heeft gehad, dat zij ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en een ondeugdelijk
rapport heeft opgemaakt en dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn rechten.
Die klachtonderdelen zijn naar het oordeel van het college ongegrond.
1.3 Klager verwijt de gz-psycholoog ook dat zij het conceptrapport onbeveiligd
digitaal aan hem heeft toegestuurd. Dat aspect van de klacht is gegrond. Het college
legt vanwege dit onzorgvuldige handelen een waarschuwing op aan de gz-psycholoog.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen I t/m XXXIII, ontvangen op 1 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen 1 t/m 14;
- de brief van klager, ontvangen op 29 maart 2023, met de bijlagen XXXIV t/m
XLIII;
- het proces-verbaal van het op 25 april 2023 gehouden mondelinge
vooronderzoek;
- de brief van klager, ontvangen op 8 mei 2023;
- de brief van klager, ontvangen op 15 september 2023, met de bijlagen XLIV
t/m XLVIII.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 oktober 2023. Klager en
de gemachtigde van de gz-psycholoog zijn verschenen. De gz-psycholoog was afwezig
met bericht van verhindering. Klager en de gemachtigde van de gz-psycholoog hebben
pleitnotities aan het college en de andere partij overhandigd. Deze pleitnotities
maken – voor zover voorgedragen - deel uit van het procesdossier.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager en zijn ex-partner zijn in december 2020 gescheiden. Hun twee minderjarige
dochters zijn vanaf mei 2019 onder toezicht gesteld van een Gecertificeerde Instelling
en vanaf juni 2021 uit huis geplaatst in een woonvoorziening van een jeugdhulpaanbieder.
De ex-partner van klager zal hier “de moeder” worden genoemd.
3.2 In juni 2021 heeft de Gecertificeerde Instelling het Nederlands Instituut
voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) opdracht gegeven om civiel
forensisch diagnostisch onderzoek te verrichten naar het gezinssysteem. De gz-psycholoog
heeft in dat kader psychologisch onderzoek bij klager en de moeder verricht en daarover
gerapporteerd. De gz-psycholoog heeft ook samen met twee orthopedagogen-generalist
onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van klager en de moeder en daarover gerapporteerd.
De orthopedagogen-generalist hebben tevens onderzoek gedaan naar de dochters.
3.3 Klager heeft het vrijgeven van het door de gz-psycholoog opgestelde conceptrapport
van het forensisch psychologisch onderzoek bij klager van
17 februari 2022 (hierna: het conceptrapport) geblokkeerd. Volgens klager heeft
de gz-psycholoog haar werkzaamheden niet goed verricht. Daarover heeft hij ook geklaagd
bij het NIFP.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klager verwijt de gz-psycholoog dat:
a) zij als rapporteur geen professionele houding jegens hem heeft gehad;
b) zij het blokkeringsrecht niet aan hem kenbaar heeft gemaakt;
c) zij geen “concept” heeft vermeld in het conceptrapport wat verwarring schept;
d) zij het conceptrapport op een onveilige manier digitaal aan hem heeft verzonden;
e) zij ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en een ondeugdelijk rapport heeft
opgemaakt;
f) de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek in twijfel moet worden
getrokken;
g) haar kennis van wet- en regelgeving als rapporteur ondermaats is;
h) zij na het afronden van haar inzet als rapporteur nog contact heeft onderhouden
met een onderzochte.
i) Klager heeft tijdens het mondelinge vooronderzoek zijn klacht op een aantal
punten aangepast dan wel ingetrokken.
4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren
dan wel bij het (gedeeltelijk) gegrond verklaren van de klacht geen maatregel op te
leggen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 Klager vermeldt in zijn klaagschrift dat de klacht “is bedoeld ter beoordeling
van de diagnose gesteld door [de gz-psycholoog] of deze logisch voortvloeit uit het
rapport of dat er (verwijtbare) tekortkomingen zijn in het uitvoeren van het onderzoek
en opstellen van de rapportage”. Het college stelt voorop dat een klachtprocedure
niet is bedoeld om een second opinion te verkrijgen. De vraag die in een klachtprocedure
moet worden beantwoord is of de gz-psycholoog met haar beroepsmatig handelen is gebleven
binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de
gz-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. In dit
geval is de Beroepscode voor psychologen uit 2015 van het Nederlands Instituut voor
Psychologen (NIP) (hierna: de NIP-beroepscode) relevant en de NIFP-richtlijn voor
forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht uit 2018 (hierna:
de NIFP-richtlijn). Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen, is in principe
niet genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Volgens vaste rechtspraak van de tuchtcolleges moet een deskundigenrapport
van een BIG-geregistreerde zorgverlener aan de volgende eisen voldoen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.
Dit volgt ook uit de artikelen 96 en 103 van de NIP-beroepscode. Het college toetst
daarbij volledig of het onderzoek door de gz-psycholoog voldoende vakkundig en zorgvuldig
is uitgevoerd. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage beoordeelt het college
alleen of de gz-psycholoog in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.
Dit laatste is dus een marginale beoordeling.
Klachtonderdeel a) geen professionele houding?
5.3 Klager verwijt de gz-psycholoog dat haar houding richting hem niet professioneel
is geweest. Volgens klager was er sprake van een vooringenomen houding en toonzetting
ten nadele van klager. De gz-psycholoog heeft dit bestreden. Ter onderbouwing heeft
klager aangevoerd dat de gz-psycholoog hem er ten onrechte van heeft beschuldigd dat
hij het conceptrapport na het adviesgesprek op 17 februari 2022 heeft laten liggen.
Ook is hij uitgenodigd voor een startgesprek op het kantoor van de Gecertificeerde
Instelling, waar hij al lang een vete mee heeft. Verder heeft het besluit om bij het
referenten-onderzoek evenredigheid toe te passen voor een scheef beeld gezorgd, omdat
de familie van klager veel groter is dan de familie van de moeder, en is het gesprek
met de moeder van klager ten onrechte niet gebruikt bij het onderzoek.
5.4 Het college is van oordeel dat klachtonderdeel a) feitelijke grondslag mist
en daarom ongegrond is. De gz-psycholoog heeft in haar e-mail aan klager van
17 februari 2022 (zie productie XIII) geschreven (alle citaten inclusief taal- en
typfouten): “Je hebt mijn concept rapport laten liggen, dus bij deze.”. Na de reactie
daarop van klager heeft zij geschreven: “Het lag aan mijn kant van de tafel en ik
dacht het doorgeschoven te hebben maar dat bleek dus niet zo, excuses maar het lag
er dus nog.”. Hieruit blijkt dat de gz-psycholoog dit punt direct heeft rechtgezet
en haar excuses heeft aangeboden. De e-mail van 28 september 2021 met de uitnodiging
voor het startgesprek (zie bijlage 1 bij het verweerschrift) is verstuurd door de
orthopedagogen-generalist met de gz-psycholoog in kopie. Nadat klager diezelfde dag
bezwaar had gemaakt tegen de voorgestelde locatie is dit vervolgens gewijzigd in een
startgesprek bij klager thuis (zie bijlage 2 bij het verweerschrift). Het besluit
over het referentenonderzoek waarnaar klager verwijst (zie bijlage XIV), ziet op het
onderzoek van de orthopedagogen-generalist en daarmee niet op handelen van de gz-psycholoog.
Uit het conceptrapport (zie productie IX) blijkt dat de gz-psycholoog de door de moeder
van klager verstrekte informatie wel bij haar onderzoek heeft betrokken. Van de gestelde
onprofessionele houding is daarom niet gebleken.
Klachtonderdeel b) blokkeringsrecht niet kenbaar gemaakt?
5.5 Volgens klager heeft de gz-psycholoog zowel in het startgesprek als in het
adviesgesprek nagelaten om hem op zijn blokkeringsrecht te wijzen. De gz psycholoog
heeft hier tegenin gebracht dat klager daarover in het startgesprek is geïnformeerd
en dat zij klager heeft verteld dat zij het conceptrapport niet zonder zijn toestemming
aan de Gecertificeerde Instelling mocht verstrekken.
5.6 Naar het oordeel van het college is ook klachtonderdeel b) ongegrond. Het
staat vast dat klager bij de e-mail met de uitnodiging voor het startgesprek de brochure
“Informatie voor betrokkene(n)” heeft ontvangen met informatie over psychologische
rapportage in een civiele procedure, waaronder het blokkeringsrecht. Het startgesprek
bij klager thuis heeft op 14 oktober 2021 plaatsgevonden. Op
20 oktober 2021 heeft klager een verklaring ondertekend (zie bijlage 5 bij het verweerschrift).
Klager heeft tijdens de zitting gesteld dat hij deze alleen voor ontvangst heeft getekend.
Het college verwerpt die stelling, omdat in die verklaring staat dat klager is geïnformeerd
over de doelstelling en vraagstelling van het onderzoek, dat hem is uitgelegd hoe
het onderzoek wordt vormgegeven en procedureel verloopt, dat hij dit kan nalezen in
de ontvangen brochure en “dat hij is geïnformeerd over de geldende regeling met betrekking
tot de bescherming van persoonsgegevens, de klachtenprocedure en blokkering”.
Klachtonderdeel c) geen “concept” vermeld en daardoor verwarring?
5.7 Klager verwijt de gz-psycholoog dat het conceptrapport dat zij op 17 februari
2022 per e-mail aan hem heeft toegestuurd niet is voorzien van het woord “concept”
als watermerk. Volgens klager ontstaan er misverstanden als het verschil tussen een
conceptversie en een definitieve versie van een rapport niet duidelijk wordt gemaakt.
Volgens de gz-psycholoog heeft zij per ongeluk een versie van het conceptrapport die
voor haarzelf bedoeld was aan klager toegestuurd. Dit was een eenmalige omissie.
5.8 Het staat vast dat in het conceptrapport dat de gz-psycholoog na het adviesgesprek
aan klager heeft toegestuurd niet duidelijk herkenbaar is dat het om een concept ging.
Het was – teneinde verwarring te voorkomen – beter geweest dat wel te doen (zoals
door het aanbrengen van het watermerk “concept” wat in de NIFP-richtlijn wordt geadviseerd).
In haar begeleidende e-mail heeft de
gz-psycholoog wel duidelijk aangegeven dat het om het conceptrapport ging en het
rapport zelf was ook niet ondertekend, zoals bij een definitieve versie het geval
is. Gelet daarop moet voor klager voldoende duidelijk zijn geweest dat het om een
conceptversie ging. Uit niets blijkt dat de gz-psycholoog deze versie ook aan anderen
heeft verstrekt en dat daardoor verwarring is ontstaan. Klachtonderdeel c) is dus
ongegrond.
Klachtonderdeel d) conceptrapport onveilig digitaal verstuurd?
5.9 Klager verwijt de gz-psycholoog dat zij het conceptrapport op een onveilige
manier digitaal aan hem heeft verzonden. De gz-psycholoog heeft erkend dat zij het
conceptrapport onbeveiligd (niet-versleuteld) per e-mail aan klager heeft toegestuurd
en dat dat niet had mogen gebeuren.
5.10 Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG)
is de gz-psycholoog verplicht persoonsgegevens goed te beveiligen. Naar het oordeel
van het college had de gz-psycholoog het conceptrapport met privacygevoelige informatie
daarom niet onbeveiligd digitaal mogen verzenden naar klager. Het college wijst in
dit verband ook op artikel 2.8 van de NIFP-richtlijn waarin geadviseerd wordt een
conceptrapportage alleen via beveiligde (versleutelde) e-mail te versturen. Klachtonderdeel
d) is daarom gegrond.
Klachtonderdeel e) ondeugdelijk onderzoek en ondeugdelijk rapport? en klachtonderdeel
f) betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek te betwijfelen?
5.11 Vanwege hun onderlinge samenhang zal het college de klachtonderdelen e)
en f) samen beoordelen.
5.12 Klager heeft allerlei argumenten en voorbeelden aangevoerd waaruit volgens
hem blijkt dat het door de gz-psycholoog verrichte onderzoek en de daarvan opgestelde
rapportage ondeugdelijk zijn. De gz-psycholoog heeft hier gemotiveerd verweer op gevoerd.
5.13 In overweging 5.2 zijn de randvoorwaarden genoemd waaraan het onderzoek
en de rapportage van de gz-psycholoog naar aanleiding van de opdracht tot het verrichten
het forensisch psychologisch onderzoek bij klager moeten voldoen. Naar het oordeel
van het college is daaraan voldaan. Het college zal dat hierna toelichten en daarbij
de bezwaren die klager heeft aangevoerd - voor zover voor de beoordeling van belang
- betrekken.
5.14 Uit het dossier en het conceptrapport blijkt dat de vraagstelling vooraf
is genoteerd, helder is geformuleerd en twee onderdelen betreft, namelijk het functioneren
van klager en de persoonlijkheid van klager. De verhuizing van de moeder hoefde daar
niet bij te worden betrokken. De opzet van het onderzoek is van tevoren uiteengezet
aan klager en daarop heeft hij akkoord gegeven. Uit het conceptrapport blijkt duidelijk
dat de probleemanalyse en aanleiding voor het onderzoek zijn overgenomen uit het aanvraagformulier
van de opdrachtgever en dus niet door de gz-psycholoog zijn geschreven. De beschikbare
relevante stukken zijn inzichtelijk opgesomd in een lijst. Alle bronnen zijn voorgelegd
aan klager en daarop heeft hij akkoord gegeven. Reacties van klager op verslagen uit
het voortraject zijn door de opdrachtgever niet aan de gz-psycholoog verstrekt en
waren voor dit onderzoek ook niet nodig. Als klager hierover een andere opvatting
had, had het op zijn weg gelegen deze reacties in te brengen. De stukken zijn door
de gz-psycholoog naar behoren samengevat. Het is steeds voldoende duidelijk over welke
personen het gaat. Voor het onderzoek naar het functioneren is klager zelf uitgebreid
geïnterviewd. Daarnaast zijn er diverse relevante personen geïnterviewd met inspraak
en toestemming van klager. De daarvan gemaakte verslagen zijn door de informanten
zelf nagelezen, hun opmerkingen zijn verwerkt en daarna goedgekeurd. De overige personen
hebben hun medewerking aan het onderzoek onthouden. Dit alles wijst op een zorgvuldig
verlopen proces op dit punt. Voor het onderzoek naar de persoonlijkheid van klager
is gebruik gemaakt van observaties en indrukken. Verder is er een capaciteitstest
(IQ-bepaling) afgenomen en zijn er persoonlijkheids-vragenlijsten ingezet, zowel op
symptoomvaliditeit als op algemene persoonlijkheidseigenschappen en een uitsluiting
van een autisme-spectrum stoornis. Er zijn daarmee diverse valide en betrouwbare instrumenten
gehanteerd conform de beroepsnorm. Er is teruggekoppeld naar de probleemstelling en
er zijn diagnostische overwegingen opgenomen waarbij is afgesloten met een op zichzelf
correcte DSM-5 classificatie. Wel merkt het college op dat de gz-psycholoog er beter
aan had gedaan de DSM-5 classificatie ‘narcistische persoonlijkheidsstoornis’ achterwege
te laten. Deze classificatie was niet nodig voor haar conclusie en zij had zich in
plaats daarvan kunnen beperken tot een beschrijvende beeldvorming. Er is voorts een
forensische beschouwing opgenomen, gevolgd door beantwoording van de vraagstelling
van de opdrachtgever. Dat de gz-psycholoog ook observaties en indrukken heeft vermeld,
zoals over de nagels van klager, is toegestaan. Conform de richtlijn is alles in compacte
taal weergegeven. De gz-psycholoog heeft feedback opgevraagd bij een beroepsgenoot
en een jurist van het NIFP. De wijze waarop zij de ontvangen feedback heeft verwerkt,
hoeft niet inzichtelijk te worden gemaakt.
5.15 Tijdens het adviesgesprek heeft de gz-psycholoog mondeling terugkoppeling
gegeven aan klager en daarna is aan hem inzage in het conceptrapport verleend. Aan
klager is ook de mogelijkheid geboden om van zijn correctierecht gebruik te maken.
Het correctierecht ziet alleen op correctie van feitelijke gegevens en onjuistheden,
en niet op de conclusie en het advies, op indrukken, observaties of meningen van de
onderzoeker en op verslagen van verkregen informatie van derden. Reacties daarop kunnen
als bijlage worden opgenomen. Klager heeft van dit recht geen gebruik gemaakt. Ook
het blokkeringsrecht is aan klager verleend. Daarvan heeft hij wel gebruik gemaakt.
5.16 Het college concludeert op grond van dit alles dat het onderzoek qua proces
volgens de juiste stappen is verlopen en ook voldoende vakkundig en zorgvuldig is
uitgevoerd. Het conceptrapport is volgens de richtlijnen opgesteld, de onderdelen
zijn voldoende uitgewerkt en de beantwoording van de vraagstelling vloeit logisch
voort uit de bevindingen en overwegingen. Wat klager voor het overige nog aan bezwaren
heeft aangevoerd, maakt deze conclusie niet anders. De klachtonderdelen e) en f) zijn
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g) kennis van wet- en regelgeving als rapporteur ondermaats?
5.17 Klager heeft aangevoerd dat de gz-psycholoog er niet mee bekend was dat
het conceptrapport niet onbeveiligd mocht worden verzonden en dat zij heeft gemeld
dat aan (gebruikmaking van) het correctierecht een termijn van twee weken is verbonden,
terwijl daarvoor geen wettelijke basis bestaat en zij hem niet in de gelegenheid heeft
gesteld om van zijn correctierecht gebruik te maken. Volgens klager is de
gz-psycholoog ook niet op de hoogte van de klachtenregeling en heeft zij hem niet
geïnformeerd over de klachtenprocedure. De gz-psycholoog heeft dit weersproken.
5.18 Het college oordeelt dat klachtonderdeel g) ongegrond is. Het onbeveiligd
verzenden van het conceptrapport was volgens de gz-psycholoog het gevolg van een eenmalige
vergissing. Van het feit dat de gz-psycholoog aanvankelijk aan klager een termijn
van twee weken heeft gegeven voor inzage en correctie, valt haar geen tuchtrechtelijk
verwijt te maken. Klager was in de gelegenheid om extra tijd te vragen en dan alsnog
van zijn correctierecht gebruik te maken. Daar heeft hij van afgezien. Klager heeft
wel gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht. Dit is doorbroken doordat de rechtbank
klager heeft bevolen het conceptrapport in te brengen in de procedure. Hiervoor onder
5.6 is overwogen dat klager bij de e-mail met de uitnodiging voor het startgesprek
op 14 oktober 2021 de brochure “Informatie voor betrokkene(n)” heeft ontvangen met
informatie over psychologische rapportage in een civiele procedure. Daarin is ook
informatie over de klachtenregeling opgenomen. Daarna, op 20 oktober 2021, heeft klager
de verklaring ondertekend waarin onder andere is vermeld dat hij is geïnformeerd over
de klachtenprocedure. Uit deze wilsverklaring en gang van zaken mag afgeleid worden
dat klager hierover is geïnformeerd.
Klachtonderdeel h) na inzet nog contact onderhouden met een onderzochte
5.19 Volgens klager heeft de gz-psycholoog na het afronden van het onderzoek
nog zaakinhoudelijk contact gehad met de moeder. De gz-psycholoog heeft dit betwist.
5.20 Het college is van oordeel dat klachtonderdeel h) geen steun vindt in de
feiten en daarom ongegrond is. Klager heeft toegelicht dat dit klachtonderdeel ziet
op de
e-mails die de gz-psycholoog op 19 juli 2022 aan de moeder heeft verzonden naar
aanleiding van vragen van de moeder over de status van de rapporten (zie productie
XXX). In haar reacties heeft de gz-psycholoog geschreven: “De conceptrapporten over
[naam klager] en beide meisjes zijn nooit in definitieve vorm aangeleverd bij opdrachtgever.
Aan [naam Gecertificeerde Instelling] is gemeld dat hiervoor nodig is dat hij zijn
commentaar op de drie rapporten aanlevert maar vooral ook akkoord geeft voor indiening.
Wij hebben nog niets gehoord.” en “Inderdaad kunnen alleen feitelijkheden aangepast
worden. Verder nemen we uiteraard als zijn reactie alles op wat hij ervan vindt. De
diagnoses en het advies zijn echter op grond van onze onderzoeken en die veranderen
niet nee.” Anders dan klager stelt, volgt hieruit niet dat de gz-psycholoog inhoudelijke
informatie over het onderzoek heeft gedeeld. Zij heeft alleen procedurele informatie
gegeven en dat is toegestaan.
Slotsom
5.21 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel d) gegrond is en
dat de andere klachtonderdelen ongegrond zijn.
Wat is een passende maatregel?
5.22 Omdat de klacht deels gegrond is, moet de vraag worden beantwoord of er
een maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, welke maatregel. De gz-psycholoog heeft
geen tuchtrechtelijk verleden. Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog onzorgvuldig
heeft gehandeld door het conceptrapport onbeveiligd per e-mail aan klager te verzenden.
Het gaat om privacygevoelige informatie, die gelet op de AVG conform het advies in
de NIFP-richtlijn via beveiligde e-mail had moeten worden verstuurd. Tijdens de zitting
is namens de gz-psycholoog aangevoerd dat zij dit incident betreurt en dat het onbeveiligd
en/of per e-mail versturen niet haar vaste werkwijze is, omdat zij rapportages normaal
gesproken tijdens een fysieke bespreking geeft. Om herhaling van dit handelen te voorkomen,
heeft zij besloten nooit meer per e-mail een rapportage te verstrekken. Op grond hiervan
is het college van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
over de klachtonderdelen a, c, e, f, en g. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
de beslissing in zoverre te vernietigen en deze klachtonderdelen alsnog gegrond te
verklaren. Het beroep van klager is niet gericht tegen het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over de klachtonderdelen b, d en h.
4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het
Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. In beroep is dit debat schriftelijk en ter zitting opnieuw
gevoerd, waarbij beide partijen gebruik hebben gemaakt van een pleitnota. Klager heeft
in beroep veel zaken naar voren gebracht, maar daarbij was geen sprake van nieuwe
klachten. Zoals ter zitting door klager is toegelicht, heeft hij alleen bij sommige
onderwerpen de bij het Regionaal Tuchtcollege al ingediende klachten nader uitgewerkt.
Het Centraal Tuchtcollege kan klager hierin volgen.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over de klachtonderdelen a, c, e, f, en g en neemt deze overwegingen
en dit oordeel integraal over. Het Regionaal Tuchtcollege is terecht tot de conclusie
gekomen dat de onderzoeken en rapportages voldoen aan de eisen die volgens vaste jurisprudentie
daaraan moeten worden gesteld en dat de klachtonderdelen a, c, e, f en g ongegrond
zijn.
4.5 Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; B.J.M. Frederiks
en
M.W. Zandbergen, leden juristen en M.A.J. Hagenaars en G.T.M. Mooren, leden beroepsgenoten
en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.