ECLI:NL:TGZCTG:2024:154 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2260
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:154 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-10-2024 |
Datum publicatie: | 02-10-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2260 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een orthopedagoog-generalist. Klager is vader van twee kinderen. De orthopedagoog-generalist heeft in het kader van een echtscheidingsprocedure en uithuisplaatsing een civiel forensisch diagnostisch onderzoek verricht naar de ouderschapsvaardigheden van klager en zijn ex-echtgenote en psychologisch onderzoek naar hun twee kinderen. Klager is van mening dat het onderzoek en de rapporten ondeugdelijk zijn. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2260 van
A., wonende in B., appellant, klager in eerste aanleg,
hierna: klager,
tegen
F., orthopedagoog-generalist, (destijds) werkzaam in D.,
verweerster in beide instanties, hierna: de orthopedagoog-
generalist, gemachtigde: mr. M.F. Mooibroek, advocaat te Utrecht.
1. Procesverloop
Klager heeft op 1 augustus 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege in ‘s Hertogenbosch
een klacht ingediend tegen de orthopedagoog-generalist. Dat college heeft de klacht
in zijn beslissing van 17 november 2023, onder nummer H2022/4629, kennelijk ongegrond
verklaard. Klager heeft tegen die beslissing tijdig beroep ingesteld. De orthopedagoog-generalist
heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijkertijd
maar niet gevoegd met de zaken C2023/2259 en C2023/2271 behandeld op de openbare zitting
van het Centraal Tuchtcollege van 28 augustus 2024. Klager en de orthopedagoog-generalist
zijn beiden verschenen. De orthopedagoog-generalist werd bijgestaan door mr. M.F.
Mooibroek, voornoemd. Partijen hebben hun standpunten op de zitting verder toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager is vader van twee kinderen. In het kader van de echtscheidings-procedure
en uithuisplaatsing is verweerster via het NIFP verzocht om een civiel forensisch
diagnostisch onderzoek te verrichten naar de ouderschapsvaardigheden van klager en
zijn ex-echtgenote en psychologisch onderzoek naar hun twee kinderen. Klager stelt,
samengevat, dat verweerster een ondeugdelijke rapportage heeft opgesteld. Verweerster
voert gemotiveerd verweer.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 augustus 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- aanvullende documenten van klager, ontvangen op 6 april 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 25 april 2023;
- een aanvullende reactie van klager, ontvangen op 8 mei 2023;
- een reactie van verweerster, ontvangen op 16 juni 2023;
- een verzoek herleving klachtonderdeel 4, per e-mail ontvangen op 9 oktober
2023.
2.2 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht, klachten ingediend tegen andere
zorgverleners. Deze zaken zijn bekend onder zaaknummers H2022/4624 en H2022/4628.
In alle zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij
aanwezig waren.
3. De feiten
Klager en zijn ex-echtgenote zijn de ouders van twee minderjarige dochters (geboren
in 2010 en 2013). In 2018 heeft zijn ex-echtgenote een echtscheiding aangevraagd.
In het kader van de echtscheidingsprocedure zijn de dochters in 2019 onder toezicht
gesteld. Naar aanleiding van een incident in juni 2021 zijn beide kinderen met spoed
uit huis geplaatst. In verband met de beoordeling van de verlenging van de machtiging
uithuisplaatsing van de dochters voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling
oordeelt de kinderrechter in de beschikking van 18 juni 2021 als volgt:
“Er is al langere tijd sprake van hevige strijd tussen de ouders. De ouders kunnen
niet met elkaar communiceren of afspraken maken. Op zondag 6 juni 2021 heeft deze
strijd geleid tot een hevig incident waarbij [RTG: namen dochters] werden ingezet
als middel in deze strijd. Dit is zeer schadelijk. De GI gaat het NIFP onderzoek laten
doen om te zien welke opvoedvaardigheden ouders hebben, welke zij missen en wie van
hen de kinderen kan bieden wat zij nodig hebben. Vooralsnog zijn de ouders allebei
niet in staat om de kinderen een veilige, rustige en stabiele opvoedomgeving te bieden.”
Verweerster is in dit verband in september 2021 via het Nederlands Instituut voor
Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) verzocht om een civiel forensisch diagnostisch
onderzoek te verrichten naar de ouderschapsvaardigheden van klager en zijn ex-echtgenote
en psychologisch onderzoek naar hun twee kinderen. Verweerster en haar collega-orthopedagoog
(waarvan de zaak is geregistreerd onder H2022/4628) stemden hiermee in. Mederapporteur,
een GZ-psycholoog (waarvan de zaak is geregistreerd onder H2022/4624) zou zich richten
op psychologisch onderzoek naar de ouders.
Klager is hierop uitgenodigd voor een startgesprek op 14 oktober 2021 bij JB-E..
Op verzoek van klager heeft het startgesprek plaatsgevonden bij hem thuis. Klager
is vervolgens akkoord gegaan met de onderzoeksopzet met daarin een weergave van de
onderzoeksvragen. Per e-mail van 21 oktober 2021 heeft klager laten weten dat JB-E.
selectief is geweest met brondocumenten toe te sturen. Klager heeft hierop aangegeven
met een aantal stukken akkoord te zijn, met een aantal niet en nog een aantal onder
voorwaarden. Verder stelde klager voor een aantal stukken toe te voegen, gaf hij zijn
visie op door zijn ex-echtgenote voorgestelde referenten en stelde hij zelf referenten
voor. Daarnaast heeft klager per e-mail van 5 november 2021 verzocht om in het onderzoek
rekening te houden met een verhuizing van zijn ex-echtgenote. Het onderzoek is daarop
van start gegaan. Op 15 november 2021 heeft verweerster gesproken met de kinderen.
Op 2 en 9 december 2021 heeft verweerster (digitale) gesprekken gevoerd met klager
over de kinderen. Op 16 december 2021 vond een (tweede) interactieobservatie van de
kinderen met klager plaats. Bij e-mail van 21 december 2021 heeft verweerster de verslagen
van de gesprekken die zij op 2 en 9 december met klager heeft gehad ter controle aan
klager voorgelegd op feitelijke onjuistheden. Klager reageerde per e-mail en maakte
kenbaar het een en ander doorgestreept te hebben en opmerkingen te hebben geplaatst.
Nadat verweerster feedback vanuit het NIFP had ontvangen en verwerkt, heeft zij
gezamenlijk met haar collega-orthopedagoog haar bevindingen over klager en de kinderen
en het onderzoek opgetekend in concept-rapporten, te weten:
- een ‘forensisch psychologisch onderzoek opvoedvaardigheden’ betreffende klager,
mede opgesteld door een GZ-psycholoog;
- twee ‘forensisch psychologisch onderzoeken’ betreffende de dochters van klager.
Uit deze concept-rapporten bleek, kort samengevat, dat er bij klager op kortere
en langere termijn geen mogelijkheden werden gezien voor terugplaatsing van beide
kinderen bij hem. Klager heeft bezwaren tegen de inhoud van deze concept-rapporten
en gelet hierop zijn de concept-rapporten niet definitief gemaakt en evenmin aan JBB
verschaft.
Tijdens de zitting bij de kinderrechter op 19 april 2022 heeft de kinderrechter
klager bevolen de rapporten van het NIFP in de stand waarin deze zich bevonden uiterlijk
3 mei 2022 over te leggen aan de rechtbank, omdat de uitkomsten van dit onderzoek
van cruciaal belang zijn voor de verdere beoordeling van het voorliggende verzoek
tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van klagers dochters. Vervolgens
is door de kinderrechter bij beschikking van 1 juli 2022 geoordeeld dat het verzoek
van klager voor de benoeming van een bijzondere curator wordt afgewezen. In deze procedure
heeft klager diverse bezwaren geuit over de concept-rapporten en het onderzoek. De
rechtbank is voorbij gegaan aan de bezwaren van klager en heeft geoordeeld dat het
opnieuw deel laten nemen van de kinderen aan een onderzoek te veel spanningen met
zich zal brengen.
4. De klacht en de reactie van de orthopedagoog-generalist
4.1 Klager verwijt de orthopedagoog-generalist dat zij:
a) geen professionele houding jegens klager heeft gehad;
b) haar professie als onafhankelijk adviseur in een familierechtzaak heeft
geschonden door zich te laten beïnvloeden door de opdrachtgever;
c) klager niet kenbaar heeft gemaakt dat hij binnen het onderzoek recht had op
toepassen van het blokkeringsrecht;
d) ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en ondeugdelijke conceptrapporten heeft
opgeleverd;
e) doordat de concept-rapporten de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kunnen
doorstaan, de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek in twijfel
valt te trekken;
f) medewerking weigerde nadat klager bekend maakte een klacht in te hebben
gediend, doordat de klachtprocedure niet conform de richtlijnen is uitgevoerd;
g) contact heeft onderhouden met derden omtrent het onderzoeksrapport.
Hoewel klager tijdens het mondeling vooronderzoek het klachtonderdeel ‘kwaliteitsfeedback
op conceptrapporten ontbreekt’ expliciet heeft ingetrokken, heeft hij het college
op 9 oktober 2023 bericht dit klachtonderdeel te willen laten herleven. Aangezien
verweerster zich in het verweerschrift al heeft uitgelaten over dit klachtonderdeel,
zal het college dit klachtonderdeel alsnog bij de beoordeling betrekken.
Het college stelt allereerst het volgende vast. Klager heeft een veelheid aan klachten
ingediend tegen verweerster. In een dergelijke situatie dient het college te komen
tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren.
De verwijten die klager verweerster maakt hebben, kort gezegd en zakelijk weergegeven,
betrekking op de wijze waarop de (mede) door verweerster gemaakte rapportage tot stand
is gekomen. Het college zal dan ook beoordelen of de rapportages die mede door verweerster
zijn opgemaakt, op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
4.2 De orthopedagoog-generalist heeft het college verzocht de klacht ongegrond
te verklaren. Op hetgeen zij heeft aangevoerd, zal het college hieronder nader ingaan.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De (onderzoeks)relatie tussen verweerster en klager wordt gelijkgesteld aan
een behandelrelatie, dus de eerste tuchtnorm uit 47 lid 1 van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is van toepassing. Het college toetst
of de orthopedagoog-generalist heeft gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht.
De norm daarvoor is de ‘redelijk handelende en redelijk bekwame’ orthopedagoog-generalist.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de orthopedagoog-generalist
op dat moment geldende regels en beroepsnormen. Als uitgangspunt geldt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 De orthopedagoog-generalist is in de uitoefening van haar functie als pro
Justitia-rapporteur gehouden aan de Gedragscode van de NRGD. Daarnaast zijn er eisen
die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage worden gesteld:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het
berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de
voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op
welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de
gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de orthopedagoog-generalist uit
het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan.
Daarnaast toetst het college of de orthopedagoog-generalist in redelijkheid tot haar
conclusie heeft kunnen komen (ECLI:NL:TGZCTG:2021:19).
Het college oordeelt dat de orthopedagoog-generalist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld.
5.3 Verweerster heeft in haar rapportages gedetailleerd uiteengezet op welke
stukken de rapportages zijn gebaseerd, de onderzoeksopzet beschreven, de gegevens
besproken uit de stukken, de gesprekken met klager en de kinderen beschreven evenals
de psychologische onderzoeken van de kinderen en de opvoedingsvaardigheden en ouderschap
van klager. Vervolgens heeft verweerster antwoord gegeven op de door de opdrachtgever
van het onderzoek gestelde vragen.
Het college is van oordeel dat de onderzoeken en rapportages voldoen aan de in 5.2
van deze beslissing weergegeven criteria. Overigens betwist klager de conclusies van
de rapporten niet. Het college is verder van oordeel dat de uitgebreide gegevens die
door verweerster in de beoordeling zijn betrokken de door haar getrokken conclusies
kunnen dragen. De omstandigheid dat bij het horen van klagers dochters deels iemand
van het gezinshuis aanwezig was, maakt niet dat van deze verklaringen niet kan worden
uitgegaan. Uit de rapporten komt naar voren dat de kinderen het onderzoek spannend
vonden. Evenals de kinderrechter acht het college het niet onbegrijpelijk dat de onderzoekers
ervoor gekozen hebben een voor de kinderen vertrouwd persoon bij het gesprek aanwezig
te laten zijn. Dat de dochters hierdoor in hun uitlatingen zouden zijn beïnvloed,
blijkt niet uit de antwoorden die zij hebben gegeven.
5.4 Het college ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de de
orthopedagoog-generalist geen professionele houding jegens klager heeft aangenomen.
Zo kan aan de omstandigheid dat klager in eerste instantie was uitgenodigd voor een
startgesprek op de locatie van JB-E. niet de waarde worden gehecht die klager wenst,
nu verweerster onweersproken heeft gesteld niet op de hoogte te zijn geweest van de
vete tussen klager en JB-E. Verweerster heeft daarnaast gezorgd voor een evenwichtige
verdeling van de referenten tijdens het onderzoek en heeft voldoende uiteengezet waarom
zij van mening was dat klager zich dwingend opstelde in het contact.
Dat verweerster zich heeft laten beïnvloeden door de opdrachtgever, zoals klager
stelt, volgt het college niet. Klager is tijdens het startgesprek akkoord gegaan met
de startdocumenten en heeft zelf nog documenten overgelegd, die verweerster in haar
beoordeling heeft betrokken. Ook de kinderrechter heeft in zijn beschikking van 1
juli 2022 geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat geen sprake zou zijn
van een onafhankelijk onderzoek.
Klager heeft daarnaast gebruik gemaakt van het blokkeringsrecht en hij is in ieder
geval per e-mail op het blokkeringsrecht gewezen. Er is geen definitief rapport opgemaakt.
Deze klacht mist dan ook feitelijke grondslag. Dit geldt ook voor klagers stelling
dat kwaliteitsfeedback op de rapporten zou ontbreken. Verweerster heeft bij het verweerschrift
de feedback door het NIFP overgelegd. Hoewel klager de data van de feedback in twijfel
trekt, ziet het college hierin geen aanknopingspunten om om deze reden aan het bestaan
van de feedbackdocumenten te twijfelen en de uitleg van verweerster dat het hier zou
gaan om een kennelijke verschrijving niet te volgen. Het gaat hierbij bovendien om
persoonlijke verwijtbaarheid van verweerster zodat de verwijten die klager in dit
verband heeft geuit richting de GZ-psycholoog buiten beschouwing kunnen blijven.
Het college volgt klager evenmin in zijn verwijt dat verweerster geen medewerking
heeft verleend aan de klachtenprocedure. Verweerster heeft alle dossierstukken aan
klager verstrekt en op een bemiddelingsgesprek stelde klager gelet op zijn reactie
per e-mail van 1 april 2022 geen prijs. Voor zover klager klaagt over de klachtafhandeling
bij het NIFP, oordeelt het college dat verweerster hier geen persoonlijk verwijt van
gemaakt kan worden.
Tot slot oordeelt het college dat ook het klachtonderdeel dat contact is onderhouden
met derden omtrent het onderzoeksrapport, kennelijk ongegrond is. Verweerster heeft
op 20 februari 2022 een e-mail van het gezinshuis ontvangen met als inhoud dat klager
zijn toestemming heeft verleend om het onderzoeksrapport over zijn dochter aan het
gezinshuis te verstrekken. Verweerster heeft klager zekerheidshalve nogmaals gevraagd
of hij toestemming gaf en toen klager dit alsnog weigerde, heeft verweerster bevestigd
het rapport niet door te sturen. Dat het gezinshuis betrokkenheid heeft gehad bij
het onderzoek, volgt niet uit het voorgaande.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
over de klachtonderdelen a, b, d, e, f en g. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
de beslissing in zoverre te vernietigen en deze klachtonderdelen alsnog gegrond te
verklaren. Het beroep van klager is niet gericht tegen het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over klachtonderdeel c betreffende het blokkeringsrecht.
4.2 De orthopedagoog-generalist heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt
het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klager te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. In beroep is dit debat schriftelijk en ter zitting opnieuw
gevoerd, waarbij beide partijen gebruik hebben gemaakt van een pleitnota. Klager heeft
in beroep veel zaken naar voren gebracht, maar daarbij was geen sprake van nieuwe
klachten. Zoals ter zitting door klager is toegelicht, heeft hij alleen bij sommige
onderwerpen de bij het Regionaal Tuchtcollege al ingediende klachten nader uitgewerkt.
Het Centraal Tuchtcollege kan klager hierin volgen.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege over de klachtonderdelen a, b, d, e, f, en g en neemt deze overwegingen
en dit oordeel integraal over. Het Regionaal Tuchtcollege is terecht tot de conclusie
gekomen dat de onderzoeken en rapportages voldoen aan de eisen die volgens vaste jurisprudentie
daaraan moeten worden gesteld en dat de orthopedagoog generalist zorgvuldig en niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5 Dit betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter; B.J.M. Frederiks
en
M.W. Zandbergen, leden juristen en N.A.M. Boom en E.E. Szerman Krabbe, leden
beroepsgenoten en E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.