ECLI:NL:TGZCTG:2024:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1941
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2024:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2024 |
Datum publicatie: | 25-06-2024 |
Zaaknummer(s): | C2023/1941 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen arts, destijds arts in opleiding tot specialist (aios). Klager is in verband met acuut op chronisch ernstig nierfalen in 2020 enkele dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis waar de arts als arts in opleiding tot specialist (aios) werkte. Klager is door de aios in spoedsetting geopereerd. Klager verwijt de aios dat zij: a) hem niet heeft gewaarschuwd voor de vaker bewezen gezondheidsschade door het dragen van een niet medisch mondkapje. Klager vindt de draagplicht van een niet-medisch mondkapje in strijd met de Grondwet; b) heeft nagelaten hem voor en na de operatie te wijzen op het risico van verhoogde plasfrequentie door de ziekenhuisopname en/of door de operatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel a en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2023/1941 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
E., uroloog, destijds arts in opleiding tot specialist (aios),
destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties.
gemachtigde: mr. C.J. van den Ham, werkzaam te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
De heer A. - hierna klager - heeft op 5 november 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege
te ’s-Hertogenbosch tegen E. - hierna de aios - een klacht ingediend. Bij beslissing
in raadkamer van 11 mei 2023, onder nummer H2022/3609 is klager in klachtonderdeel
a niet-ontvankelijk verklaard en is klachtonderdeel b kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De aios heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. De zaak is op de zitting van het Centraal Tuchtcollege van
10 juni 2024 tegelijk behandeld met de zaken C2023/1940, C2023/1972 en C2023/1973.
De zaken zijn niet gevoegd. Klager heeft laten weten niet op de zitting aanwezig te
zijn (brief van 20 mei 2024). De aios is verschenen bijgestaan door mr. van den Ham.
De aios en haar gemachtigde hebben de zaak op zitting toegelicht. Het Centraal Tuchtcollege
heeft na afloop van de mondelinge behandeling op 10 juni 2024 de zaak in raadkamer
beoordeeld en in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Wat hierna volgt is een
schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen
ten grondslag gelegd.
“1. De zaak in het kort
1.1 Klager (geboren in 1957) is in verband met acuut op chronisch ernstig nierfalen
van 26 tot en met 30 oktober 2020 opgenomen geweest in het ziekenhuis waar verweerster
als arts in opleiding tot uroloog (aios) werkte.
1.2 Op 27 oktober 2020 heeft de aios klager in spoedsetting geopereerd.
1.3 Klager vindt dat de aios hem had moeten waarschuwen voor gezondheidsschade
door het dragen van een niet-medisch mondkapje en hem had moeten wijzen op mogelijk
verhoogde plasfrequentie na de operatie. De aios heeft naar haar mening juist gehandeld.
1.4 Het college komt tot het oordeel dat het gedeelte van de klacht over het mondkapje
niet-ontvankelijk is en het gedeelte over de plasfrequentie ontvankelijk is, maar
kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan
de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 november 2021 door het college
in Amsterdam en, na doorgeleiding, op 29 november 2021 door dit college
- de brieven van de secretaris van 13 december 2021 en 4 januari 2022, waarin de
secretaris klager vraagt de klacht te verduidelijken
- de aanvullende klaagschriften ontvangen op 23 december 2021, 13 januari 2022
en 18 maart 2022, met medische informatie
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht op 30 maart 2023 in raadkamer behandeld. Dit betekent
dat het college de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken, zonder dat de partijen
daarbij aanwezig waren. In diezelfde raadkamer heeft het college ook de tweede klacht
tegen de aios (H2022/4692) en de beide klachten tegen de zaalarts (H2021/3610 en H2022/4693)
behandeld.
3. De feiten
3.1 Op 26 oktober 2020 is klager in het ziekenhuis opgenomen met een acuut op chronische
nierfunctiestoornis als gevolg van een obstructieve uretersteen in de rechter urineleider.
3.2 Op 27 oktober 2020 heeft de aios klager in spoedsetting geopereerd. De aios
heeft de steen in de urineleider endoscopisch tot gruis verpulverd door middel van
een uretero-reno-scopie. Daarna heeft de aios een ureterkatheter en een blaaskatheter
achtergelaten. Het beleid was de volgende dag de nierfunctie te bepalen en een poliafspraak
voor over vier weken in te plannen voor het verwijderen van de ureterkatheter, met
een CT-scan voorafgaand.
3.3 De aios heeft klager na de operatie op de holding gesproken. Klager was toen
nog wat suf van de operatie. De aios heeft vervolgens de broer van klager gebeld en
hem het verloop van de operatie toegelicht. Daarna is de aios niet meer bij de opname
van klager betrokken geweest.
3.4 Op 30 oktober 2020 is klager in goede klinische conditie uit het ziekenhuis
ontslagen. De zaalarts (de arts-assistent niet in opleiding tot specialist, tevens
verweerder in de zaak met nummer H2021/3610 en met nummer H2022/4693, tegen wie klager
ook klachten heeft ingediend) heeft het ontslaggesprek met klager gevoerd.
3.5 Op 26 juli 2021 heeft klager een klacht bij het ziekenhuis ingediend over de
opname eind oktober 2020. Omdat de aios toen in een ander ziekenhuis werkte, heeft
een uroloog in het ziekenhuis in eerste instantie een reactie op de klacht geschreven.
Na verzoek van de klachtenfunctionaris in oktober 2021, heeft de aios (ook) op de
klacht gereageerd. Hierna heeft klager de tuchtklacht ingediend.
4. De klacht en de reactie van de aios
4.1 Klager verwijt de aios dat zij:
a) hem niet heeft gewaarschuwd voor de vaker bewezen gezondheidsschade door het
dragen van een niet-medisch mondkapje. Klager vindt de draagplicht van een niet-medisch
mondkapje in strijd met de Grondwet;
b) heeft nagelaten hem voor en na de operatie te wijzen op het risico op verhoogde
plasfrequentie door de ziekenhuisopname en/of door de operatie.
4.2 De aios heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en
de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk beoordeelt, heeft de aios het college verzocht de klacht ongegrond
te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Vooraf: het medisch dossier
5.1 De secretaris van het college heeft klager tijdens het vooronderzoek in de
gelegenheid gesteld zijn klacht te onderbouwen aan de hand van het medisch dossier,
zoals dat werd bijgehouden op de afdeling urologie. Klager heeft delen van zijn medisch
dossier overgelegd. Volgens de aios heeft klager slechts een beperkt gedeelte van
het medisch dossier van de afdeling urologie verstrekt. Zo ontbreken onder andere
het opnamebericht, de decursus en de poliklinische verslagen na de opname in oktober
2020. Omdat de aios niet meer in het ziekenhuis werkt, heeft zij geen toegang meer
tot het medisch dossier van klager. De aios vindt dat zij in haar belangen is geschaad
omdat zij niet beschikt over alle relevante medische gegevens en verzoekt de klacht
ongegrond te verklaren.
5.2 Naar het oordeel van het college ligt het op de weg van klager om zijn klacht
met de relevante medische informatie te onderbouwen. Als het college uiteindelijk
niet beschikt over het volledige dossier, zoals hier het geval lijkt te zijn, is dat
volgens het college onvoldoende om de klacht (volledig) ongegrond te verklaren. Wel
kan het tot gevolg hebben dat het college over bepaalde onderdelen van de klacht geen
uitspraak kan doen. De secretaris heeft klager dit bij de schriftelijke uitwisseling
van de stukken (in het vooronderzoek) uitgelegd. Het college zal de klacht dan ook
inhoudelijk beoordelen.
De criteria voor de beoordeling
5.3 De vraag is of de aios de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts-assistent in
opleiding tot uroloog, in de laatste fase van haar opleiding (waar de aios zich in
bevond). Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de aios geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder is het uitgangspunt
dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun individuele
handelen.
Klachtonderdeel a) draagplicht niet-medisch mondkapje
5.4 Klager was in oktober 2020 opgenomen. Dat was tijdens de coronapandemie. Het
is duidelijk dat klager het niet eens is met het gebruik van een niet-medisch mondkapje,
wat volgens klager tot gezondheidsschade kan leiden en in strijd is met de Grondwet.
Het is niet aan het college om de werking van niet-medische mondkapjes te beoordelen.
Ook ligt het niet op de weg van het college om te beoordelen of een bepaald beleid
in strijd is met de Grondwet.
5.5 Ten tijde van de opname waren zorgaanbieders, zoals ziekenhuizen, bevoegd om
te bepalen dat in het gebouw een (niet-medisch) mondkapje moest worden gedragen. Volgens
de aios werd het mondkapjesbeleid door het ziekenhuis bepaald, mogelijk naar aanleiding
van adviezen van het RIVM en de overheid. Gelet daarop en met inachtneming van de
gebruikelijke gang van zaken bij het bepalen van het beleid in een ziekenhuis, acht
het college het aannemelijk dat de aios niet persoonlijk betrokken was bij het bepalen
van het ziekenhuisbeleid over het al dan niet dragen van een niet-medisch mondkapje.
De aios kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor dit beleid.
Het college komt daarom tot het oordeel dat klager in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk
is.
Klachtonderdeel b) risico plasfrequentie
5.6 Uitgangspunt is dat een patiënt toestemming geeft voor het uitvoeren van een
medische behandeling, zoals ook opgenomen in artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek
(BW). Artikel 7:448 BW bepaalt dat de arts, alvorens toestemming te vragen, de patiënt
eerst informeert over een voorgestelde behandeling. Ook moet het duidelijk zijn welke
risico’s aan de behandeling verbonden zijn en welke complicaties er kunnen optreden.
De informatieplicht van de arts en het toestemmingsvereiste vormen samen het informed
consent.
5.7 ¬ Uit de medische stukken die klager het college heeft gestuurd, blijkt niet
dat de aios betrokken was bij de opname, de aanmelding voor de spoedoperatie en het
gesprek met klager over de indicatie voor de spoedoperatie en de te verwachten gevolgen
en risico’s. Ook blijkt niet dat zij bij het ontslaggesprek is geweest dat de zaalarts
met klager heeft gevoerd. De aios kan daarom op dit punt geen persoonlijk tuchtrechtelijk
verwijt worden gemaakt.
5.8 In het geval dat de aios wel bij deze situaties betrokken zou zijn geweest,
is van belang dat klager door haar in spoedsetting is geopereerd. Dit houdt in dat
aan de informatieplicht en het verkrijgen van geïnformeerde toestemming voor de (spoed)operatie
minder zware eisen worden gesteld dan wanneer geen sprake was geweest van een spoedsetting.
Daarbij geldt verder dat een verhoogde plasfrequentie – nog ruim één jaar na de operatie
– geen bekende urologische bijwerking van de verrichte ingreep is. Het college ziet
geen medisch-inhoudelijk verband tussen de operatie en de verhoogde plasklachten op
deze termijn na de operatie. Dit betekent dat de aios – voor zover op haar al een
informatieplicht rustte – wat betreft het informeren over het risico op verhoogde
plasfrequentie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college merkt
hierbij op dat de aios de broer van klager na de operatie heeft gesproken en hem,
zoals gebruikelijk, als naaste heeft geïnformeerd over het verloop van de operatie.
Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel
a en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
die het Regionaal Tuchtcollege heeft weergegeven in overweging 3. “De feiten” van
zijn beslissing. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het
beroep heeft tot doel dat de beslissing wordt vernietigd, de klacht alsnog gegrond
wordt verklaard en de aios een maatregel wordt opgelegd. Daarnaast heeft klager beroepsgronden
aangevoerd die gericht zijn tegen de procedure die het Regionaal Tuchtcollege heeft
gevolgd.
4.2 De aios heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het
beroep van klager te verwerpen en hem niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van
de nieuwe klachtonderdelen.
Tekortkoming behandeling eerste aanleg
4.3 Met betrekking tot de bezwaren van klager over de behandeling van de zaak in
eerste aanleg overweegt het Centraal Tuchtcollege dat, zo er op dit punt sprake zou
zijn geweest van een tekortkoming, die is hersteld door de behandeling van de zaak
in beroep, waar partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten naar voren
te brengen.
Uitbreiding klacht in beroep
4.4 Voor wat betreft de door de aios gestelde uitbreiding van de klacht in beroep
geldt dat een klager in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal
Tuchtcollege voor kan leggen die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter
beoordeling zijn voorgelegd, en dan alleen voor zover hij in die klachten niet ontvankelijk
is verklaard of die klachten zijn afgewezen. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik
van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat klager in het onderhavige
beroepschrift ook de beroepsgronden in de zaak C2023/1972 heeft opgenomen. Die beroepsgronden
worden in deze zaak buiten beschouwing gelaten en besproken in de zaak C2023/1972.
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is daarom geen sprake van uitbreiding
van de klacht.
Inhoudelijke beoordeling
4.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde
zaaksdossier is naar het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.6 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2024 heeft de aios haar standpunt nader
toegelicht. De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak
geworpen. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel
van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht en neemt deze overwegingen en het oordeel
over.
4.7 Dit houdt in dat het Centraal Tuchtcollege ook van oordeel is dat de aios niet
verantwoordelijk gehouden kan worden voor het beleid van het ziekenhuis met betrekking
tot het dragen van een niet-medisch mondkapje. Anders dan door klager is aangevoerd
ligt het niet op de weg van de tuchtcolleges om de effectiviteit van het dragen van
een niet-medisch mondkapje te toetsen noch beleid hierover te toetsen aan de Grondwet.
Uit het medisch dossier en uit de toelichting van de aios op zitting blijkt dat zij
niet betrokken was bij de opname, de aanmelding voor de spoedoperatie en het gesprek
met klager over de indicatie voor de spoedoperatie en de te verwachten gevolgen en
risico’s. Hierover kan haar daarom geen verwijt worden gemaakt. Dat wat klager in
zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht over de ervaren plasklachten leiden het
Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel.
4.8 De conclusie is dat geen sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
van de aios en het Regionaal Tuchtcollege de klacht daarom terecht en op goede gronden
deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep
van klager wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en
Z.J. Oosting, leden-juristen en B.F.M. Blok en P.J.M. Kil, leden-beroepsgenoten en
C.J.M. Manders, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.