ECLI:NL:TGZCTG:2024:143 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2299

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:143
Datum uitspraak: 24-07-2024
Datum publicatie: 25-07-2024
Zaaknummer(s): C2023/2299
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een GZ-psycholoog. Een journalist heeft een podcast gemaakt over klaagster. Zij heeft de GZ-psycholoog gevraagd om in de podcast gedragingen die aan klaagster worden toegeschreven, te duiden. Dit heeft de GZ-psycholoog gedaan, zonder dat hij klaagster ooit gezien of gesproken heeft. Klaagster verwijt de GZ-psycholoog zijn medewerking aan en uitlatingen tijdens de podcast. Het tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt – mede vanwege het tuchtrechtelijk verleden van de GZ-psycholoog – een voorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door de GZ-psycholoog tegen deze beslissing ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2299 van:

                                              A., GZ-psycholoog, werkzaam in B.,

                                              appellant, verweerder in eerste aanleg,

                                              gemachtigde: mr. A. Melsen,   werkzaam te Groningen

tegen

                                               C., wonende in D.,

                                               verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. M.F.E. Sprenkels, werkzaam te Beek.

1.   Verloop van de procedure

C. – hierna klaagster – heeft op 11 oktober 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle tegen A. – hierna de GZ-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 november 2023, met nummer Z2022/5013, heeft dat college de klacht gegrond verklaard. Het college heeft daarbij de bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden geschorst, met de bepaling dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de GZ-psycholoog zich binnen een periode van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging. Verder heeft het Regionaal Tuchtcollege bepaald dat de beslissing nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en het tijdschrift De Psycholoog. Tot slot heeft het Regionaal Tuchtcollege de GZ-psycholoog veroordeeld in de kosten rechtsbijstand van klaagster.

De GZ-psycholoog heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2024 behandeld.

Op de zitting zijn verschenen de GZ-psycholoog bijgestaan door mr. Melsen. Klaagster is niet verschenen. Mr. Sprenkels is namens klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Melsen en mr. Sprenkels hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan de wederpartij en het college hebben overhandigd.

2.   Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:

“ 3.   De feiten

3.1   Klaagster geniet vanwege haar privéleven en haar professionele leven

bekendheid in de media. Een journalist heeft medio 2022 meerdere podcasts over haar gemaakt om te achterhalen wat klaagster precies drijft en waardoor ze daarin succesvol is. Voor twee van de podcasts is de gz-psycholoog uitgenodigd. Hij wordt gepresenteerd als psycholoog en gedragstherapeut met een decennialange ervaring in GGZ-instellingen, klinieken en een eigen praktijk. Het gedrag dat klaagster volgens de journalist heeft vertoond, wordt door de journalist beschreven en omdat zij geen contact met klaagster kan krijgen, gaat zij te rade bij de gz-psycholoog. Aan de luisteraar wordt meegedeeld dat de gz-psycholoog een door de journalist geschreven boek en artikelen over klaagster heeft gelezen en dat hij op de hoogte is gebracht van bevindingen van de journalist die in de podcast zijn gepresenteerd. De gz-psycholoog wordt dan gevraagd wat zijn indruk van klaagster is. Het eerste wat de gz-psycholoog zegt, is – kort samengevat – dat hij denkt aan narcisme. Daarna vervolgt hij: “Je mag als psycholoog natuurlijk nooit een diagnose uitspreken over iemand die je nooit zelf hebt gesproken. Maar als je alle informatie bij elkaar legt en je zou dus als toets moeten zeggen “aan welke stoornis denk je dan?” dan heeft het in ieder geval heel veel kenmerken van een psychopaat”. Vervolgens legt hij in algemene zin uit wat (enige) kenmerken zijn van een psychopaat, om dit vervolgens op klaagster te betrekken. Later in de podcast duidt hij het aan hem gepresenteerde gedrag van klaagster als: “Een heftige poging om te bewijzen dat hoe ze waar ze vandaan komt dat niet haar wereld is. Hè dus bewijsdrang en eigenbelang. En normale mensen die hebben op een gegeven moment een reflectief vermogen om te zeggen van ‘ja, weet je, ik heb het wel gezien, ik houd ermee op (…) Je moet dit toch zien als een soort verslaving.(…) Er zit kennelijk een soort lust, bevrediging in in het gedrag (…)  en iemand puur voor de lust, bevrediging of de opwinding gaat van het doen van dit soort gedrag. En of dat dan in haar geval is om iemand pijn te doen of om rijk te worden of om macht te hebben, dat weet ik niet. Maar het zit meestal in de lust gedreven hoek”.

3.2   Op de zitting van het college heeft verweerder verklaard aan de podcast te hebben meegewerkt omdat hij streeft naar naamsbekendheid en hij wil dat mensen de boeken die hij heeft geschreven gaan kopen. Ook wil hij de kennis over de psychologie bij het grote publiek meer bekend maken.

3   De klacht en de reactie van de gz-psycholoog

3.1   Volgens klaagster heeft de gz-psycholoog klachtwaardig gehandeld, omdat hij:

a)   het zelfbeschikkingsrecht van klaagster heeft geschonden door zich uit te laten over op haar betrekking hebbende gezondheidsaspecten;

b)   buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden door te stellen dat klaagster lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis zonder dat daartoe een gedegen klinisch diagnostisch onderzoek is verricht en zelfs de kwalificatie ‘psychopaat’ heeft gebruikt;

c)   publiekelijk een beschouwing heeft gegeven op de persoon van klaagster louter en alleen aan de hand van door een derde verstrekte niet door de gz-psycholoog geverifieerde informatie.

3.2   De gz-psycholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de gz-psycholoog het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

3.3   Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4   De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

4.1   Verweerder is niet de behandelaar van klaagster geweest. De klacht betreft een publiekelijk optreden van verweerder. Hierop is de tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG van toepassing: “enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.”

Daarnaast heeft de beroepsgroep (het NIP) van de gz-psycholoog een beroepscode opgesteld. De actuele versie is de Beroepscode 2015 (hierna: de Beroepscode). In artikel 24 van de Beroepscode is opgenomen: “Wanneer psychologen professionele uitspraken doen in de media over personen, al dan niet met hun toestemming, betrachten zij daarbij terughoudendheid. Zij geven zich rekenschap van hun verantwoordelijkheid om schade te voorkomen.”

Beoordeling van de klacht

4.2   De klacht van klaagster komt er in de kern op neer dat verweerder zich professioneel over haar heeft uitgelaten, terwijl hij haar nooit heeft gesproken, laat staan onderzocht, en dat hij voor haar zeer schadelijke uitlatingen in de media heeft gedaan.

4.3   De gz-psycholoog heeft zijn optreden in de podcast en de opmerkingen die hij daarin heeft gemaakt, niet ontkend. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen behandelrelatie had met klaagster en dat hij geen stellige of diagnostische uitspraak over haar heeft gedaan. Volgens hem was de luisteraar van de podcast ervan op de hoogte dat er sprake was van eenzijdig aan hem aangereikte informatie en heeft klaagster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een weerwoord. Voor zover hij in de podcast aan klaagster refereerde deed hij dat steeds indirect, benadrukte hij dat hij haar nooit persoonlijk sprak en gebruikte hij de zinsconstructie “als – dan”.

4.4   Het college overweegt het volgende. Het optreden van de gz-psycholoog moet worden beantwoord aan de hand van de hierboven weergegeven tweede tuchtnorm. Het gaat immers niet om een behandelrelatie met klaagster, maar om uitlatingen die de gz-psycholoog heeft gedaan in de media die het gedrag van klaagster betreffen. De beroepsgroep van de gz-psycholoog heeft daarvoor een norm gesteld, die hierboven is weergegeven. Kern van die norm is terughoudendheid en het voorkomen van schade.

4.5   De bijdrage van de gz-psycholoog aan de podcast kan niet anders worden gezien dan als een professionele duiding van het gedrag van klaagster, zoals dat door de journalist aan hem is voorgehouden. Verweerder benadrukt weliswaar (één keer) dat hij geen diagnose mag stellen, maar hij duidt het gedrag vervolgens toch in niet mis te verstane bewoordingen (narcisme, psychopaat, verslaving, lust gedreven). Van enige terughoudendheid is eigenlijk geen sprake geweest en uit niets blijkt dat de gz-psycholoog zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat hem als professional gezag wordt toegekend, waardoor de uitspraken, voor een gemiddelde luisteraar, gewicht in de schaal leggen. Evenmin blijkt dat de gz-psycholoog aandacht heeft gehad voor de schadelijke effecten die het gevolg kunnen zijn van zijn uitspraken. Zijn ter zitting gevoerde verweer dat klaagster inmiddels een publieke persoon is, maakt dit niet anders. Integendeel. Juist die personen kunnen zich in het algemeen moeilijk verweren tegen allerlei aantijgingen en lijden ook schade als een professional zoals de gz-psycholoog zich op deze manier over hen uitlaat. Hoewel het in beginsel mogelijk moet zijn om algemene, niet op een persoon toegesneden situaties te verduidelijken, mocht van de gz-psycholoog worden verwacht dat hij daar een duidelijke grens had getrokken en ervan had afgezien om de persoon en het gedrag van klaagster te beoordelen. Door dat niet te doen heeft de gz-psycholoog de hierboven omschreven tuchtnorm overschreden. Dit leidt ertoe dat de klacht gegrond is.

De op te leggen maatregel

4.6   Het college ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of, en zo ja, welke maatregel aan de gz-psycholoog moet worden opgelegd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

4.7   De medewerking van de gz-psycholoog aan de podcast had, zo valt af te leiden uit zijn opmerkingen op de zitting, voor hem duidelijk een commercieel doel: naamsbekendheid en verkoop van zijn boeken. Zijn uitspraken in de podcast zijn scherp geweest en zonder afdoende terughoudendheid gegeven. Dat hierdoor schade is ontstaan, althans kan zijn ontstaan bij klaagster, ligt zeer voor de hand. Dit leidt ertoe dat het college van oordeel is dat een maatregel moet worden opgelegd.

4.8   Bij de zwaarte van de op te leggen maatregel neemt het college het volgende in aanmerking. Verweerder lijkt zich erop te beroepen dat de norm waaraan hij zich diende te houden onduidelijk zou zijn. Als de regeling van artikel 47 aanhef en onder b van de Wet BIG in samenhang wordt bezien met artikel 24 van de Beroepscode, deelt het college die opvatting niet. De norm van de behoorlijke beroepsbeoefenaar is in de beroepscode ingevuld met een duidelijke zorgvuldigheidsnorm. Het kernbegrip is daarbij terughoudendheid. Ten aanzien van zijn publieke optreden had hij zich voorts de vraag moeten stellen of dat tot schade bij klaagster zou kunnen leiden. Hij wist, want dat erkent hij in de podcast, dat hij geen diagnose mocht stellen. Toch duidt de gz-psycholoog het gedrag als professional. De norm dat het zijn verantwoordelijkheid is om schade te voorkomen is door de gz-psycholoog fors overschreden. Het college rekent dit de gz-psycholoog zwaar aan. Zijn op de zitting aan klaagster gemaakte excuses lijken dan ook eerder vanuit strategische dan ethische overwegingen te zijn gedaan. Dit vermoeden wordt gevoed door de opmerking van de gz-psycholoog dat hij andere mediaoptredens laat afhangen van de uitspraak van het college. Het ontbreken van enige reflectie op zijn optreden is zorgwekkend.

4.9   Het college betrekt ook in zijn overwegingen dat de gz-psycholoog al tweemaal eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Deze twee veroordelingen zijn weliswaar al van enige tijd geleden (2016/2017) maar betreffen ook in beide gevallen het overtreden van de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnorm. In beide gevallen is een berisping opgelegd. Ook de nu voorliggende klacht is terug te voeren op een evidente overtreding van de beroepsnorm. De gz-psycholoog lijkt niet te beseffen dat die normen er zijn ter bescherming van patiënten c.q. derden en tot doel hebben de integriteit en de ethische weerbaarheid van de beroepsgroep te waarborgen. Dit betekent dat het college nu een zwaardere maatregel zal opleggen, enerzijds passend bij de normschending en anderzijds om de gz-psycholoog duidelijk te maken dat die beroepsnormen er niet voor niets zijn en dat ook hij zich daaraan dient te houden.

4.10   Dit leidt ertoe dat het college de gz-psycholoog zal schorsen van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden, maar dit onder de voorwaarde dat hij zich binnen een periode van twee jaren niet opnieuw schuldig zal maken aan een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging (artikel 48 lid 1 sub d jo. lid 7 Wet BIG).

Publicatie

4.11   In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

Kostenveroordeling

4.12   Klaagster heeft verzocht de gz-psycholoog te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt in deze procedure, waarbij zij zelf wegingsfactor 1,5 passend vindt. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. De zwaarte van de zaak beoordeelt het college als gemiddeld, dus met factor 1. Daarbij hanteert het college – volgens de op de website van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg gepubliceerde ‘Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, versie maart 2023’ – de daar genoemde forfaitaire bedragen. In de zaak bedraagt de kostenvergoeding:

- € 597,- per punt x 3, namelijk de kosten van de gemachtigde advocaat voor het klaagschrift, het mondeling vooronderzoek en de zitting), in totaal dus € 1.791,-.”

3.   Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten die zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4.   Beoordeling van het beroep

Omvang van het beroep

4.1   De GZ-psycholoog is het niet eens met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. De GZ-psycholoog heeft twaalf ( a t/m l) beroepsgronden aangevoerd. Het beroep van de GZ-psycholoog heeft tot doel dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard. Voor zover het Centraal Tuchtcollege de GZ-psycholoog hierin niet volgt stelt de GZ-psycholoog zich op het standpunt dat als een maatregel is aangewezen, met een lichtere maatregel dan door het Regionaal Tuchtcollege is opgelegd kan worden volstaan.

4.2   Klaagster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat het beroep van de GZ-psycholoog moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden bevestigd. Daarnaast verzoekt klaagster het Centraal Tuchtcollege om de GZ-psycholoog te veroordelen in de proceskosten in beroep.

Oordeel Centraal Tuchtcollege

4.3   Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klaagster ontvankelijk en gegrond is. Ook is het Centraal Tuchtcollege het eens met de maatregel die het Regionaal Tuchtcollege aan de GZ-psycholoog heeft opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege zal hierna aan de hand van de beroepsgronden uitleggen hoe dit oordeel tot stand is gekomen.

Ontvankelijkheid (beroepsgronden a, b en c)

4.4   De GZ-psycholoog stelt dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht. Hij voert daartoe aan dat klaagster niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG, dat niet aan het zogenoemde ‘weerslagcriterium’ is voldaan omdat de klacht geen enkel verband houdt met de individuele gezondheidszorg en dat het hier niet om een medische tuchtrechtzaak gaat maar om een civielrechtelijke kwestie die naar geheel andere normen beoordeeld moet worden.

4.5   Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. De podcast waarin de GZ-psycholoog als professional uitlatingen heeft gedaan over het gedrag van klaagster gaat over de persoon van klaagster. Dit maakt klaagster al een rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 aanhef en onder a. Wet BIG en als zodanig klachtgerechtigd.

4.6   De eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG heeft betrekking op enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die de beroepsbeoefenaar heeft te betrachten ten opzichte van een patiënt of diens naaste betrekking. De tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG betreft enig handelen of nalaten dat niet door de eerste tuchtnorm wordt bestreken maar in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Voor het handelen in strijd met de tweede tuchtnorm is vereist dat dit voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg (het zogenoemde ‘weerslagcriterium’). Evident is dat de eerste tuchtnorm hier niet van toepassing is omdat tussen klaagster en de GZ-psycholoog geen behandelrelatie heeft bestaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft terecht overwogen dat het handelen van GZ-psycholoog onder de tweede tuchtnorm valt. Het verweten handelen kan het vertrouwen in de beroepsgroep en de beroepsuitoefening ernstig schaden en heeft daarmee weerslag op de individuele gezondheidszorg.

4.7   Dit betekent dat klaagster klachtgerechtigd is en dat de gedraging van de GZ-psycholoog waarover wordt geklaagd aan tuchtrechtspraak is onderworpen. Dat over dezelfde gedraging ook een civielrechtelijke procedure gevoerd kan worden, staat aan de tuchtrechtelijke beoordeling niet in de weg. Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg heeft een ander beoordelingskader dan het civiele (aansprakelijkheids)recht.

Beroepsgronden d en e

4.8   In de beroepsgronden d en e voert de GZ-psycholoog aan dat het Regionaal Tuchtcollege zich geen rekenschap heeft gegeven van de bijzondere en vooral negatieve gebeurtenissen die rond de persoon van klaagster spelen en waarvoor ‘de maatschappij’ gewaarschuwd moet worden. Verder had het Regionaal Tuchtcollege zich volgens de GZ-psycholoog moeten afvragen waarom klaagster de producent of de maker van de podcast niet heeft aangesproken.

4.9   Het Centraal Tuchtcollege gaat aan deze beroepsgronden voorbij. De GZ-psycholoog verliest uit het oog dat niet het handelen van klaagster, de podcastmaker of de producent van de podcast ter toets voorligt maar zijn handelen.

Beoordelingskader

4.10   De inhoudelijke vraag is of verweerder heeft gehandeld in strijd met ‘wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar, in dit geval een GZ-psycholoog, betaamt volgt onder meer uit de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen. Ten tijde van het handelen van de GZ-psycholoog gold de Beroepscode 2015. Voor de onderhavige kwestie is in het bijzonder artikel 24 van belang. Dit artikel luidt als volgt: “Wanneer psychologen professionele uitspraken doen in de media over personen, al dan niet met hun toestemming, betrachten zij daarbij terughoudendheid. Zij geven zich rekenschap van hun verantwoordelijkheid om schade te voorkomen.” [1]

Inhoudelijke beoordeling (beroepsgronden f, g, k en l)

4.11   De beroepsgronden f, g, k en l komen erop neer dat de GZ-psycholoog van mening is dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij zich in de podcast terughoudend heeft opgesteld en zijn uitspraken over klaagster voldoende heeft geclausuleerd. De GZ-psycholoog stelt dat zijn uitspraken over klaagster vallen onder de vrijheid van meningsuiting, waarbij geldt dat klaagster zelf ook in de belangstelling van de media staat en dus meer moet dulden. Deze beroepsgronden slagen niet. Het Centraal Tuchtcollege is het volledig eens met wat het Regionaal Tuchtcollege in overweging 4.5 daarover heeft overwogen en neemt dat hier over. De vrijheid van meningsuiting wordt voor de GZ-psycholoog als beroepsbeoefenaar begrensd door artikel 24 van de Beroepscode 2015. Van enige terughoudendheid en oog voor de schadelijke effecten die het gevolg kunnen zijn van zijn uitspraken over de persoon van klaagster is niet gebleken. De omstandigheid dat de media belangstelling voor de persoon van klaagster hebben, maakt dit niet anders. De GZ-psycholoog heeft op de zitting bij het Centraal Tuchtcollege de vraag opgeworpen wat hij in dit geval had moeten doen. Met het Regionaal Tuchtcollege (overweging 4.5) is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het antwoord op die vraag luidt: dat de GZ-psycholoog ervan had afgezien om als professional de persoon en het gedrag van klaagster in de podcast of anderszins te duiden. De afweging met die uitkomst had de GZ-psycholoog als professional, gelet op artikel 24 van de Beroepscode 2015, zelf moeten maken. Door dat niet te doen heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.  

Conclusie

4.12   Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster terecht gegrond heeft verklaard.

Maatregel (beroepsgronden h, i en j)

4.13   Met betrekking tot de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel heeft de GZ-psycholoog in beroep aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege zijn motivatie om mee te werken aan de podcast en proceshouding in eerste aanleg verkeerd heeft uitgelegd (beroepsgronden j en h) en dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte zijn tuchtrechtelijk verleden heeft meegewogen bij het bepalen van de op te leggen maatregel (beroepsgrond i). De GZ-psycholoog verzoekt het Centraal Tuchtcollege om, als er toch een maatregel wordt opgelegd, in plaats van een voorwaardelijke schorsing van drie maanden te kiezen voor een lichtere maatregel.

4.14   Net als het Regionaal Tuchtcollege weegt het Centraal Tuchtcollege het tuchtrechtelijk verleden van de GZ-psycholoog mee bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel. De GZ-psycholoog heeft zowel in 2016 als in 2018 een berisping opgelegd gekregen voor handelen in strijd met de beroepscode (RTG Groningen 29 november 2016, ECLI:NL:TGZRGRO:2016:46 en CTG 8 maart 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:72). Zorgelijk is dat de GZ-psycholoog blijft volharden in het standpunt dat zijn manier van handelen verdedigbaar is geweest en dat hij het als professional zo weer zou doen. De GZ-psycholoog lijkt zich niet bewust van de schadelijke implicaties van zijn handelen. Het in acht nemen van de beroepsnormen strekt ter bescherming van patiënten of derden en heeft tot doel de integriteit van de beroepsgroep te waarborgen. De GZ-psycholoog heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Gelet op de aard en ernst van het verweten handelen en het feit dat de GZ-psycholoog binnen een in aanmerking te nemen periode weer met de tuchtrechter in aanraking is gekomen, is het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat nu een beduidend zwaardere maatregel dan een berisping passend en geboden is. Het Centraal Tuchtcollege zal daarom de voorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden handhaven.

Proceskosten

4.15   Klaagster heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om de GZ-psycholoog te veroordelen in de kosten van deze beroepsprocedure. Omdat klaagster zich door een professioneel gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, de klacht in beroep gegrond is bevonden en aan de GZ-psycholoog een maatregel is opgelegd, zal het verzoek worden toegewezen. Het Centraal Tuchtcollege sluit voor wat betreft de berekening van deze kosten aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor juridische bijstand bedragen
€ 1.248,-- (1 punt voor het verweerschrift in beroep + 1 punt voor de zitting bij het Centraal Tuchtcollege x tarief 624,--[2] per punt x wegingsfactor van 1).

Publicatie

4.16   Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en bepaalt daarom dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en het tijdschrift De Psycholoog.

5.   Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

verstaat dat de opgelegde maatregel van schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden, gehandhaafd blijft;

bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de GZ-psycholoog zich binnen een periode van twee jaren opnieuw schuldig maakt aan een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging;

veroordeelt de GZ-psycholoog in de hierboven vastgestelde kosten van klaagster in deze beroepsprocedure van in totaal

€ 1.248,--;

veroordeelt de GZ-psycholoog dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klaagster, binnen vier weken nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort heeft laten weten;

bepaalt dat deze beslissing zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en het tijdschrift De Psycholoog.

Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter;

T. Dompeling en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser, leden-beroepsgenoten, en K.M. ten Pas, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 24 juli 2024.

Voorzitter w.g. Secretaris  w.g.

[1] Deze bepaling is ook opgenomen in de Beroepscode 2024 (artikel 22).

[2] Waarde per punt vanaf 1 januari 2024