ECLI:NL:TGZCTG:2024:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2414
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:152 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-09-2024 |
Datum publicatie: | 01-10-2024 |
Zaaknummer(s): | C2024/2414 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts. Klaagster bezocht de huisarts met een ernstige zwelling in de linkerborst. Daarna heeft een screening plaatsgevonden bij een ziekenhuis bij klaagster in de buurt. Klaagster wilde niet naar dat ziekenhuis, maar heeft daar op aandringen van de huisarts in verband met de vereiste spoedige diagnostiek wel mee ingestemd. Uit dit onderzoek kwam een vermoeden op een maligne lymfoom naar voren. Klaagster wilde niet verder in het nabijgelegen ziekenhuis behandeld worden, maar wilde worden verwezen naar een ander, academisch ziekenhuis. Klaagster verwijt de arts dat hij haar heeft tegengewerkt in haar wens om te worden verwezen naar het andere ziekenhuis, door summiere informatie aan dat ziekenhuis te verstrekken. Volgens klaagster heeft deze nalatigheid tot een ernstige vertraging in haar behandeling geleid en daarmee haar genezing belemmerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2414 van
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., huisarts, werkzaam in B., verweerder in beide instanties,
hierna: de huisarts, gemachtigde: mr. D. Schut-Wolfs,
verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 29 september 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege in Amsterdam
een klacht ingediend tegen de huisarts. Dat college heeft de klacht in zijn beslissing
van
2 april 2024, onder nummer A2023/6264, kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster heeft tegen die beslissing op tijd beroep ingesteld. De huisarts heeft
een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van
23 september 2024. De huisarts was daar aanwezig en werd bijgestaan door
mr. T.W.E. Meulemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand. De huisarts heeft zijn standpunt
op de zitting verder toegelicht. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen.
Het Centraal Tuchtcollege heeft na afloop van de mondelinge behandeling op
23 september 2024 de zaak in raadkamer beoordeeld en in het openbaar mondeling
uitspraak gedaan en het beroep verworpen. Wat hierna volgt is een schriftelijke
uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster heeft de huisarts op 25 juli 2023 bezocht met een ernstige zwelling
in de linkerborst. Daarna heeft een screening plaatsgevonden bij de D. te E. (hierna:
D.). Klaagster wilde niet naar dat ziekenhuis, maar heeft daar op aandringen van de
arts in verband met de vereiste spoedige diagnostiek wel mee ingestemd. Uit dit onderzoek
kwam een vermoeden op een maligne lymfoom (kwaadaardige lymfeklierkanker) naar voren.
Klaagster wilde niet verder behandeld worden in het D., maar doorverwezen worden naar
het FG., locatie G. (hierna: G.). Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar heeft
tegengewerkt in haar wens om te worden doorverwezen naar het G., door summiere informatie
aan het G. te verstrekken. Volgens klaagster heeft deze nalatigheid tot een ernstige
vertraging in haar behandeling geleid en daarmee haar genezing belemmerd.
1.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt dat hij op 1 augustus 2023 een
verwijsbrief aan het G. heeft gestuurd met alle informatie die hem op dat moment bekend
was. Hij heeft klaagster zo goed mogelijk willen helpen en haar op geen enkele manier
tegenwerkt in haar wens.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst
hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 september 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van de huisarts van 1 december 2023, met als
bijlage een beter leesbare versie van de tijdlijn in bijlage 1 bij het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 9 januari
2024;
- de e-mail van de gemachtigde van de huisarts van 11 januari 2024, met als bijlage
haar brief van dezelfde datum.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij
aanwezig waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster heeft de huisarts op 25 juli 2023 bezocht met een ernstige zwelling
in de linkerborst. Omdat deze verdacht aanvoelde, vond de huisarts het belangrijk
dat er snel onderzoek zou worden gedaan. Klaagster wilde niet naar het D., maar heeft
ermee ingestemd dat de huisarts een afspraak bij het D. zou maken waar klaagster snel
terecht kon om duidelijkheid te krijgen over de diagnose. In het D. zijn op
27 juli 2023 een mammografie en pathologisch onderzoek (een punctie-biopt) uitgevoerd.
3.2 Op 31 juli 2023 heeft een chirurg van het D. de voorlopige bevindingen van
het onderzoek telefonisch met de huisarts gedeeld, namelijk dat er een vermoeden bestond
op een maligne lymfoom en dat verdere behandeling gewenst was. Klaagster wilde, ondanks
overleg met de huisarts over de snelste behandelroute, niet verder behandeld worden
in het D., maar gaf aan dat zij naar het G. verwezen wilde worden.
3.3 Vervolgens heeft de huisarts klaagster op 1 augustus 2023 verwezen naar het
G., na overleg met de afdeling hematologie van het G.. In de verwijsbriefstaat:
“Gaarne uw evaluatie en behandeling i.v.m. gezwel in de li borst , hetgeen volgens
de biopten (D. te E.) berust op een lymfoom.
Pte wil absoluut niet verder onderzocht, laat staan behandeld worden in het D. en
wenst verdere begeleiding door specialisten in het G.. In het ver;leden is zij voor
een gynaecologische aandoening ook behandeld in het G.
Mamapoli D. heeft haar nog een PET scan aangeboden maar dit heeft zij geweigerd”.
3.4 Daarna is de huisarts op vakantie gegaan en heeft hij klaagster overgedragen
aan zijn waarnemer. De waarnemer heeft op 8 augustus 2023 de ontvangen verslagen van
het D., waaronder het verslag van de patholoog van 27 juli 2023 en het verslag van
de internist van het D. van 1 augustus 2023, aan het G. gestuurd met een verzoek tot
herbeoordeling van klaagster. Diezelfde dag heeft de poli-assistente van de afdeling
hematologie van het G. de waarnemend huisarts telefonisch geïnformeerd dat het G.
klaagster niet in behandeling neemt, met het advies haar in een zogeheten perifeer
ziekenhuis te laten behandelen. De waarnemend huisarts heeft klaagster daarna in overleg
met haar naar het H. verwezen.
3.5 Vervolgens hebben in augustus 2023 verschillende mailwisselingen plaatsgevonden
tussen klaagster en de huisartsenpraktijk over de verwijzing naar en het sturen van
het dossier aan het G..
4. De overwegingen van het college
4.1 Duidelijk is dat bij klaagster een nare en ernstige ziekte is gediagnosticeerd.
Het is begrijpelijk dat zij daarvoor de in haar ogen beste zorg wil ontvangen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.2 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden.
Heeft de huisarts tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld bij de verwijzing naar het
G.?
4.3 De huisarts heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij klaagster met
haar instemming op 25 juli 2023 heeft doorgestuurd naar het D., omdat daar snel duidelijkheid
kon worden verkregen over de diagnose, wat op dat moment prioriteit had. Het college
onderschrijft dat de verwijzing naar het D. passend was voor diagnostiek in het geval
van klaagster. Klaagster heeft daar, zij het met tegenzin, ook mee ingestemd. De voorlopige
bevindingen zijn daarna door het D. gedeeld met klaagster en de huisarts.
4.4 De huisarts heeft vervolgens met klaagster gesproken over haar wens om naar
het G. te worden verwezen in plaats van een behandeling in het D.. Daarbij heeft hij
uitgelegd dat verdere behandeling en diagnostiek het snelst konden plaatsvinden in
het D.. Verwijzing naar een andere kliniek zou tot vertraging in haar behandeling
kunnen leiden en een verwijzing naar het G. zou kunnen worden afgewezen. De huisarts
heeft klaagster hiermee zorgvuldig geïnformeerd en gewezen op de mogelijke scenario’s
die zich bij een verwijzing of een afwijzing daarvan door het G. konden voordoen.
4.5 Vast staat dat de huisarts klaagster vervolgens toch, op haar uitdrukkelijke
verzoek, op 1 augustus 2023 heeft verwezen naar het G.. Uit de stukken volgt voldoende
dat de huisarts op dat moment alleen beschikte over de informatie uit het telefoongesprek
met de chirurg van het D. van 31 juli 2023, omdat de praktijk toen nog geen uitslagen
vanuit het D. had ontvangen. De huisarts heeft toegelicht dat hij klaagster daarna
telefonisch heeft geïnformeerd over de verwijzing naar het G., waarbij hij heeft besproken
dat klaagster contact met de huisartsenpraktijk moest opnemen als zij niet binnen
een week van het G. bericht zou ontvangen. Het college is van oordeel dat de huisarts
met de doorverwijzing van klaagster naar het G. op basis van de medische informatie
waarover hij op dat moment beschikte, en het creëren van een vangnet daarbij, zorgvuldig
heeft gehandeld.
4.6 De waarnemer van de huisarts heeft vervolgens op 8 augustus 2023 de inmiddels
ontvangen uitslagen van het onderzoek door het D. naar het G. gestuurd met het verzoek
om een herbeoordeling van klaagster. Dat de uitslagen op een later moment zijn ontvangen
dan de datum waarop de onderzoeken zijn verricht en (daardoor) op een later moment
zijn nagezonden aan het G., is niet ongebruikelijk, omdat uitslagen van onderzoeken
vaak nog door specialisten moeten worden beoordeeld. Dit kan de huisarts bovendien
niet tuchtrechtelijk worden verweten.
4.7 Ook is de huisarts er niet verantwoordelijk voor dat het G. klaagster niet
in behandeling heeft genomen. Het G. neemt hierin zijn eigen beslissingen. Klaagster
is niet woonachtig binnen de regio waarbinnen het G. zogenaamde ‘tweedelijnszorg’
(reguliere specialistische zorg) verleent. Het G. accepteert alleen verwijzingen van
patiënten buiten de regio die voor zogenaamde ‘derdelijnszorg’ (ook wel hoog specialistische
zorg genoemd) in aanmerking komen. Daarvan was geen sprake bij de behandeling van
klaagster, die in ieder geval ten tijde van de verwijzing onder tweedelijnszorg viel.
Klaagster stelt dat zij wel zou zijn geaccepteerd wanneer de huisarts het volledige
dossier eerder aan het G. had toegestuurd, maar er zijn geen concrete feiten of omstandigheden
in het dossier te vinden die dit standpunt ondersteunen. In ieder geval zijn op 8
augustus 2023 door de waarnemer van de huisarts alsnog alle uitslagen met het G. gedeeld,
waarna het G. de verwijzing opnieuw heeft beoordeeld en bij de afwijzing is gebleven.
Het is dan ook niet aannemelijk dat het eerder toesturen van de verslagen het beleid
van het G., zoals hierboven beschreven, anders zou hebben gemaakt.
4.8 Gelet op het bovenstaande is niet komen vast te staan dat de huisarts klaagster
op enige manier heeft belemmerd in haar wens om te worden doorverwezen naar het G..
Hij heeft zich juist ingespannen om klaagster zo snel mogelijk passend te laten behandelen
en daarbij ook correct gevolg gegeven aan de dringende wens van klaagster om in het
G. te worden behandeld. Dat klaagster niet door het G. is geaccepteerd voor behandeling,
kan de huisarts niet worden verweten. De klacht is dan ook ongegrond.
E-mailcorrespondentie klaagster
4.9 De huisarts gaat in zijn verweerschrift verder in op het – door hem zo opgevatte
– verwijt van klaagster dat hij de door haar geboden kans niet heeft aangegrepen om
de zaak aan een klachtencommissie voor te leggen. De huisarts merkt hierover op dat
hem niet duidelijk was dat klaagster een klacht wilde indienen, maar erkent wel dat
hij na terugkeer van zijn vakantie adequater had kunnen reageren op een e-mail van
klaagster van 8 september 2023. Naar aanleiding van een miscommunicatie is een door
hem in concept opgestelde e-mail van 14 september 2023 niet verstuurd. Daar heeft
hij klaagster op 16 oktober 2023 over gebeld. Dit door de huisarts opgevatte verwijt
blijkt niet (duidelijk) uit het klaagschrift van klaagster, waarin zij haar klacht
onder het kopje ‘Klacht’ heeft omschreven zoals weergegeven onder 1.1. Voor zover
klaagster dit wel als klachtonderdeel heeft bedoeld, is het college van oordeel dat
de huisarts in het algemeen goed met klaagster in contact is gebleven, of daar in
ieder geval voldoende pogingen toe heeft gedaan. Dat per abuis de bewuste e-mail niet
is verstuurd is niet voldoende voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Conclusie
4.10 Het college is gelet op de overwegingen hiervoor van oordeel dat de huisarts
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van
de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg,
met dien verstande dat de waarnemer van de huisarts niet op 8 augustus
2023, maar een dag eerder, op 7 augustus 2023, de van het D. ontvangen verslagen/uitslagen
aan het G. heeft gestuurd met een verzoek tot herbeoordeling van klaagster.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij verzoekt – impliciet – het Centraal Tuchtcollege deze beslissing te vernietigen
en de klacht alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege om het beroep te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste
aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
en mondeling gevoerde debat. Net als het Regionaal Tuchtcollege, acht het Centraal
Tuchtcollege het heel goed te begrijpen dat klaagster voor de ernstige en ingrijpende
ziekte die bij haar is vastgesteld de in haar ogen beste zorg wil krijgen.
4.4 De behandeling van de zaak in beroep heeft echter geen ander licht op de
zaak geworpen. De huisarts heeft op 1 augustus 2023 klaagster op haar uitdrukkelijk
verzoek verwezen naar het G.. Hij beschikte toen nog niet over alle uitslagen uit
het D.. De huisarts heeft met klaagster besproken dat zij met de huisartsenpraktijk
contact moest opnemen als zij niet binnen een week van het G. bericht zou ontvangen.
Vervolgens heeft de waarnemer van de huisarts op 7 augustus 2023 de inmiddels ontvangen
verslagen/uitslagen van het D., waaronder het verslag van de patholoog en dat van
de internist, alsnog aan het G. gestuurd met een verzoek om herbeoordeling van klaagster.
De volgende dag is de waarnemend huisarts telefonisch door het G. geïnformeerd dat
dit ziekenhuis klaagster niet in behandeling neemt. De huisarts is niet verantwoordelijk
voor deze beslissing van het G.. Hij heeft zich juist ingespannen om klaagster zo
snel mogelijk passend te laten behandelen. Het Centraal Tuchtcollege is het verder
eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht
en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
4.5 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht ongegrond heeft
verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep van klaagster verwerpen.
5. De beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; Y. Buruma en Z.J. Oosting,
leden
juristen en O.T.M. Schouten en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten, bijgestaan
door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken op de zitting van 23 september 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.