ECLI:NL:TGZCTG:2024:129 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2181

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:129
Datum uitspraak: 10-07-2024
Datum publicatie: 11-07-2024
Zaaknummer(s): C2023/2181
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een GZ-psycholoog tevens psychotherapeut. Over de zoon van klaagster is, in opdracht van het OM, een pro Justitia rapport opgemaakt door een psycholoog. Klaagster was als referent in het onderliggende onderzoek betrokken. Omdat klaagster en haar zoon het niet eens waren met de inhoud van het rapport, hebben zij zich nadien meermaals tot de GZ-psycholoog/psychotherapeut gewend in zijn hoedanigheid van manager zorg & rapportage. De klacht gaat erover dat klaagster haar correctierecht ten aanzien van het rapport niet heeft kunnen toepassen. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt net als de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege dat de rapporteur verantwoordelijk is voor het toepassen van het correctierecht zodat verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/2181 van:
A. wonende in B.,
                appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C. GZ-psycholoog en psychotherapeut, werkzaam in D.,
                verweerder in beide instanties,
                gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam in Utrecht. 
1.    Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 20 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ‘s-Hertogenbosch tegen C. – hierna verweerder – een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 september 2023, met nummer H2022/4891, heeft de voorzitter van dat college de klacht kennelijk ongegrond verklaard. 
Klaagster heeft op tijd beroep ingesteld tegen deze beslissing. Verweerder heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2024 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar zoon de heer 
E. en verweerder, bijgestaan door mr. Hielkema. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.  
2.    Beslissing in eerste aanleg
De voorzitter van Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:    
“ 1.    De zaak in het kort
1.1    Over klaagsters zoon is, in opdracht van het Openbaar Ministerie, een pro Justitia rapport opgemaakt door een psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Klaagster was als referent in het onderliggende onderzoek betrokken. Omdat klaagster en haar zoon het niet eens waren met de inhoud van het rapport, hebben zij zich nadien meermaals tot verweerder gewend in zijn hoedanigheid van manager Zorg & Rapportage van het NIFP. De klacht gaat er over dat klaagster haar correctierecht ten aanzien van het pro Justitiarapport niet heeft kunnen toepassen.

De voorzitter komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. 'Kennelijk' betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht de voorzitter toe hoe tot deze beslissing is gekomen.
2.    De procedure
2.1    De voorzitter heeft de volgende stukken ontvangen:
-    het klaagschrift met bijlagen van klaagster en haar zoon, ontvangen op 
20 september 2022;
-    de brief van de secretaris aan klaagster van 29 december 2022;
-    aanvullende informatie van klaagster en haar zoon, ontvangen op 24 januari 2023;
-    de brief van de secretaris aan klaagster en haar zoon van 23 februari 2023;
-    aanvullende informatie van klaagster, ontvangen op 9 maart 2023;
-    het verweerschrift, ontvangen op 15 mei 2023.
2.2    Het klaagschrift is aanvankelijk door klaagster mede namens haar zoon ingediend. Na nadere vragen van de secretaris is duidelijk geworden dat de verwijten afkomstig zijn van klaagster en alleen betrekking hebben op het handelen van verweerder ten opzichte van haar. Daarom wordt in deze uitspraak slechts klaagster als klagende partij aangemerkt.
2.3    De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
3    De klacht en de reactie daarop
3.1    Klaagster verwijt verweerder dat zij als referent ten onrechte geen gelegenheid heeft gekregen om gebruik te maken van haar correctierecht ten aanzien van het pro Justitia rapport over haar zoon.
3.2    Verweerder heeft primair verzocht om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de klacht ongegrond te verklaren.
4    De overwegingen van de voorzitter
4.1    De voorzitter oordeelt dat klaagster wel in de klacht kan worden ontvangen, nu de klacht is gebaseerd op de veronderstelling dat verweerder als manager Zorg & Rapportage ook in individuele gevallen verantwoordelijk was voor de toepassing van het correctierecht. Dat deze veronderstelling bij beoordeling onjuist blijkt, doet aan de ontvankelijkheid als zodanig niet af.
4.2    Het pro Justitia rapport dateert van 20 augustus 2020 en is opgesteld door een psycholoog, bemiddeld via het NIFP. Verweerder was op dat moment nog niet als manager Zorg & Rapportage bij het NIFP werkzaam (pas vanaf 1 januari 2021). Het is bovendien aan de psycholoog als rapporteur om een referent in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van diens correctierecht. De NIFP-richtlijn "Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht" vermeldt hierover in paragraaf 3.5 ("Informatie van derden") het volgende:
"De rapporteur dient de referenten te informeren over het feit dat de informatie die de referent geeft, zal worden meegenomen in de rapportage en dus kenbaar zal worden aan de betrokkene. De rapporteur werkt conform de AVG, wat onder meer betekent dat je zorgvuldig omgaat met de gegevens en de rechten respecteert die de referent op grond van de AVG heeft. Er is geen actieve informatieverplichting voor de rapporteur, maar je zult een beroep op het inzage- of correctierecht wel moeten honoreren."
Dit betekent dat aan verweerder hierover geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
    Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten:
3.1    Over de zoon van klaagster is in augustus 2020, in opdracht van het Openbaar Ministerie, een pro Justitia rapport opgemaakt door een psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Klaagster was als referent in het onderliggende onderzoek betrokken. 
3.2    Verweerder is sinds 1 januari 2021 bij het NIFP werkzaam als manager Zorg & Rapportage. Omdat klaagster en haar zoon het niet eens waren met de inhoud van het rapport, hebben zij meerdere klachten ingediend bij het NIFP. Verweerder heeft naar aanleiding van deze klachten een aantal keren contact gehad met klaagster en haar zoon.
3.3    Verweerder heeft klaagster op 24 juni 2021 een e-mail toegezonden waarin hij het volgende heeft aangegeven:
“Ik heb contact gehad met psycholoog F. en hij is zeker bereid om uw op- en aanmerkingen op het verslag van het gesprek dat hij met u had aan zijn rapportage toe te voegen. Daarom verzoek ik u om uw reactie uiterlijk 2 juli a.s. per e-mail naar mij te sturen. Ik zal er dan voor zorgen dat uw reactie naar het OM wordt gestuurd.”
3.4    Op 12 juli 2021 heeft verweerder klaagster een laatste uitstel verleend voor het toezenden van haar reactie tot 26 juli 2024.
3.5    Op 22 juli 2021 heeft het Hoofd Medische Administratie van het NIFP de reactie van klaagster toegezonden aan de strafgriffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. 
3.6    Op 21 april 2023 heeft het NIFP een brief gestuurd aan de zoon van klaagster. In die brief staat onder andere het volgende:
“Op 30 augustus 2020 is de over u opgemaakte pro Justitia rapportage opgenomen in de Justitiële Documentatie. Deze rapportage is op 15 maart 2022 uit de Justitiële Documentatie verwijderd, waarna op 16 maart 2022 de gecorrigeerde versie van deze rapportage (met toevoeging van uw op- en aanmerkingen) hierin is opgenomen. 
Uw op- en aanmerkingen op de pro Justitia rapportage zijn in het kader van de klacht- en bemiddelingsprocedure binnen het NIFP op 22 juli 2021 reeds naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verstuurd.” 
4.    Beoordeling van het beroep
Omvang van het beroep
4.1    Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster wil met haar beroep bereiken dat haar klacht alsnog gegrond wordt verklaard. 
4.2    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen en de beslissing van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te bevestigen. 
Inhoudelijke beoordeling
4.3    Klaagster verwijt verweerder dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van haar correctierecht. 
4.4    Het correctierecht is opgenomen in artikel 16 van de AVG en ziet op (persoons)gegevens die feitelijk onjuist of onvolledig zijn. Het correctierecht strekt zich niet uit over professionele indrukken, meningen of conclusies.
4.5    De NIFP-richtlijn "Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht" bepaalt dat de onderzochte door de rapporteur actief op het correctierecht moet worden gewezen. Ten aanzien van een referent geldt dit niet. De rapporteur hoeft de referent niet actief op het correctierecht te wijzen, maar zal een beroep op het correctierecht door de referent wel moeten honoreren (zie ook rechtsoverweging 4.2 van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege). 
4.6    Omdat de rapporteur verantwoordelijk is voor het uitvoeren van het correctierecht kan verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 
4.7     Verweerder heeft toegezegd dat hij de reactie van klaagster op het gespreksverslag van de onderzoeker toe zou zenden aan het OM. Dit is ook gebeurd. Verweerder kan niet bewerkstelligen wat klaagster wil: correctie of aanvulling van gegevens met betrekking tot klaagster in het rapport zelf. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het beroep van klaagster zal worden verworpen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door C.H.M. van Altena, voorzitter; 
T. Dompeling en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.A.J. Hagenaars en A. de Keijser, leden-beroepsgenoten, en K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2024.
Voorzitter  w.g.    Secretaris  w.g.