ECLI:NL:TGZCTG:2024:14 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1879
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-01-2024 |
Datum publicatie: | 25-01-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1879 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen bedrijfsarts. In de periode 2015-2017 heeft de bedrijfsarts klager gezien in het kader va een re-integratietraject. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij in een e-mailbericht aan de werkgever van klager zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerkt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1879 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
J., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.C. de Die.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 1 maart 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen J. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van
31 maart 2023, onder nummer A2022/3973, heeft dat College de klacht kennelijk
ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De
arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Vervolgens zijn nog enkele
producties in het geding gebracht.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 29 november 2023, waar zijn verschenen klager en de bedrijfsarts, laatstgenoemde
bijgestaan door mr. A.C. de Die. De zaak is over en weer toegelicht. Klager en
mr. De Die hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal
Tuchtcollege hebben overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag
gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Van 1 juni 2015 tot 11 januari 2017 heeft de bedrijfsarts klager gezien in
het kader van een re-integratietraject. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij in
een e-mail aan de waarnemend teamleider van klager zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent in deze beslissing dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden
verklaard zonder dat het nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen. Hierna
licht het college deze beslissing toe.
De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 maart 2022;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 25 maart 2022;
- het verweerschrift;
- de (ongedateerde) brief van klager met bijlagen, binnengekomen op
15 augustus 2022;
- het proces-verbaal van het op 29 september 2022 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de aanvulling op het proces-verbaal van klager, ontvangen op 13 oktober 2022;
- de aanvulling op het proces-verbaal van verweerder, ontvangen op 17 november
2022.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De klacht en de reactie van de arts
3.1 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden
door medische gegevens aan de waarnemend teamleider van klager te verstrekken.
De bedrijfsarts heeft de klacht bestreden.
3.2 Het college gaat hieronder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
4.1. Klager verwijt de bedrijfsarts zijn medisch beroepsgeheim te hebben geschonden
door de diagnose van klager te delen met diens werkgever. Klager maakt dit op uit
e-mailcorrespondentie tussen de bedrijfsarts en de waarnemend teamleider van klager.
De waarnemend teamleider heeft op 25 april 2016 aan de bedrijfsarts per e-mail de
vraag gesteld (alle citaten voor zover van belang en inclusief eventuele taal- en
typefouten):
“Zijn er chronische (medische) beperkingen om terugkeer in eigen functie mogelijk
te maken? Via A. zou er sprake zijn van de diagnose Schizofrenie. De vraag is dan
ook in hoeverre deze diagnose bij de BA ook bekend is?”
Hierop heeft de bedrijfsarts op 2 mei 2016 geantwoord:
“Ik ben bekend met zijn diagnose. Vooralsnog zijn er geen redenen om af te wijken
van het pad: terugkeer naar eigen werk. Indien er in de aankomende re-integratie stagnatie
of moeilijkheden zouden ontstaan door beperkingen als gevolg van zijn ziekte, dan
dient dit goed omschreven te worden, en kan op basis daarvan worden afgeweken van
de terugkeer naar eigen werk en kan ingezet worden op terugkeer naar ander passend
werk.
Vooraf, op basis van de diagnose alleen, is er nu geen reden om af te wijken.”
4.2 De bedrijfsarts heeft verklaard met zijn reactie geprobeerd te hebben om zo
gepast mogelijk en afhoudend te antwoorden, door de suggestie van de waarnemend teamleider
niet te weerspreken en niet te bevestigen.
4.3 Het college constateert dat uit de e-mail van 2 mei 2016 niet volgt dat de
bedrijfsarts eerder met de werkgever van klager over diens diagnose heeft gesproken.
De waarnemend teamleider schrijft immers dat hij via klager zelf op de hoogte is van
de diagnose schizofrenie en vraagt aan de bedrijfsarts of dit ook bij hem bekend is.
Voor zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat de bedrijfsarts (actief) de diagnose
met de werkgever van klager zou hebben gedeeld, is de klacht dan ook ongegrond. Voor
zover klager met zijn klacht bedoeld heeft dat de bedrijfsarts in zijn antwoord op
de vraag van de waarnemend teamleider te veel informatie heeft gegeven, volgt het
college dat niet. De reactie van de bedrijfsarts is neutraal en bevestigt de suggestie
van de waarnemend teamleider niet. De bedrijfsarts heeft hiermee dan ook naar het
oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.4 Het college merkt op dat tijdens het mondeling vooronderzoek gesproken is over
de aanvraag van een expertiserapport bij een psychiater. Volgens klager had de bedrijfsarts
niet moeten meewerken aan deze aanvraag. Voor zover klager hierover een (aanvullende)
klacht heeft willen indienen, merkt het college op dat deze expertise door de werkgever
van klager is aangevraagd en dat het gebruikelijk is dat een dergelijke aanvraag vervolgens
door de betrokken bedrijfsarts wordt ingediend. Waarom de bedrijfsarts hier niet aan
had moeten meewerken wordt door klager niet onderbouwd. Deze klacht is dan ook ongegrond.
Conclusie
4.5 De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en
hiervoor onder “1. De zaak in het kort” en onder “4. De overwegingen van het college”
zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de
arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege
heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en
het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal
Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep
is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van
hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 november 2023 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klager strekt ertoe dat zijn klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.3 De arts kan zich vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en
stelt zich op het standpunt dat het beroep van klager moet worden verworpen.
Beoordeling
4.4 Uit het oogpunt van een goede en eerlijke procesorde kunnen in beroep alleen
die klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege worden voorgelegd die deel
uitmaken van de oorspronkelijke klacht die aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd.
Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake
is van uitbreiding van de klacht, kan klager daarin dus niet worden ontvangen.
4.5 Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden
door in zijn e-mailbericht van 2 mei 2016 de diagnose van klager te delen met de werkgever
van klager. Het Centraal Tuchtcollege volgt klager hierin niet. In het e-mailbericht
deelt de bedrijfsarts geen diagnose of andere medische gegevens met de werkgever.
Hij bevestigt evenmin de door de werkgever genoemde diagnose. De formulering had beter
gekund, hetgeen de bedrijfsarts ook heeft erkend op de zitting in beroep, maar van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
geen sprake.
4.6 Over de door de bedrijfsarts gedane aanvraag van de psychiatrische expertise
overweegt het Centraal Tuchtcollege nog het volgende. Tijdens het mondeling vooronderzoek
heeft klager aangegeven dat hij vindt dat de bedrijfsarts die expertise had moeten
weigeren. In het klaagschrift gaat klager in zijn geheel niet in op dit punt en tijdens
het mondeling vooronderzoek heeft klager volstaan met deze korte opmerking. Gelet
hierop, beschouwt het Centraal Tuchtcollege dit niet als onderdeel van de klacht.
Ter zitting in beroep heeft de bedrijfsarts overigens aangegeven dat het beter zou
zijn geweest als hij niet alleen was afgegaan op de informatie van de werkgever en
klager eerst zelf zou hebben gesproken voordat hij overging tot het doen van de aanvraag
van de expertise.
4.7 Het voorgaande betekent dat het beroep van klager wordt verworpen.
4.8 Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen
dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in beroep nieuwe
klachten heeft ingediend;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aan-geboden aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde
(TBV), met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; A.R.O. Mooy en R.A. van
der Pol, leden-juristen en J.A.W. Dekker en A.H.J.M. Sterk, leden-beroepsgenoten
en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.