ECLI:NL:TGZCTG:2024:145 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2282
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:145 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-08-2024 |
Datum publicatie: | 19-08-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/2282 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen orthopedisch chirurg. Klager bezocht in januari 2022 na een val de traumapolikliniek van het ziekenhuis waar de orthopedisch chirurg werkzaam is. Nadat röntgenfoto’s en een CT-scan van zijn elleboog waren gemaakt, werd klager gezien door een arts (niet in opleiding tot specialist), die op dat moment werkzaam was op de afdeling orthopedie. De arts werkte die dag onder supervisie van de orthopedisch chirurg. Na gezamenlijke beoordeling van de foto’s besloten zij tot een conservatieve behandeling met gips voor zes weken. Om de arm van klager werd diezelfde dag gips aangebracht. Klager kwam de volgende dag terug naar de gipskamer vanwege pijn en zwelling. Er is toen nieuw gips aangebracht. En dag later vertrok klager voor een paar dagen naar Duitsland. Daar bezocht hij een ziekenhuis, weer vanwege pijn en zwelling. De orthopedisch chirurg daar besloot klager te opereren. Klager is ontevreden over zijn behandeling door de orthopedisch chirurg. Klachtonderdeel a ziet op het stellen van een diagnose. De klachtonderdelen b en c zien op de keuze voor conservatieve behandeling. Klachtonderdeel d ziet op gezamenlijk besluitvorming. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen a, b en c ongegrond verklaard, klachtonderdeel d gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege verklaart in beroep de klachtonderdelen b en c alsnog gegrond en legt de maatregel van berisping op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2282 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., orthopedisch chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. L. Greebe.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 6 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen C. - hierna de orthopedisch chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van
14 november 2023, onder nummer A2022/5200, heeft dat College de klachtonderdelen a,
b en c ongegrond verklaard, klachtonderdeel d gegrond verklaard en de orthopedisch
chirurg de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager is van die beslissing tijdig
in beroep gekomen. De orthopedisch chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 10 juli 2024, waar zijn verschenen klager en de orthopedisch chirurg, laatstgenoemde
bijgestaan door mr. Greebe. De zaak is over en weer toegelicht. Klager heeft dat gedaan
aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“ 1. De zaak in het kort
1.1 Klager bezocht op 11 januari 2022 na een val de traumapolikliniek van het ziekenhuis
waar de orthopedisch chirurg werkzaam is. Nadat röntgenfoto’s en een CT-scan van zijn
elleboog waren gemaakt, werd klager gezien door een arts niet in opleiding tot specialist
(ANIOS, hierna: de arts), die op dat moment werkzaam was op de afdeling orthopedie.
De arts werkte die dag onder de supervisie van verweerder, orthopedisch chirurg-traumatoloog.
Na gezamenlijke beoordeling van de foto’s besloten zij tot een conservatieve behandeling
met gips voor zes weken. Om de arm van klager werd diezelfde dag het gips aangebracht.
Klager kwam de volgende dag terug naar de gipskamer vanwege pijn en zwelling. Het
gips is verwijderd en er is nieuw gips aangebracht. Een dag later vertrok klager voor
een paar dagen naar E.. Daar bezocht hij een ziekenhuis, weer vanwege pijn en zwelling.
De orthopedisch chirurg daar besloot klager te opereren.
1.2 Klager is ontevreden over zijn behandeling door verweerder. De klacht bestaat
uit verschillende onderdelen. Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk
gegrond is. Daarvoor legt het college verweerder een waarschuwing op. Hierna licht
het college deze beslissingen toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 december 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 20 juni 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 23 juni 2023 met een viertal
prints van de CT-scan;
- de brief van de gemachtigde van verweerder van 6 juli 2023 met dezelfde
beelden op een USB-stick.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 3 oktober 2023, gelijktijdig
met de zaak van klager tegen de arts (zaaknummer A2022/5201). De partijen zijn verschenen.
De orthopedisch chirurg werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de gemachtigde
hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft zijn pleitnotities voorgelezen
en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager, toen 75 jaar, werd op 11 januari 2022 door zijn huisarts doorverwezen
naar de afdeling radiologie van het F.-Ziekenhuis in D.. Klager was die dag gevallen
en had pijn aan zijn elleboog. Er werden röntgenfoto’s gemaakt van de elleboog. De
radioloog noteerde in het medische dossier (alle citaten voor zover van belang en
letterlijk weergegeven):
‘(…) Linkerelleboog
Comminutieve supracondylaire humerusfractuur. Waarschijnlijk preexistent tekenen van
artrose in het elleboogsgewricht. Uw patient werd doorverwezen naar de orthopeed.’
Klager werd daarop gezien door de arts, die in aanwezigheid van klager de röntgenfoto’s
heeft bekeken. Vervolgens verliet de arts de spreekkamer voor overleg met de orthopedisch
chirurg. Samen beoordeelden zij de röntgenfoto’s en kwamen tot het besluit om een
CT-scan te laten maken.
3.2 Er werd een CT-scan van klagers elleboog gemaakt. De radioloog noteerde in
het medische dossier:
‘(…) Supra/transcondylaire humerusfractuur met communitieve fractuur van de mediale
epicondyl doorlopend in het gewrichtsoppervlakte (zie bijvoorbeeld serie 6-64). Lichte
dislocatie van de mediale epicondyl met dorsale angulatie. Congruente gewrichtsoppervlakten.
Matige artrose in het elleboogsgewricht.’
3.3 Vervolgens ging klager terug naar de arts. Die overlegde opnieuw – buiten aanwezigheid
van klager – met de orthopedisch chirurg. Zij besloten aan de hand van de beelden
tot een conservatief beleid, wat betekent: fixeren met gips. In het medisch dossier
noteerde de arts:
‘Decursus
VG: op 20 jarige leeftijd al fractuur gehad, destijds geopereerd, daarna redelijke
functie, nooit 100% geweest.
Elleboogklachten links ontstaan na val enkele uren geleden. Gleed uit en viel.
Uitslagen onderzoek
(…)
Probleemlijst
2022/01 fractuur van distale humerus
Conclusie
Supracondylaire humerusfractuur links
Beleid
Iom C.:
Gezien redelijke stand nu bovenarms gips voor 6 weken.
Over 2 weken retour op gipskamer voor gipswissel
Daarna nog 4 weken gips waarna retour met x vooraf ‘
Diezelfde dag werd klagers arm gegipst.
3.4 De volgende dag, 12 januari 2022, kwam klager terug bij de gipskamer vanwege
pijn en zwelling van zijn arm en hand. Na beoordeling door de dienstdoende traumachirurg
op de gipskamer is het gips gespleten en is er een nieuwe gipswikkel aangelegd. In
het medisch dossier noteerde de traumachirurg: ‘(…) Co conform afspraak’.
3.5 Op 13 januari 2022 heeft klager in E. een ziekenhuis bezocht vanwege hevige
pijn en zwelling. De behandelende orthopedisch chirurg aldaar adviseerde een operatie.
Klager is vervolgens op 18 januari 2022 in E. geopereerd. Controles en nazorg hebben
in E. plaatsgevonden. In verband daarmee heeft klager na
12 januari 2022 geen contact meer gehad met verweerder of het ziekenhuis waar verweerder
werkt.
4. De klacht en de reactie van de orthopedisch chirurg
4.1 Klager verwijt de orthopedisch chirurg dat hij:
a) een onjuiste diagnose heeft gesteld door de breuk in het ellebooggewricht niet
als een complexe breuk te kwalificeren en daardoor een onjuiste (conservatieve) behandeling
heeft voorgeschreven;
b) koos voor een conservatieve behandeling, hoewel hij wist dat klager bij een
vergelijkbare situatie ongeveer 55 jaar geleden twee hersteloperaties nodig had gehad
om de beweeglijkheid terug te krijgen na een conservatieve behandeling;
c) door die behandeling een onverantwoord risico nam op blijvende schade en/of
beperking van de beweeglijkheid van de elleboog;
d) klager niet persoonlijk heeft gezien en onderzocht en niet alle verschillende
behandelopties met hem heeft besproken, waardoor klager niet voldoende geïnformeerd
is en er geen sprake is geweest van gezamenlijke besluitvorming met klager over de
behandeling.
4.2 De orthopedisch chirurg heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 Zoals de voorzitter ter zitting heeft toegelicht, beoordeelt het college niet
of er wellicht een betere behandeling mogelijk was geweest, zoals klager getoetst
wenst te zien. De vraag die het college moet beantwoorden is of de orthopedisch chirurg
de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een
redelijk bekwame en redelijk handelende orthopedisch chirurg. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de orthopedisch chirurg geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
Klachtonderdeel a), b) en c) de keuze voor conservatieve behandeling
5.2 Het college bespreekt deze klachtonderdelen tezamen vanwege de onderlinge
samenhang.
5.3 Volgens klager is de breuk in zijn ellebooggewricht ten onrechte niet als
een complexe breuk gekwalificeerd en had de elleboog geopereerd moeten worden in plaats
van gefixeerd met gips. De orthopedisch chirurg voert hiertegen aan dat duidelijk
was dat het ging om een comminutieve supracondylaire humerusfractuur. Deze diagnose
is in overleg tussen hem en de arts gesteld op grond van de foto’s, de CT-scan en
de bevindingen van de radioloog. Volgens de orthopedisch chirurg had conservatieve
behandeling met gips onder de omstandigheden de voorkeur boven operatief ingrijpen
en is de beslissing tot die behandeling weloverwogen genomen. Bij zijn keuze om klagers
elleboog te fixeren met gips heeft hij de leeftijd van klager betrokken, de aanwezige
artrose, de stand van de elleboog en de informatie die klager had gegeven over zijn
ervaringen van 55 jaar geleden. De orthopedisch chirurg heeft verder aangevoerd dat
bij de vervanging van het gips - na twee weken - standaard ook een controle door een
deskundige medisch specialist plaatsvindt aan de hand van röntgenfoto’s. Die specialist
beoordeelt dan of operatief ingrijpen alsnog noodzakelijk is.
5.4 Naar het oordeel van het college heeft de orthopedisch chirurg bij het stellen
van de diagnose en de keuze voor een conservatief behandelbeleid niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. De diagnose was dat sprake was van een comminutieve supracondylaire
humerusfractuur. Dit is een breuk van de bovenarm, boven het ellebooggewricht, waarbij
het bot in stukjes is gebroken. De term “comminutief” wordt gebruikt als de breuk
uit meer dan twee stukken bestaat. in dit geval liep de breuk tot in het gewrichtsvlak
(intra-articulair). Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat de diagnose comminutieve
supracondylaire humerusfractuur onjuist is. Volgens klager heeft de arts hem ten onrechte
verteld dat het ging om een eenvoudige in plaats van een complexe fractuur, zoals
de E.-se arts die constateerde. Volgens orthopedisch chirurg heeft de arts het woord
‘eenvoudig’ niet gebruikt. Het college kan niet vaststellen of de arts over een eenvoudige
fractuur heeft gesproken, maar ook als dat wel zo zou zijn geweest, dan zou dat niet
hebben betekend dat er een verkeerde diagnose is gesteld. In de orthopedie wordt weliswaar
gesproken over een ‘eenvoudige’ tegenover een ‘gecompliceerde’ breuk, maar deze termen
hebben daarbij niet de betekenis die zij in het normale spraakgebruik hebben. Bij
een ‘gecompliceerde’ (ook wel: open) breuk gaat het om een breuk waarbij het bot door
de huid van de patiënt steekt. De complexiteit is dan gelegen in verhoogd infectiegevaar
door bacteriën, omdat de huid is beschadigd. Daar was in het geval van klager geen
sprake van, omdat zijn huid nog intact was. In zoverre was de geconstateerde humerusfractuur
een ‘eenvoudige’ breuk in de hiervoor bedoelde zin.
5.5 Het college is van oordeel dat er zeker goede argumenten waren om klager te
opereren. In de Surgery Reference van de AO, een wereldwijd samenwerkingsverband van
chirurgen-traumatologen, wordt bij een breuk als die van klager een operatie geadviseerd.
Het gaat hierbij echter niet om een harde, in Nederland geldende richtlijn of norm.
De orthopedisch chirurg heeft ter zitting verklaard dat hij deze AO Surgery Reference
niet geraadpleegd heeft. Dat is voor orthopedisch chirurgen-traumatologen wel aan
te bevelen.
5.6 De beslissing van de orthopedisch chirurg om niet te opereren was in dit geval,
gelet op de omstandigheden van klager, echter ook verdedigbaar, in samenhang gezien
met de afspraak die was gemaakt om klager na twee weken terug te zien voor de gipswissel.
Het college overweegt hierover dat zowel opereren als een conservatieve behandeling
risico’s meebrengt, terwijl beide tot een goed resultaat kunnen leiden.
Gezien het voorgaande zijn deze klachtonderdelen ongegrond.
Klachtonderdeel d) geen gezamenlijke besluitvorming
5.7 Tussen partijen is er geen discussie over dat klager bij de arts direct bezwaar
heeft gemaakt tegen de gipsbehandeling en gevraagd heeft om een operatie. Dit was
ook bij de orthopedisch chirurg bekend. Beide artsen waren verder op de hoogte van
de informatie die klager had gegeven over zijn eerdere ervaring met een aanvankelijk
conservatieve behandeling.
5.8 Sinds 1 januari 2020 staat in artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
– waarin de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is geïmplementeerd
– kort gezegd dat een hulpverlener en een patiënt samen beslissen over de behandeling.
Dit relatiemodel, waarbij de patiënt meer een gesprekspartner is van de arts, houdt
onder andere in dat een patiënt die vanwege een gezondheids-probleem hulp zoekt, kan
beschikken over informatie die hem in staat stelt te kiezen voor de voorgestelde behandeling
of een eventueel alternatief, en dat ook kan bespreken met de arts en andersom. Het
artikel luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 448 lid 1: De hulpverlener licht de patiënt op duidelijke wijze, en desgevraagd
schriftelijk in over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over
de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand
van de patiënt.
Artikel 448 lid 2: Bij het uitvoeren van de in lid 1 neergelegde verplichting laat
de hulpverlener zich leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten
ten aanzien van:
a) de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling die hij noodzakelijk acht
en van de uit te voeren verrichtingen;
b) de te verwachten gevolgen en risico's daarvan voor de gezondheid van de patiënt;
c) andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen;
d) de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid voor wat
betreft het terrein van het onderzoek of de behandeling.
Artikel 448 lid 3: De hulpverlener stelt zich tijdens het overleg op de hoogte van
de situatie en behoeften van de patiënt, nodigt de patiënt uit om vragen te stellen
en verstrekt desgevraagd schriftelijk of elektronisch informatie over het in lid 2
bepaalde.
5.9 Volgens klager is niet aan deze verplichtingen voldaan en uit de aantekeningen
van de arts in het dossier kan het college niet afleiden dat dit wel het geval is
geweest. Daarin is immers niet genoteerd over het voeren van een dergelijk gesprek,
eventuele inbreng van klager, shared decision making of de verkrijging van informed
consent van klager voor de behandeling.
5.10 Ter zitting is toegelicht dat de arts in januari 2022 vier maanden als ANIOS
werkzaam was op de afdeling orthopedie. De orthopedisch chirurg was de supervisor
van de arts en, mede gezien diens nog heel beperkte ervaring, in die hoedanigheid
verantwoordelijk voor het handelen van de arts en voor het nakomen van de wettelijke
verplichtingen tegenover klager in het kader van de behandelingsovereenkomst. Desgevraagd
heeft de orthopedisch chirurg verklaard dat er geen duidelijke taakverdeling was tussen
hem en de arts. Er waren dus ook geen algemene of concrete afspraken over wat de arts
met klager zou moeten bespreken. Dat betekent dat er geen waarborgen waren dat aan
klager alle van belang zijnde informatie zou worden verstrekt om in samenspraak met
de arts (en/of de orthopedisch chirurg) een beslissing te nemen. Het gaat dan bijvoorbeeld
om de te verwachten gevolgen en de risico’s voor de gezondheid van klager en de vooruitzichten
van de verschillende behandelingen, in dit geval een operatie of conservatief beleid.
Gezien de korte ervaring van de arts op de afdeling orthopedie, kon niet van hem worden
verwacht dat hij alle risico’s van een operatie – en een daardoor noodzakelijke tweede
operatie – en van conservatief beleid voor klager voldoende overzag. Het lag dan ook
op de weg van de orthopedisch chirurg om klager hetzij hierover zelf voor te lichten,
hetzij de arts ter zake goed te instrueren, te meer nu hij wist dat klager liever
een operatie wilde. Dat de orthopedisch chirurg dit heeft nagelaten is tuchtrechtelijk
verwijtbaar.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.
Maatregel
5.12 De volgende vraag is of een maatregel passend is en, zo ja, welke maatregel.
Met de invoering van het shared decision making-model in het voormelde artikel 7:448
BW had de wetgever uitdrukkelijk de bedoeling dat zorgverleners patiënten meer bij
de besluitvorming over de behandeling zouden betrekken. Op de site van de KNMG is
te lezen dat dit niet alleen juridisch van belang is. Goede communicatie met de patiënt
is belangrijk voor het wederzijdse vertrouwen. In dit geval is de behandeling op zichzelf
niet onjuist geweest, maar heeft de orthopedisch chirurg er niet voor gezorgd dat
klager voldoende voorlichting heeft gekregen over de verschillende behandelingen.
Hierdoor heeft klager niet genoeg invloed gehad op de keuze voor de behandeling en
het is duidelijk dat hij zich daardoor ook onvoldoende gehoord en gezien heeft gevoeld.
Gelet op het belang van patiënten bij het daadwerkelijk geïnformeerd kunnen beslissen
is een waarschuwing op zijn plaats.
Publicatie
5.13 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets kunnen leren van wat
hiervoor onder 5.5 en 5.8 tot en met 5.10 is overwogen, in het bijzonder over de benodigde
begeleiding van onder supervisie werkende artsen en de wettelijke eisen ter zake shared
decision making. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere
tot personen of instanties herleidbare gegevens.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “3. Wat is er gebeurd?” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk
nog een keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door
het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen
en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2024 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt ertoe dat de klachtonderdelen a, b en c alsnog
gegrond worden verklaard.
4.3 De orthopedisch chirurg heeft zijn beroep tegen klachtonderdeel d ingetrokken.
Wat het beroep van klager betreft stelt hij zich op het standpunt dat het Regionaal
Tuchtcollege de klachtonderdelen a, b en c terecht ongegrond heeft verklaard en dat
het beroep daarom moet worden verworpen.
Beoordeling
4.4 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
niet kan worden vastgesteld dat de orthopedisch chirurg een onjuiste diagnose heeft
gesteld. Het Centraal Tuchtcollege sluit zich aan bij hetgeen het Regionaal Tuchtcollege
in dit verband heeft overwogen onder 5.4 en neemt dat over. Klachtonderdeel a is daarmee
ongegrond.
4.5 Klachtonderdelen b en c zien op de keuze van de orthopedisch chirurg voor een
conservatieve behandeling. In de Surgery Reference van de AO, een wereldwijd samenwerkingsverband
van chirurgen-traumatologen, wordt bij een breuk als die van klager een operatie geadviseerd.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de orthopedisch chirurg op de
zitting in beroep onvoldoende uitgelegd waarom hij is afgeweken van dit advies en
meteen heeft gekozen voor een conservatieve behandeling.
Dat een conservatieve behandeling in zijn algemeenheid een verdedigbare keuze is,
is onvoldoende om dat ook, in afwijking van genoemd advies, in het geval van klager
aan te nemen. Het Centraal Tuchtcollege neemt daarbij verder in aanmerking dat de
orthopedisch chirurg klager niet zelf heeft gezien en derhalve de specifieke omstandigheden
van klager niet in zijn afwegingen heeft betrokken en dat hij klager niet in het trauma-overleg
heeft besproken, wat gezien de aard van het letsel wel in de rede had gelegen. Bovendien
heeft de orthopedisch chirurg ook niet in het medisch dossier laten noteren dat na
twee weken bij de gipswissel een foto moest worden gemaakt. Daardoor is niet (uitdrukkelijk)
voorzien in de mogelijkheid van heroverweging van de ingezette conservatieve behandeling.
Het Centraal Tuchtcollege acht deze handelwijze niet zorgvuldig en tuchtrechtelijk
verwijtbaar. De orthopedisch chirurg had anders kunnen en moeten handelen. In zoverre
zijn de klachtonderdelen b en c gegrond.
4.6 De conclusie is dat de orthopedisch chirurg op meerdere punten tekort is geschoten
in de zorg voor klager. Omdat het Centraal Tuchtcollege in beroep meer klachtonderdelen
gegrond acht dan dat het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg heeft gedaan, is
het de vraag of aan de orthopedisch chirurg een zwaardere maatregel dan in eerste
aanleg moet worden opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege beantwoordt die vraag bevestigend.
De orthopedisch chirurg heeft niet alleen klager onvoldoende bij de besluitvorming
betrokken maar ook de keuze voor de behandeling kan de toets der kritiek niet doorstaan.
Alles afwegende vindt het Centraal Tuchtcollege de maatregel van berisping passend
en geboden.
4.7 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen
dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover het Regionaal Tuchtcollege de
klachtonderdelen b en c ongegrond heeft verklaard en voor wat betreft de opgelegde
maatregel van waarschuwing;
doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart de klachtonderdelen b en c alsnog gegrond;
legt aan de orthopedisch chirurg de maatregel van berisping op;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan-geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Gelast dat VWS-Financieel Dienstencentrum aan klager het betaalde griffierecht voor
de behandeling van de beroepsprocedure en de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege
vergoedt, voor zover dit niet reeds is gebeurd.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; H. de Hek en A.R.O.
Mooy, leden-juristen en N.R.A. Baas en W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.